De Nieuwe Gids. Jaargang 48(1933)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 465] [p. 465] Afscheid door Hein Boeken. Oosterbeek I. 'k Heb afscheid van het leven nu genomen. Ik wist het oogenblik dat zon en maan Te zamen langs den hemel zouden gaan En alles ging als ik m' had voorgenomen. Nooit bloosde 't licht zóó ernstig achter boomen. Zóó helder gaf nooit alles te verstaan Dat het voor andren zou weer opengaan - En verder zag 'k den Rijn, licht-spieglend, stroomen. Uw oude huis zag ik met kale ramen, De luiken open, alles ongetooid. En zacht, herdenkend, noemde ik dierbre namen. Zoo verre voelde ik al wat ooit vermooid Mijn leven had. Ik dacht: 't waar' wèl gedaan, Kwam nu de dood genadig mij verslaan. 17 Maart 1929. [pagina 466] [p. 466] II. De Maan, die wassend nog, mijn smart bescheen, Toen 'k blozende' avond na-oogde in het woud, Dat eertijds had uw weelde en mijne aanschouwd, Giet, schier volwassen, over land en steên Haar 't nacht-gezicht verluistrend schijnsel heen - De Maan, die in het dervend hart, dat rouwt. Wel dieper dringt dan 't stralend zonne-goud, En scheemrig Heden toovert uit Verleên - Is ze ook voor u niet, die, in verr' landouw Het eêlst na-speurend van het menschbestaan, Vergoeding zoekt voor wat u is ontgaan, De Heil'ge, wier wit-lichtende flambouw Vóór-lichtend ons, ons vinden doet in smart De grootste weelde en rijkdom van het hart? 23 Maart 1929. Vorige Volgende