De Nieuwe Gids. Jaargang 48
(1933)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 409]
| |
Het raadsel, dat Atlantis heet door Karel Damme.Atlantis. Om dit welluidende en gemakkelijk in het geheugen blijvende woord weven zich sedert eeuwen de meest verschillende geschiedenissen, vermoedens, sprookjes.... en het wonderlijke heimwee, dat velen onzer kwelt, naar iets anders, iets vreemds, iets ongewetens, iets buiten de gewone, bekende, dagelijksche banale sfeer, richt zich als vanzelf naar dit raadselachtige land, dat eenmaal ergens moet hebben bestaan, maar diep terug gezonken schijnt onder het uiterlijke oppervlak der aarde. Bij verschillende denkers en onderzoekers wordt Atlantis beschouwd als de bakermat der wereldcultuur, waar wijzere en schoonere menschen dan wijzelf beter de levenskunst hebben verstaan. Is Atlantis, dat ‘het zesde werelddeel’ wordt genoemd, zoo iets als ‘het zesde zintuig’ van den mensch, het geheimzinnige orgaan, enkel in staat verborgenheden buiten en boven het dagelijksche leven op te sporen, - met andere woorden: is Atlantis, of liever kan Atlantis voor ons zijn: de verwerkelijkte geheimzinnigheid, de onthulling van het raadsel des bestaans, dat door alle denkenden en voelenden zoo wanhopig en volhardend, zoo radeloos en redeloos, want immers altijd vergeefsch, wordt gezocht? * * *
De nieuwste wetenschap gelooft dit inderdaad. Men meent dat in het rijk van Atlantis vele sleutels zouden kunnen gevonden | |
[pagina 410]
| |
worden, die de mysterieuse poorten zullen ontsluiten, waarachter de oplossing ligt van veel, dat ons beangstigt en benauwt. Maar zal het ooit mogelijk zijn, Atlantis terug te vinden, zooals het aan Schliemann is gelukt, Troje van een mythe tot tastbare realiteit te brengen?.... Navorschers zijn van oordeel, dat in Atlantis een ons geheel onbekende cultuur heerschte, dat de Atlantiërs veel meer van de sterren wisten dan alle andere volken, bijvoorbeeld. Maar omtrent de bewoners tast men natuurlijk in het duister, het blijft alles gissen, raden, vragen. En ook wáár Atlantis precies gelegen heeft, is niet exact te beantwoorden. Nordmeer oder Süd?
Immer noch ist es Geheimnisz wo es war:
Land, Gebirge, Stadt, Altar,
Was geheimnisvoll im Ozean glüht.
Straszen aus Marmor?
Flüsse die vol Silberbarken waren?
Göttermenschen? Tiere? Blaue Vogelscharen?
Weiszer oder Mohr?
Könige in Gold?
Städte, deren Bau bis an den Himmel stand?
Keiner weisz von dir, Atlantis, Fabelland,
Nur das Meer, das rollt.
Keiner weisz den Raum
Wo Atlantis war mit seinen groszen Reichen.
Keiner kennt ein Ding von ihm, ein Zeichen.
Liegt es nur im Traum?
Ueber ihm schläft Meer,
Tausend Klafter tiefe Einsamkeit.
Keiner weisz von seiner Sintflutzeit,
Keiner seine Wiederkehr....Ga naar voetnoot1)
| |
[pagina 411]
| |
De eerste berichten over het ‘wonderbare eiland Atlantis’ zijn tot ons gekomen door Plato, den wijsgeerigen denker, die tevens dichter was, en dáárom misschien, - immers, is een waarachtig dichter geen ‘vinder’?.... vele malen een waarheid intuïtief heeft aangevoeld. In twee zijner dialogen, den Timaeus en den Kritias, maakt deze intelligente en vertrouwbare denker van de 4e eeuw v. C. ons bekend met de Atlantis-overlevering, zooals deze volgens hem, Egyptische priesters den ongeveer 600 v. C. levenden Solon hebben medegedeeld. Solon hoorde toen van een 8 à 9 eeuwen geleden verdwenen hoogen cultuurbloei, van een eilandrijk, dat, liggende in den Atlantischen Oceaan, geheel Europa en Azië aan zich had willen onderwerpen, terwijl zijn macht zich bereids over Libye en het Europeesche Tyrrhene uitstrekte. Behalve Plato spraken ook Plutarchus, Diodorus Siculus, Strabo en Macrobius van een verafgelegen land, wat algemeen voor Amerika werd gehouden, maar natuurlijk even goed Atlantis kan zijn geweest. | |
Uit den Timaeus.‘Er bestaat’, vertelde Kritias, in Egypte, in de delta, waar de Nijl zich verdeelt, een landstreek, welke de Saïtische wordt genoemd. De voornaamste stad hiervan heet Saïs, waar koning Amasis geboren werd. De inwoners beschouwden als stichteres dezer stad de godin Neith. Solon vertelt, dat deze stad hem zeer goed heeft ontvangen. Eens toen hij de Egyptische priesters gaarne aan het praten wilde brengen over hetgeen zij wisten van de Oudheid, vertelde hij zelf, wat hij wist over de oudst bekende sagen, over Phoronië en over Deucalion en Pyrrha.... tot een der bejaardste priesters het hoofd schudde, en riep: - Solon, Solon, wat zijn jij en de Grieken in het algemeen toch nog kinderen! Er zijn geen grijsaards in Griekenland! - Wat bedoelt ge, vroeg Solon. - Gij allen zijt nog zoo jong van geest, antwoordde de Egyptische priester. Ge bezit geen enkele, waarlijk antieke traditie, geen enkele heel ver terug-gaande herinnering. | |
[pagina 412]
| |
Hij spreekt dan eenigen tijd over de Grieksche legenden, die van den oorspronkelijken tijd der menschheid niets melden. Hoe heel anders is dit met Egypte.... de onderzoekers en wetenschappelijke menschen gaan terug tot de oudste der tijden.... Onze godin Neith wilde een land kiezen, waarvan de bewoners het meest op haarzelve zouden gelijken, om er een Staat te stichten. Midden in den Oceaan bevond zich een eiland, in de nabijheid van wat gij noemt de zuilen van Hercules. Dit eiland was grooter van omvang dan Libye en Azië tezamen; zeevaarders maakten er gebruik van, om vandaar op andere eilanden te komen, en op dit Atlantische eiland oefenden de vorsten een groote en wonderbare macht uit, en bovendien waren zij nog heerschers over Libye tot aan Egypte, en over Europa tot aan Tyrrhene. En op een dag ondernam dit land het om ook ons rijk èn het uwe tot onderwerping te dwingen en nog meer omringende volkeren. En terwijl wij ons ter verdediging gereed maakten, hadden er op het eiland geweldige vulcanische uitbarstingen plaats, aardbevingen en ontzaglijke overstroomingen. En op één noodlottigen dag en één fatalen nacht verdween het Atlantische eiland, met al wat er op was en al zijn bewoners, onder de oppervlakte der zee.... en daarom is het, dat tot heden ten dage de zee aldaar zoo moeilijk te bevaren is, wegens de overblijfselen van het verzwolgen land....’ | |
Uit den Kritias.Kritias. Boven alles wil ik Mnémosyne aanroepen. Want het grootste deel van wat ik te zeggen heb, hangt af van háar, en ik hoop, dat zij mij helpen zal, om u getrouwelijk over te brengen, wat Solon van de Egyptische priesters heeft vernomen. Ongeveer negenduizend jaren geleden ontwikkelde zich een ontzaglijke strijd tusschen de volkeren die zich aan weerszijden der zuilen van Hercules bevinden. Aan den eenen kant ons land, Athene, aan den overkant de vorsten van Atlantis. We hebben reeds gezegd, dat dit eiland grooter was dan Azië en Libye, en dat het is verdwenen door aardbevingen en overstroomingen. (Hierop volgt een lange beschrijving van de volkeren, die aan den oorlog deelnamen aan de zijde van Athene.) | |
[pagina 413]
| |
Nu, mijne vrienden, zal ik u de omstandigheden onzer vijanden doen kennen, en dus zal ik met het begin hunner historie beginnen, hopende dat ik mij nog alles goed herinneren zal. | |
De geschiedenis van Atlantis.Ik heb u reeds vroeger verteld, dat de Goden onder elkander de wereld verdeelden. Nu werd Atlantis door Poseidon uitverkoren, die er eenige kinderen plaatste, welke een aardsche vrouw hem had geschonken. In het midden van het eiland bevond zich een buitengewoon vruchtbare vlakte, aan den voet van een tamelijk hoogen berg. Daar woonde een der zonen van Poseidon Evenor met zijn vrouw Leucippe. Zij bezaten als eenig kind een dochter, Clito genaamd, die, toen haar ouders beiden stierven, juist den huwbaren leeftijd had bereikt. Zij huwde en kreeg vijf maal een tweeling, die de eerste bevolking van het eiland vormde. Een lange opeenvolging van generaties maakte Atlantis dicht bevolkt. En het grondgebied der eilandbewoners strekte zich in den loop der eeuwen, door gelukkig gevoerde oorlogen, ver over andere eilanden en landstreken uit. De oudste der Atlantiërs heerschte over het rijk, en bij zijn dood werd hij door den dán oudste opgevolgd. De Atlantiërs hadden zich in den loop der tijden meer schatten verzameld dan welke andere dynastie ter wereld ook. Het eiland-zelf voorzag ruimschoots in al hunne behoeften, en daar hun gebied zoo uitgestrekt was, gewierd hun van alle kanten overvloed. Bovendien was Atlantis rijk aan kostbare metalen, waarvan het voornaamste was het orichalcum, waarvan wij heden ten dage nog maar alleen den naam kennen. Ook goud werd er in groote hoeveelheden gevonden. De Atlantiërs hielden er allerlei dieren op na; groote kudden olifanten, en de meest verschillende huis- en wilde dieren. Zij kenden het geurige geheim van alle planten, heesters, wortels, bloemen. Vruchten groeiden er in overweelderigen staat: prachtige druiven, en andere soorten, met harde en fijne schillen, verrukkelijk van kleur en vol sap. Groenten, koren, alles leverde de bodem van dit gelukzalige eiland, dat zich eenmaal in schoonen lust uitstrekte onder de zon.... | |
[pagina 414]
| |
De inwoners bouwden alom reusachtige tempels, paleizen, havens, bruggen over rivieren en afgronden, en verfraaiden hun steden zooveel mogelijk met beelden en ander sculpturaal werk. Een ontzaglijk hooge toren werd ter eere van Poseidon opgericht. Zij groeven kanalen door het heele land, zij bouwden groote schepen, en onderhielden aldus gemeenschap met de overige gegedeelten van hun gebied. (De minutieuse beschrijving van hoe het eiland was ingericht en werd geregeerd, gaat nog geruimen tijd voort. Het rijk was onderverdeeld in tien provinciën, en elk jaar kwam men van heinde en verre om het feest van Poseidon te vieren. De tempel was geheel omringd door een gouden muur, en daarbinnen verhieven zich gouden beelden. De bodem van het eiland was zeer vruchtbaar, boomen schoten op tot snellen en grooten wasdom; bronnen, helder en koel voorzagen in de behoefte van zuiver water. De akkers gaven tweemalen per jaar hun oogst. Uitvoerig, tot in de kleinste details wordt verteld, hoe het land werd bestuurd (elke provincie had haar onderkoning) en hoe het leger was ingericht; hoe de godsdienst werd behartigd, en hoe alom vrede, verdraagzaamheid en vriendschap heerschte.) Was Atlantis het heilige oord, het Amenti waarheen de Egyptenaren zich verbeeldden over te gaan na hun dood? Was het 't Eden der Hebreeën, het Aztlan der Mexicanen? Langen, langen tijd heeft men Plato's aanwijzingen als een sprookje, een fabel beschouwd. Maar de tijd gaat voort en doet zijn werk. Archeologie en geologie hebben langdurige onderzoekingen gedaan, en niets van wat zij vonden weerspreekt het verhaal van Kritias, integendeel, schijnt het eer te bevestigen. De Amerikaan Donnelly zegt aan het eind van zijn boek Atlantis: ‘Heden ten dage beginnen wij nog maar nauwelijks het verleden in zijn geheelen omvang te begrijpen. Honderd jaar geleden wist men nog niets van Pompeji en Herculanum, niets van het taalverband, dat bestaat tusschen de verschillende naties der Indo-Europeanen; niets van de beteekenis der inscripties op de tempels en graftomben van Egypte, en evenmin iets van de inscripties van Babylonië, en niets van de wonderbare beschavingen, waarvan de resten thans zijn ontdekt in Yucatan, Peru en Mexico. Wij | |
[pagina 415]
| |
staan nog pas op den drempel.... Maar de wetenschap maakt reuzenvorderingen en gaat met zevenmijlslaarzen vooruit. Wie zal het thans nog voor onmogelijk houden, dat, over nog eens honderd jaar, de groote museums der wereld gevuld zullen zijn met beelden, wapens en werktuigen der Atlantiërs, terwijl de groote bibliotheken vertalingen bevatten zijner inscripties, waardoor een nieuw licht zal worden geworpen op de geschiedenis van het verleden van het menschelijke geslacht, en op alle problemen, die thans nog den menschelijken geest kwellende raadsels lijken?....’ Een feit, waarover alle navorschers het eens schijnen te zijn, is, dat alle alleroudste geschiedschrijvers melding maken van overwinnende, vreemde zeevaarders, die een 6.000 of 10.000 jaren vóór onze jaartelling in Afrika, Europa, Azië en Amerika verschenen. En de Engelschman de Morgan oppert, ofschoon zeer voorzichtig, de veronderstelling, dat het de Atlantiërs zijn geweest, die de kunst der metaalbewerking en der pottenbakkerij aan de oudste Egyptenaren hebben geleerd. In Egypte namelijk vindt men er sporen van, dat daar twee beschavingen zich hebben vermengd: de oer-Egyptische steenhouwerskunst, en de fijnere hierboven genoemde metaal- en klei-bewerking. Toen zij voor het eerst in Peru en Mexico kwamen, ontdekten daar de Spanjaarden de overblijfselen van een Zonnecultus; en is het niet eigenaardig? ook in Scandinavië, op Jutland, op IJsland zijn dergelijke resten ontdekt. Mogen er dus van Atlantis geen directe overblijfselen bestaan, door andere beschavingen heen kan men toch zijn trekken herkennen. En het is vooral in Egypte, dat verschillende overleveringen tezamen te komen schijnen. Wie hebben de pyramiden gebouwd? Wie hebben de tempels opgericht, waarvan men heden ten dage nog slechts de brokstukken vindt? In de laatste vijftig jaren hebben, als ware het toovenarij, de archeologen in den bodem van Creta en van Klein-Azië sporen ontdekt van tot dusver nog onbekende volken, steden, paleizen, tempels, legers en van tot nu toe nog onontcijferbare hiëroglyphen. Het zal ongetwijfeld nog niet morgen zijn, dat het raadsel van Atlantis wordt opgelost, maar wat kan men voor de wetenschap heden ten dage nog onmogelijk noemen? Ruim een eeuw geleden was ternauwernood | |
[pagina 416]
| |
het nut van den stoom ontdekt, - thans vliegen wij door de lucht, kunnen elkaar over alle kanten van den aardbol draadloos hooren, en zelfs zien; wij maken gebruik van gecondenseerde lucht om hoogten te bereiken, waarin men vroeger niet ademen kon; wij hooren de levende stemmen van sinds lang begravenen; wij splitsen het atoom, en maken ons op tot een interasterale communicatie.... Waarom zal het niet mogelijk zijn, te eeniger tijd ook den zeebodem te exploiteeren en naar boven te halen, wat daar eeuwen verborgen ligt, en zoodoende het geheimzinnige tot klare waarheid te verhelderen?.... In Frankrijk bestaat reeds een gezelschap, dat zich speciaal met Atlantis-studiën bezighoudt, een eigen tijdschrift bezit, en een bibliographie heeft uitgegeven van alles, wat er over Atlantis verschenen is en wat er direct of indirect mee in verband staat. In Engeland bevat het Smithsonian Institute in zijn bibliotheek meer dan 50.000 werken daaromtrent! In Amerika houdt men zich hartstochtelijk met het Atlantis-probleem bezig; een der uitgebreidste werken daaromtrent is dat van Ignatius Donnelly alsook dat van W. Scott Elliott. Het heeft lang een vraagpunt uitgemaakt, waar op de wereldkaart Atlantis moet worden gevonden. De Jezuit Athanasius Kircher schijnt de eerste te zijn geweest, die in het jaar 1665 de eilandengroep der Azoren als overblijfselen van Atlantis beschouwde. Professor Leo Frobenius vermoedt, dat Atlantis in den omtrek van het raadselachtige Benin (Nigeria) moet worden gevonden. Professor Adolf Schulten denkt, dat het aan de monding der Guadalquivir lag. De Franschman Berlioux en de Spanjaard Gonzales zoeken Atlantis in de buurt van Marokko, maar Schliemann (1912), Germain (1913), Spence (1924), Moreux (1924) verbeelden het zich in den Atlantischen Oceaan, tusschen Europa en Amerika. Het is misschien bekend, dat de occultisten en theosophen sterk aan het bestaan van Atlantis gelooven; bij de N.V. Theosophische Uitgeversmaatschappij te Amsterdam verscheen dan ook in het jaar 1909 een vertaling van Scott Elliott's De geschiedenis van Atlantis, met een voorrede van A.P. Sinnett. De fantasie der schrijvers heeft zich herhaalde malen met Atlantis bezig gehouden; ik behoef hier niet meer te herinneren | |
[pagina 417]
| |
aan het ultra-vernuftige boek van Pierre Benoit l'Atlantide, dat ook zoo'n opgang heeft gemaakt voor de film; verder noem ik nog: Atlantis van Hans Dominik, La fin d'Atlantis van J. Carrère, en het alleraardigste en interessante jongensboek van Willem Burger, dat zoo juist het licht zag bij L.J. Veen's U.M. N.V. te Amsterdam, Het verzonken werelddeel, waarin een jonge geleerde en zijn broers gaan zoeken naar het mysterieuse Atlantis, dat duizenden jaren geleden door de zee werd bedolven. Met een duikboot zoeken zij naar de ruïnen, en ontdekken ook werkelijk het een en ander, tot zij door een storm op het eiland Majo worden geworpen, waar zij in handen vallen van een onbekend ras, de Tolteken, afstammelingen waarschijnlijk van de oude Atlantiërs. Na verschillende avonturen weten zij aan alle gevaren te ontsnappen. Een goed verteld verhaal, berustend op een goede documentatie en onderzoek der reeds bekende feiten. Naast de werken der verbeelding verschenen ook serieuse geschriften in Nederland, over Atlantis. Ik noem hiervan de vertaling van Atlantis door F. Wencker-Wildberg, uit het Duitsch bewerkt, door Joh. Haus (H.P. Leopold's U.M. te 's-Gravenhage); achterin vindt men een waardevol overzicht van de tot dusver bekende Atlantis-litteratuur. Als de eigenlijke ontdekkers van Atlantis noemt Wencker-Wildberg: Donnelly, Knötel, Frobenius en Zschaetzsch, welke laatste onder den titel: Atlantis, die Urheimat der Arier een uittreksel gaf uit zijn groot werk: Die Herkunft und Geschichte des Arischen Stammes. Laat mij voorts nog wijzen op de beknopte handzame studie van Dr. J.C.C. Loman, die in 1927 bij E.J. Brill te Leiden verscheen, die een goed overzicht geeft over de Sage van Atlantis, welke door vijf afbeeldingen wordt verduidelijkt, en op het zoo juist uitgekomen omvangrijke werk van Prof. Dr. R. Hennig, Raadselachtige landen, door R. Blijstra vertaald, en uitgegeven bij de N.V. Uitg.-Mtsch. E.N.U.M. te Amsterdam. Dit boek geeft den stand der wetenschap van het jaar 1932 ten aanzien der behandelde problemen. Het is vol afbeeldingen en bespreekt niet alleen Atlantis, maar ook nog tal van andere raadselachtige landen. Fabelachtige elementen der historische aardrijkskunde hebben altijd een onweerstaanbaar aantrekkelijke bekoring uitgeoefend op de menschelijke fantasie. Ophir, Thule, Vineta... | |
[pagina 418]
| |
heeft zelfs Nederland niet een ‘verdronken stad’, die ergens in de Friesche meren moet te vinden zijn, en waarvan men in stille nachten nog de klokken kan hooren luiden?Ga naar voetnoot1) De Düsseldorfer natuurvorscher en geograaf heeft in een aantal studies ons een blik gegund in deze geheimzinnige raadsels, en in populairen vorm vertelt hij ervan, wat de wetenschap tot dusverre heeft ontdekt, waarbij veel fantastische voorstellingen worden verstoord, maar ook vele nieuwe cultuurhistorische perspectieven worden geopend. De heer Blijstra leverde een voortreffelijke vertaling, en de noten aan het einde geven een uitgebreide Bibliographie der boeken, waarnaar de kundige prof. Hennig heeft gewerkt. Dit boek is een ware ‘Fundgrube’ geworden en een der beste uitgaven van dezen aard, omdat hij uitgaat van zuiver wetenschappelijke gegevens en men hier alles bijeen vindt, wat tot dusverre over deze geographische puzzles bekend is geworden. Ignatius Donnelly, dien ik reeds noemde, heeft ons in zijn: Atlantis, the antediluvian world, een werk geschonken van vèrstrekkende belangrijkheid. Zijn doel met dit boek was het volgende: Ten eerste om te bewijzen, dat er eenmaal in den Atlantischen Oceaan een groot eiland bestond, in de antieke wereld bekend als Atlantis. En dat de geschiedenis, welke Plato ons daaromtrent vertelt, geen fabel is, maar werkelijke historie. Voorts, dat Atlantis het land was, waar voor het eerst de mensch rees uit barbaarschheid tot beschaving. En dat men sporen van deze beschaving nog terug vindt aan de kusten der golf van Mexico, de Mississippi, de Amazone, de Pacific-kust van Zuid-Amerika, de Middellandsche Zee, de Westkust van Europa en Afrika, de Baltische Zee, de Zwarte Zee, en de Kaspische Zee. En, dat Atlantis was de werkelijke antediluviaansche wereld: de Hof van Eden; de Tuin der Hesperiden; de Elyzeesche Velden; de Olympus; het Asgaard der Noordelijke volken, in één woord, de wezenlijkheid des waans van alle volken der wereld, dat er eenmaal ergens een gebied heeft bestaan waar alles vrede en zaligheid was. Waaruit volgt, dat de goden van den Olympus, de idolen van Phoeniciërs en Hindoe's, de Scandinavische figuren van Wodan en de zijnen ook niets anders waren dan de echt bestaan | |
[pagina 419]
| |
hebbende koningen en koninginnen, helden en krijgslieden van Atlantis, en dat al de mythen daaromtrent niets anders waren dan een vage verwarde herinnering aan historische feiten en daden. Dan betoogt hij, dat de uitdrukking van het ‘bronzen tijdperk’ stamt van Atlantis; dat dit land de oorspronkelijke zetel was der Ariërs of Indo-Europeanen, maar ook van de Semieten, en waarschijnlijk eveneens van vele andere rassen. En ten slotte, dat Atlantis verging door een verschrikkelijke catastrophe, waardoor dit geheele land in de diepte der zeeën verzonk, dat slechts weinige der bewoners ontkwamen, die aan de verschillende volken van Oost en West de tijding van dit gebeuren brachten, waardoor alle verhalen van ‘zondvloeden’ en groote overstroomingen, die men bij alle mogelijke naties van de Oude en Nieuwe Wereld, vindt, worden verklaard. Wanneer al deze supposities zouden kunnen worden erkend als realiteiten, dan werden vele raadselen, die thans nog de menschheid kwellen, opgelost; het gebied van de geschiedenis der wereld zou ontzaglijk verruimd worden; de tot nu toe onbegrijpelijke overeenkomsten, welke er bestaan tusschen de oudste beschavingen aan de twee tegenovergestelde kusten van den Atlantischen Oceaan, zouden worden opgehelderd!.... Donnelly heeft zijn taak niet licht opgevat. Als resultaat van zijn onderzoekingen heeft hij alles bijeengebracht, wat in den loop der tijden door geschiedschrijvers en geografen is ontdekt. Hij begint met de vraag te stellen, of zulk een wereldcatastrofe mogelijk en waarschijnlijk is, welke vraag hij beantwoordt in bevestigenden zin; dan beroept hij zich op het getuigenis der zee, (peilingen en opmetingen, die zijn gedaan) en op het testimonium van flora en fauna (onderzoekingen hebben bewezen, dat er eenmaal een ononderbroken communicatie moet hebben bestaan tusschen Europa en Amerika). Het tweede gedeelte brengt ons een overzicht van den (waarschijnlijken) ondergang van Atlantis, in verband gebracht met den Bijbelschen Zondvloed, den zondvloed der Chaldeeën, en de zondvloed-legenden bij andere naties. De derde afdeeling vergelijkt de beschavingen der Oude en der Nieuwe Wereld, en betoogt, dat het Phoenicische alphabet, het oer-alphabet van alle Europeesche alphabets) ontleend was | |
[pagina 420]
| |
aan een Atlantis-alphabet; behandelt verder de Bronzen Eeuw, en vermeldt de ontdekking omtrent gevonden schedelvormen. Deel IV en V ontwikkelen de hierboven genoemde theorieën, omtrent de goden der verschillende volkeren, en over de mogelijke koloniale vestigingen der Atlantiërs in verschillende deelen der wereld. Een groote menigte illustraties verhoogt de belangrijkheid van dit hoogst interessante werk, waardoor de lezer en de student-in-Atlanticis zèlf in staat is, vergelijkingen te maken, en hij een uitstekend inzicht krijgt in de overeenkomsten der oudste wereldculturen. Een andere onderzoeker, die zich volhardend met het probleem van Atlantis heeft bezig gehouden, is Lewis Spence, die niet minder dan drie omvangrijke boeken over dit onderwerp het licht heeft doen zien. Het eerste werk heet The Problem of Atlantis. In dit boek wil de schrijver een vastere basis leggen onder de supposities, die door de eeuwen heen meer fabelachtig dan realistisch leken. Hij heeft zijn onderwerp met de meeste grondigheid bestudeerd, en zoekt bewijzen voor de beweringen over het bestaan van dit wonderbare land; hij vorscht na, wat de geologie er van zegt, en wat de geschiedenis der prehistorische tijden; wat de topographie en de biologie en wat de geographie en de archaeologie. Hij vertelt ons alles, wat bekend is over de Europeesche en Amerikaansche tradities, de Egyptische, de Oud-Peruaansche, en komt tot de conclusie, dat in Atlantis de oudste menschheids-beschaving heeft geheerscht. De architectuur van dit land moet in embryo de bouwkunde van Egypte en Mexico hebben bevat; zijn godsdienst moet voornamelijk gericht zijn geweest op de aanbidding van natuurkrachten; de regeeringsvorm van Atlantis schijnt monarchistisch te zijn geweest. En ten slotte waarschuwt Spence, dat men niet al te sceptisch moet staan tegenover legenden, visioenen en intuïties; deze bleken later dikwijls ‘the most powerfull aids to historical and archaeological understanding’ geweest te zijn. In zijn tweede boek, Atlantis in America, behandelt Lewis Spence het vraagstuk der Atlantische cultuur op Amerikaanschen bodem; en hier zijn platen en gravures tusschen den tekst een | |
[pagina 421]
| |
machtig hulpmiddel om den lezer zelf te laten oordeelen over de zonderlinge gelijkenis van verschillende op rotsen en in grotten gevonden teekeningen, overblijfselen van bouwwerken en vreemde afgodsbeelden, die in zeer ver van elkaar verwijderde streken des aardbols worden gevonden. In zijn derde boek: The history of Atlantis resumeert de schrijver nog eens, wat hij reeds heeft verteld, en deelt ons mede tot welke conclusies hij is gekomen, waardoor de geschiedenis van dit land hoe langer hoe stelliger vast voor hem is komen te staan. Veel nieuw licht heeft hij geworpen op het karakter der Atlantische invasie in Europa, en hij hoopt door zijn ernstig werk vele anderen tot zijn overtuiging te zullen bekeeren, dat Atlantis geen mythe, maar waarachtige werkelijkheid is. Hij gaat alle bronnen na omtrent de geschiedenis van Atlantis en onderzoekt ze nauwkeurig. Hij betoogt, dat Plato's Kritias niet is, wat veel wordt geloofd, een allegorie van de Perzische oorlogen; hij gaat het verslag van Diodorus Siculus na, en toetst alle bestaande theorieën aan de werkelijkheid of de waarschijnlijkheid. In een verder hoofdstuk haalt hij de oordeelen aan van geloofwaardige personen, die overtuigd zijn van Atlantis' bestaan: het bekende essay van M.P. Termier, van professor Scharff en van anderen. De zesde afdeeling en de latere handelen over de vermoedelijke rassen van Atlantis, de koningen van Atlantis, het leven in Atlantis, godsdienst en politiek, het dierenrijk van Atlantis en al het andere, waar maar bij mogelijkheid discussie over kan ontstaan. Ook dit boek evenals het bovenvermelde van Donnelly geeft ons rijke aanleiding tot eigen verder onderzoek en eigen overdenking. En Lewis Spence eindigt met deze woorden: ‘Doubtless in time it will be possible to trace many greater or less additions to this complex, but those already proven to have been associated with it should suffice to make it plain that Atlantis did actually exist.... and that the great likelihood is, that it is a now sunken region in the Atlantic.’
* * * | |
[pagina 422]
| |
Mijn eenvoudige bedoeling met dit opstel is alleen geweest, om een beknopt overzicht te geven van alles, wat er tot dusver aan Atlantis-literatuur het licht heeft gezien. Men ziet, afgaande op alle gegevens is de waarschijnlijkheid zeer groot, dat er werkelijk eenmaal een wereldrijk Atlantis heeft bestaan. En of het mogelijk zal wezen, om mettertijd vaste bewijzen te vinden? De zeebodem houdt vooralsnog zijn veroveringen vast, - maar voor hoelang?.... Het is mijn persoonlijke, vaststaande overtuiging, dat te eeniger tijd het aan de menschheid gelukken zal aan de zee haar eeuwen lang zoo goed bewaarde geheimen te ontwringen en triomfantelijk aan den dag te brengen wat tot de wereldgeschiedenis behoort, en waarop wij dus recht hebben het te weten. Maar wanneer dat gebeuren zal? Heden, morgen, of over een eeuw?.... Onze menschelijke hunkering wacht ongeduldig op de ontsluiering van het mysterie.... maar op welk tijdstip het goedgunstige Lot ons dit gunnen zal, - dat moet de toekomst leeren. |
|