De Nieuwe Gids. Jaargang 48
(1933)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 356]
| |
Balzac
| |
[pagina 357]
| |
de onmisbaarheid van het Christendom, of liever van de Katholieke kerk, en van de monarchie, - bij het licht van welke twee eeuwige waarheden hij zegt te schrijven - als de meest geschikte instrumenten voor het behoud der samenleving. Men kan zich niet onttrekken aan den indruk, dat Balzac zelf weinig door beide schijnsels wordt verlicht; en zoo hij niettemin beide machten de pijlers acht waarop heel onze menschelijke samenleving, althans die van het katholieke Frankrijk, rust, dan is het wel omdat hij, wiens blik zoo diep in de maatschappij en hare kwalen doordrong, en die als weinigen de ontbindende macht der hartstochten en begeerten zag, geen andere of sterkere repressie wist om de samenleving in stand te houden; een soort van gewijde politie, een methode tot discipline, tot onderwerping der menigte aan de gevestigde orde. En in de kerk ziet hij in de eerste plaats niet een religieuse, maar een sociale macht, de onmisbare opvoedster tot alle maatschappelijke deugden, de bedwingster van antisociale neigingen. In zijn eigen leven vervult de godsdienst niet de gewichtige rol die hij hem in de maatschappij toebedeelt. Doch hij toont, in zijn romans, het diepste ontzag voor de wijze, waarop de kerk hare sociale taak vervultGa naar voetnoot1).
Onder het licht der veranderingen, welke de maatschappij sinds de groote Omwenteling bezig was te ondergaan, ziet en bestudeert hij vooral de wijzigingen die het leven en de gedragingen van het individu daardoor aannemen. Hij ziet de remmen slijten, eertijds door kerk en gezag aangelegd. Hij ziet de mogelijkheden voor sociale en politieke eerzucht, om zich te verrijken, anderen te vertrappen, - mogelijkheden die het vroegere systeem ook, doch in bescheidener mate voor den enkeling had gekend, - thans verruimd en uitgebreid. Het individualisme, dat altijd een werkzaam bestanddeel van den Franschen geest was geweest, doch klaar wakker was geroepen door de Omwenteling, was hem van harte onsympathiek. Een publiekrechtelijke formatie der | |
[pagina 358]
| |
samenleving zweefde hem voor, een samenwerking der groepen als in de Middeleeuwen, onder een sterk gezag, en de hoede van de katholieke kerk. Maar de associatie, zegt hij in L'Envers de l'Histoire Contemporaine - een roman die de keerzijde van het individualisme, de toewijding en de zelfopoffering behandelt en aanprijst, - de associatie, een der grootste sociale krachten, en die het Europa der Middeleeuwen heeft gemaakt, berust op gevoelens die, sinds 1792, niet meer bestaan in Frankrijk, waar het individu over den Staat heeft gezegevierd. Een krachtige figuur als Balzac kon voor Staat en Maatschappij, die na al de woelingen en omwentelingen in de eerste plaats dringende behoeften hadden aan orde, aan vaste leidende beginselen, onmogelijk genoegen nemen met het slappe régime, met de laveerende politiek van het ‘juste Milieu’ der Juli-monarchie. De eerste gevolgen van de democratie begonnen zich in Frankrijk te vertoonen, en met profetischen blik voorzag Balzac, en schilderde hij, haar ontwikkeling. Zijn staatkundig oordeel kan wellicht het best worden saamgevat in de woorden, die hij een der feestgenooten op de ‘orgie’ in La Peau de Chagrin laat zeggen, paradoxen met een kern van waarheid: ‘Le despotisme fait illégalement de grandes choses, la liberté ne se donne pas même la peine d'en faire légalement de très petites.’ Het komt mij voor dat klachten als deze ook aan onzen tijd niet vreemd zijn, en dat Balzac's beschouwingen, in tal van zijne werken, en in zijne brieven, opduikende over parlementarisme en democratie weer verwonderlijk actueel zijn. Zijn ernstige en vrijmoedige critiek op menschen en instellingen vervult ons steeds weer met ontzag voor den schrijver, die zich niet door overwegingen van eigen of partijbelang liet weerhouden om wat hem de waarheid dunkte in het gezicht te zien en te openbaren. Zijn sympathieën zijn rechts, maar zijn slagen vallen rechts en links. Een dikwijls doldriftige onverschrokkenheid kenmerkt hem steeds en overal, of hij den adel, de geldmannen, het Hof, de staatslieden, de magistratuur of de pers hekelt. Hij is niet de man der compromissen, der lafheden en laagheden, de man die zijn ziel en zijn talent verkoopt zooals zijn Lucien de Rubempré het aan de journalistiek doet. Hij ontketent den haat der geheele pers door zijn ‘Illusions perdues’, waarin hij de | |
[pagina 359]
| |
practijken der Parijsche journalisten en critici hekelt: de journalistiek, de leerschool der lage ambities, neen, een hel, ‘un abîme d'iniquités, de mensonges, de trahisons, que l'on ne peut traverser et d'où l'on ne peut sortir pur que protégé, comme Dante, par le divin laurier de Virgile’; of ook een ‘lupanar de la pensée’; en de critiek, die hij ergens noemt ‘cette vieille parasite des festins littéraires, qui est descendue du salon pour aller s'asseoir à la cuisine où elle fait tournerGa naar voetnoot1) les sauces avant qu'elles soient prêtes’. Deze haat en de uitingen daarvan, hebben tal van jaren het welslagen van Balzac als romanschrijver ten zeerste bedreigd. Want de aangevallenen, helden der pen, meesters der courant, wreekten zich waar ze konden, in tijdschrift, in feuilleton. Wat de doktoren voor Molière zijn, mikpunt van spot, geestigheid en vervolging, zijn de journalisten voor Balzac. Want ook hij was, als Molière van de doktoren, het slachtoffer van het beroep zijner belagers, had óók hunne practijken aan den lijve gevoeld. Maar bij hem uit zich de verontwaardiging niet, als bij den blijspeldichter, in komische situaties die het publiek vermaken. Balzac vat zijn slachtoffers van een andere zijde aan; spot is niet zijn wapen, hij moet zijn haat van de veilheid en de karakterloosheid van de journalisten zijner dagen, ook van de beste onder hen, op andere wijze luchten. En deze haat stort zich uit in een vloed van felle verontwaardiging, die dikwijls de oevers overstroomt. Evenmin ontziet hij de misbruiken der rechterlijke macht van zijn tijd; de rechters wier eerzucht hen tot lage en met hun ambt onvereenigbare daden drijft, of wier vrouwen, in haar zucht naar rijkdom, naar aanzien, hen verleiden tot ongeoorloofde middelen om promotie te maken. En ook de staatslieden, en de bankiers, die meer en meer de plaats van den ouden adel innemen, en voor wie de hoogste posten open staan; gewetenlooze speculanten als het te pas komt, wier slachtoffers in alle kringen der samenleving vallen. Hij spaart noch adel noch kerk, waar het geldt misbruiken op te sporen en te geeselen.
Niets bewijst de veelzijdigheid en de grootheid van Balzac op zoo treffende wijze, als de strijd der critici om hem bij een zekere | |
[pagina 360]
| |
richting, een ‘school’ in te lijven. De een goochelt zijne bovenrealistische eigenschappen weg om hem alleen het etiket ‘realist’ te kunnen opplakken; de ander verduistert het groote realistische element in zijn kunst om hem als een geïnspireerde, een fantast, een prooi van zijn ontzaglijke verbeelding te kunnen zien; een derde combineert beide voorstellingen, en noemt hem een romantisch-realistisch kunstenaar, of ook, volgens de gebruikelijke Fransche rangschikking, een die den overgang van de romantiek naar het realisme vormt. In elk geval wordt door dezen strijd om Balzac deze oude waarheid bewezen, dat de werkelijk groote kunstenaar zich niet in een keurslijf laat dwingen zonder dat het aan alle kanten scheurt. De meest reëele werkelijkheid trok hem onweerstaanbaar aan, oefende een magnetische kracht op hem uit; maar het gemoedsleven van den mensch, van het individu, en vooral de primaire instincten, die ook in een geordende samenleving heerschen en woeden en zich een uitweg zoeken, evengoed als in de weinig verband en eenheid toonende primitieve menschelijke conglomeraties; de ongewoonste en heftigste uitbarstingen der oorspronkelijke menschelijkheid evengoed als de onwaarschijnlijkste droomen van kunstenaars, van wereldhervormers, van mannen die een wetenschappelijke, maar onvervulbare hersenschim najagen, - dit alles boeide en trok hem niet minder dan de gewone en openlijke verschijnselen van het dagelijksche leven, en lokte hem evenzeer tot de meest minutieuse wedergave en uitbeelding. Zijne fantastische romans, een genre waarvan La Peau de Chagrin reeds een fraai voorbeeld is, vereenigen strenge werkelijkheidsbeschrijving en vrije en onuitputtelijke verbeelding tot een bekoorlijk geheel. In het werk van dezen scherpen opmerker en ontleder der werkelijkheid ziet men, nieuw bewijs zijner grootheid, den overgang zich voltrekken van realisme naar een nieuwe levensbeschouwing, die zich afwendt van materialisme en positivisme, en aan het geestelijke element in wereld en mensch verhoogde aandacht wijdt. Hij was zich te zeer bewust van het wonder in al wat onze oogen zien en onze intuïtie speurt, om niet diep te gevoelen dat ook buiten het met onze zinnen benaderbare werkelijke realiteiten liggen. Zijn universeele geest had een orgaan voor de werkelijkheid, in de gangbare beteekenis van dit woord, en een | |
[pagina 361]
| |
ander voor al wat hij het bijna ondoordringbare wonder en geheim der schepping wist, doch waarin zich te begeven hem een onstilbare behoefte was. Hoe sterk hem de zichtbare realiteit ook aantrok en boeide, in het diepst van zijn wezen wist hij, dat zij niet de eenige werkelijkheid was; dat zij vervuld was van zoovele nog ondoorvorschte maar zeer reëele krachten. De verschijnselen ook dezer hoogere werkelijkheid betrok hij binnen het gezichtsveld zijner ziel; verschijnselen waartegenover de wetenschap van zijn tijd in haar leerstelligen waan nog hulpeloos of ongeloovig-afwijzend stond, of voor welke de menschelijke rede radeloos staat; feiten evenwel, die de menschheid zoolang zij bestaat hebben bezig gehouden, ontrust of vertroost. Tot zijn verbazing zal de lezer die zich tot de lectuur van Balzac's werken wendt, van wien hij niets weet dan zijn reputatie als groot realist, al spoedig ontwaren dat er nog een andere Balzac is, een onderzoeker van onbekend gebied, een man die vast aan het magnetisme gelooft en het bestudeert, evenals allerlei andere verschijnselen die men, zoolang ze niet door de officieele wetenschap binnen den kring van haar onderzoek worden betrokken, als fantasieën of bedriegelijke kunstgrepen beschouwt. Ook op dit gebied is Balzac een voorganger geweest; dezelfde wetenschappelijke zin waarmede hij de gewone werkelijkheid bestudeert, en de wetten die de samenleving beheerschen tracht na te sporen, drijft hem ook, op dit andere terrein, tot onderzoek, tot opsporing van de oorzaken der verschijnselen. In tal van romans en vertellingen heeft hij situaties gekozen en behandeld waarin hij tot de verborgen schuilhoeken der menschelijke persoonlijkheid kan afdalen, den ondergrond omwoelen, aan de sfeer van het onderbewuste raken; alsof hij reeds, de problemen eener nieuwere psychologie voorvoelende, de saamgesteldheid, de gebrokenheid der op allerlei strijdige invloeden reageerende menschelijke natuur wilde aantoonen. Hij is een der eersten geweest die méér dan een vermoeden heeft gehad van de belangrijke rol, welke de electriciteit ook in de verrichtingen van het menschelijke lichaam en den menschelijken geest vervult, een rol, die door de onderzoekingen eerst van onzen tijd op het gebied der physiologie steeds meer en meer wordt bevestigd. Hier als overal verrast Balzac door zijn intuitie, zijn zucht naar wetenschappelijke verklaring, de scherpte en de onafhankelijkheid van | |
[pagina 362]
| |
zijn inzicht, zijn moed om het opkomende materialisme van zijn tijd onversaagd in het gezicht te slaan. Hoe men in die vóórdagen van het materialisme, dat nog zijn bloeitijd moest beleven, over deze ‘afdwalingen’ van den grooten schrijver den neus optrok, laat zich denken. Een leek durfde hypothesen opstellen en zich inlaten met vraagstukken, aan welker oplossing zelfs in onze dagen van luwend materialisme de officieele wetenschap, het terrein nog slechts verkennende, zich met de grootste schuchterheid waagt. En hij schroomt niet zijn jonge reputatie als schrijver in het sceptische Frankrijk zijner dagen in gevaar te brengen door werken als Seraphita en Louis Lambert, geïnspireerd door den Zweedschen mysticus Em. Swedenborg. Schijnbaar wonderlijke vereeniging van tegenstrijdigheden in een schrijver, dien men - en terecht - den vader van het realisme heet. Zijn universeele belangstelling kende geen grenzen. Hij hecht, naar zijn eigen verklaring in het voorbericht der Comédie Humaine, aan de verborgen of openbare feiten en handelingen van het dagelijksche leven evenveel gewicht als de geschiedschrijvers tot nu toe aan de gebeurtenissen van het publieke leven der volkeren hebben toegekend. En hij heeft, zegt hij verder, de verbijsterende feiten, ja de wonderen, der electriciteit, die zich bij den mensch omzet in een onberekenbare kracht, trachten te populariseeren. En hij vraagt zich af, of de hersens- en zenuwverschijnselen, die het bestaan van een nieuwe onzinnelijke wereld aantoonen, de verhouding tusschen god en wereld raken, ja zelfs het katholieke dogma in gevaar brengen. Maar hij troost zich met de gedachte dat, zoo door onbetwistbare feiten de idee eens zal worden gerangschikt onder de ‘fluiden’, die zich slechts door hunne werking openbaren, en wier substantie ontsnapt aan onze zintuigen, zelfs al worden deze door mechanische middelen nog zoozeer vergroot en verscherpt, - het zal gaan als met de bolvormigheid der aarde en hare beweging om haar as en de zon. Onze toekomst zal dezelfde blijven. In de meest verborgen diepten van de zinnelijke en de onzichtbare wereld zoowel als in de even moeilijk te doorvorschen schuilhoeken van het menschelijke gemoed dringt zijn hartstocht naar licht. Bekend is zijn belangstelling in het magnetisme, aan welks kracht en invloed hij van huis uit vast geloofde. Hij kent reeds | |
[pagina 363]
| |
het hypnotisme, (dat hij nog onder het magnetisme rangschikt) en de posthypnotische suggestie. In Louis Lambert oppert hij allerlei problemen en opent hij vergezichten op het gebied der nieuwere psychologie en physiologie; hij vraagt ‘si le principe constituant de l'électricité n'entrait pas comme base dans le fluide particulier d'où s'élançaient nos idées et nos volitions,.... si la formation de nos idées et leur exhalation constante étaient moins incompréhensibles que n'est l'évaporisation des corpuscules imperceptibles, et néanmoins si violents dans leur action, dont est susceptible un grain de musc, sans perdre de son poids?’ Hij vermoedt - in de mysterieën onzer inwendige natuur, in het wezen van den wil, het overwicht van den wil en zijn invloed op derden, ‘mysterieën van den menschelijken wil wier diepte de wetenschap verbijstert’, in het ontstaan en de overbrenging der ideeën zelf - in dit alles onderstelt hij de werking van nog onbekende electrische verschijnselen. Soms licht in hem een geniale intuitie op omtrent dingen, die een latere wetenschap, de crimineele psychologie, eerst in haar onderzoek zou betrekken; b.v. de invloed van individuen op een verzamelde menigte, en omgekeerd. In de Médecin de Campagne gewaagt deze dokter, bij het verhaal zijner pogingen om de bewoners van zijn dorp tot hygiënische begrippen en toestanden te brengen, van hun aanvankelijk verzet, dat een gevaarlijk karakter dreigde aan te nemen: ‘ce tumulte, au milieu duquel j'allais peut-être périr, victime de l'énivrement réel qui saisit une foule exaltée par les cris et l'agitation de sentiments exprimés en commun.’ In de naar den trant van A.Th. Hofmann geschreven fantastische vertelling Les Martyrs Ignorés behandelt Balzac de verborgen moreele krachten, de noodlottige invloeden der idee, niet alleen van die welke in den mensch ontstaan, maar ook die anderen in hem overbrengen; de idee die als het ware een zelfstandig bestaan leidt. ‘La pensée - zegt een dokter daar - est plus puissante que ne l'est le corps, elle le mange, l'absorbe et le détruit; la pensée est le plus violent de tous les agents de déstruction, elle est le véritable ange exterminateur de l'humanité, qu'elle tue et vivifie, car elle vivifie et tue.... Je suis convaincu que la durée de la vie est en raison de la force que l'individu peut opposer à la pensée; le point d'appui est le tempérament.’ Dit zijn Balzac's | |
[pagina 364]
| |
ideeën, die hij oppert, gelijk men ook in de wetenschap dikwijls moet beginnen hypothesen op te stellen, die door latere onderzoekingen worden bevestigd, of omvergeworpen. En hij wilde ze zoo gaarne tot de hoogte der wetenschap voeren, ver van het ontoereikende dilettantisme. Een eeuw geleden uit te roepen, gelijk Balzac in dit verhaal: ‘Croyez aux sciences occultes!’ Liep hij niet de kans zich belachelijk te maken, krankzinnig te worden verklaard, en het gevaar een groot deel zijner verlichte lezers op de vlucht te jagen? Maar Balzac had den moed zijner overtuiging op elk gebied, godsdienst, staatkunde, wetenschap, kunst, al druischt het uiten dezer overtuiging ook tegen zijn belangen in. Ik wil hier nog vermelden de wonderbaarlijk teere vertelling L'Enfant Maudit, een verhaal, gedompeld in een sfeer als die van de twee koningskinderen, die niet bij elkander konden komen. Het schijnt dat in Balzac, als hij niet de beschrijver en de beoordeelaar der moderne samenleving behoefde te zijn, en zijn geest met vervlogen eeuwen voeling zocht, de hem aangeboren teederheid en zachtheid, en een poëtische gemoedsstemming doorbreken. Hier moest hij voor het zwakke, door zijn vader verloochende en verstooten kind een andere sfeer van liefde scheppen, een andere werkelijkheid dan die, waaruit het was verbannen. De zee wordt voor hem een levend en denkend wezen: ‘Toujours en présence de cette immense création dont les merveilles cachées contrastent si grandement avec celles de la terre, il y découvrit la raison de plusieurs mystères... Enfin, il avait fini par deviner dans tous les mouvements de la mer sa liaison intime avec les rouages célestes, et il entrevit la nature dans son harmonieux ensemble, depuis le brin d'herbe jusqu'aux astres errants qui cherchent, comme des graines emportées par le vent, à se planter dans l'éther.... Dieu semblait lui avoir donné la puissance des anciens solitaires, l'avoir doué de sens intérieurs perfectionnés qui pénétraient l'esprit des choses. Des forces morales inouies lui permettaient d'aller plus avant que les autres hommes dans les secrets des oeuvres immortelles.’ Het is de door oefening versterkte intuitie van den jongeling, die dit bewerkt. Maar Balzac is op zijn weg naar het occulte hier niet blijven staan. Wij zullen ons met hem nog op een onmetelijken afstand van de realiteit moeten begeven, waar wij moeite zullen hebben | |
[pagina 365]
| |
hem te volgen te midden van het verblindende licht der toppen waar de adem van den geest omgaat. Balzac en de mystiek! Allerlei vragen dringen zich hier op. Allereerst ongeloof en twijfel: hoe kan een zoo stevig in de aarde gewortelde geest als de zijne, de leer van den Zweedschen profeet Swedenborg aannemende, een werk als Seraphita hebben geschreven, dat de grenzen van het mogelijke - men strekke die nòg zoo ver uit - in snelle vlucht diep onder zich laat. Het behoeft geen betoog dat deze roman (die geen roman is) die om zijn mysticisme in Germaansche en Slavische landen dadelijk insloeg, in het Frankrijk van een eeuw geleden met wantrouwen en wanbegrip werd begroet. De Fransche critiek heeft het mystieke element in Balzac nooit in ernst willen opnemen; zij legt in het algemeen een eigenaardige schuwheid aan den dag voor het onbestemde, het nevelachtige, dat de symbolische kunst van Germaanschen bodem heet te kenmerken. Het is een ongeschreven artikel van den Franschen catechismus, dat de kunst slechts het leven mag weergeven, zonder bemiddeling van persoonsverbeeldingen en symbolen, strijdig met den Latijnschen aard van het ras, met de kunst der ‘peuples méditerranéens’Ga naar voetnoot1). En deze critiek heeft nooit geloof willen slaan aan de echtheid en oprechtheid van Balzac's mystieke neigingen. Hij moest en zou een realist zijn en blijven, hij de nimmer van het leven verzadigde, met zijn robuste rabelaisiaansche natuur. Dit gemakkelijke ongeloof wordt o.a. beleden door J. CrépetGa naar voetnoot2): ‘Balzac mystique?’ roept hij uit, ‘le peintre des “Petits Bourgeois” et dont l'oeuvre entière procède de la plus minutieuse analyse; à d'autres!’ al voegt hij er dan ook vergoelijkend aan toe: ‘le Shakespeare français a touché au mysticisme parce qu'il a touché à tout ce qui est humain, et j'accorde volontiers qu'il jouissait d'une imagination égale à celle des grands inspirés; mais, pour être de leur famille, un attribut capital lui manquait: le sens religieux.’ En aldus was men overeengekomen bij de appreciatie van Balzac zijn mystieke werken schouderophalend voorbij te gaan. En als gevolg dit: een volkomen onvolledig en eenzijdig beeld van den mensch en den schrijver, een onvoldoend begrip zijner kunst. Tal van plaatsen in zijn brieven | |
[pagina 366]
| |
zoowel als in zijn romans stellen duidelijk in het licht, dat familie-invloeden (zijn moeder las bij voorkeur de boeken der mystieken), neiging en lectuur hem reeds vroeg in de richting der mystiek hebben gedrevenGa naar voetnoot1). Ik geef gaarne toe dat men Balzac niet kan onderbrengen bij die mystici, die geïllumineerden, die de wereld met afschuw van zich stooten en, in de beschouwing van God verzonken, hun dagen en nachten in verrukking doorbrengen. Hij stond te vast op de aarde om zich, als kunstenaar, niet te verdiepen in al hare verschijnselen, te verzinken in alle problemen die de samenleving biedt; maar zijn onleschbare dorst werd daardoor niet geheel gestild; in het diepst van zijn wezen gevoelde hij de ontoereikendheid der rede en der menschelijke kennis om het raadsel, dat ons aan alle zijden omringt en drukt, te ontsluieren; en zijn in alles doordringende geest kon zich met een ‘ignorabimus’ niet laten afschepen. De aarde heeft hem nooit geheel kunnen bevredigen; en zijn gloeiende verbeelding, zijn kunstenaarsgeest, schiepen hem, als in Seraphita, een bovenzinnelijke wereld waarin hij, in de uren der bezieling, vorm gaf aan deze onaardsche gevoelens, ideeën en verlangens. Wij zijn hier niet in het gebied, waar de rede bewijzen zoekt om overtuigd te worden en te overtuigen, maar waar het gevoel naar bevrediging en rust haakt. Hier leefde Balzac naar mijn meening een even krachtig leven als in het rijk waar de geest heerscht. Bij Balzac vloeien realiteit en mystiek in elkaar over, zoodat vaak de grenslijnen uitgewischt schijnen; toch blijft de kunstenaar overheerschen. De aanhef van Seraphita wordt gevormd door een prachtige en intens-reëele beschrijving van een berglandschap langs een Noorsche fjord, dat Balzac nooit in werkelijkheid heeft | |
[pagina 367]
| |
aanschouwd! - het einde door de immaterieele hemelvaart der twee hoofdpersonen, ‘l'Assomption au ciel’; een slotzang, die zich als een lyrisch gedicht laat lezen, een visioen, geïnspireerd als de laatste zang ‘Jugements’ van Agrippa d'Aubigné's gedicht uit den tijd der Fransche godsdienstoorlogen ‘les Tragiques’. Een afrekening met het leven, waarin de ‘realist’ Balzac oproept, en rekenschap vraagt aan, de ‘ministres des religions diverses, toutes prétendues vraies, rois tous consacrés par la force et par la terreur, guerriers et grands se partageant mutuellement les peuples, savants et riches au-dessus d'une foule bruyante et souffrante qu'ils broyaient sous leurs pieds....’ en waarin hij hen aanklaagt: ‘Vous conduisez les nations à la mort; vous avez adultéré la terre, dénaturé la parole, prostitué la justice. Après avoir mangé l'herbe des pâturages, vous tuez maintenant les brebis.’ Wie over Balzac's meeningen op dit gebied en over de grenzen van zijn realisme nader in bijzonderheden wenscht te worden ingelicht, hem verwijs ik naar zijn ‘voorrede’ van Le Livre MystiqueGa naar voetnoot1), waarvan Seraphita een deel vormt; men zal daar zien hoe Balzac reeds in zijn jeugd over de verhouding van den mensch tot het absolute en oneindige zich door de werken der mystici heeft laten voorlichten, met geestdrift hun ‘magnifique système religieux’ omhelsd, en op negentienjarigen leeftijd reeds een soort Seraphita geschreven heeft en het ‘wezen met twee naturen’ ontworpen en geschetst, dat hij later definitief zou uitbeelden. Voor hem is, gelijk hij daar zegt, het mysticisme het christendom in zijn zuiveren staat, de leer der eerste christenen, het geloof van den kluizenaar in de woestijn, en dus een terugkeer to de primitieve kerk. Genoeg om te mogen concludeeren, dat Balzac's mystiek niet alleen de vrucht was zijner verbeelding; genoeg om te gelooven - dat hij eraan geloofde. Maar men zou hem den practischen mysticus kunnen noemen, die zijn aandacht tusschen de zinnelijke en de bovenzinnelijke wereld verdeelde, op wiens denken en doen in zijn dagelijksch leven de mystiek geringen invloed oefende, wiens aardsche levenshonger ten slotte slechts geheel te stillen was door den hoogeren vorm: het leven | |
[pagina 368]
| |
in den geest en als kunstenaar te beleven en te herscheppen; maar wien niettemin en trots alles de dààrboven gelegen sfeer der mystiek in de heilige oogenblikken dat de geest hem bezielde, een hoogere wijding aan zijn leven en denken schonk, en hem het eindige en het oneindige beide met een ruimer begrip leerde beschouwen. Dat, trouwens, mysticisme en de beschouwing der zinnelijke wereld (en méér dan de beschouwing, het genot) elkaar niet behoeven uit te sluiten, kunnen we uit het leven van vele mystici - en niet alleen vóór hunne bekeering - leeren.
Door deze buiten en boven het realisme uitgaande eigenschappen wijst Balzac niet achteruit, maar vóóruit, naar de kunst en de wereldbeschouwing van na hem komende geslachten. En daarom is zijn kunst ook niet gebonden aan een bepaald tijdvak, noch verknocht aan een bepaalde leus. Zij staat of valt niet met het realisme of naturalisme; de pogingen tot inlijving van Balzac in een zeker stelsel botsen op zijn universaliteit af, en storten ineen. Uit Seraphita, hoe vèr de transcendentale mystiek van dit werk ook van ons staat, kunnen wij dezen indruk althans medenemen hoe Balzac tegenover de zichtbare wereld stond: een twijfelaar trots zijn ontzaglijk vermogen om die wereld waar te nemen, door te dringen tot diep in de ziel van het meest raadselachtige en minst toegankelijke van alle wezens die haar bewonen: de mensch. ‘Vos sciences actuelles - zegt Seraphita - ce qui vous fait grands à vos propres yeux, sont des misères auprès des lueurs dont sont inondés les voyants.... Le voyant et le croyant trouvent en eux des yeux plus perçants que ne le sont les yeux appliqués aux choses de la terre, et aperçoivent une aurore. Entendez cette vérité: vos sciences les plus exactes, vos méditations les plus hardies, vos plus belles clartés sont des nuées. Au-dessus est le sanctuaire d'où jaillit la vraie lumière.’ Dit geloof kan zeer wel de overtuiging zijn van den meest diepzinnigen realist, zij hij geleerde, of kunstenaar als Balzac. Maar hij wist en voelde steeds de beperktheid van zijn gebied waarover hij heerschte. Een diep verlangen naar de zekerheden van het absolute, waarin alleen de intuitie ons een schemerigen blik doet slaan, is hem steeds daarnaast blijven vervullen. Hij moge al op den eeretitel aanspraak kunnen maken, de grondvester | |
[pagina 369]
| |
van het realisme te zijn, tot welke richting heel de gang der eeuw moest leiden; de vorderingen en de eischen der moderne wetenschap mogen al ZolaGa naar voetnoot1) het recht hebben gegeven te gelooven, dat het naturalisme bestemd was, ook in de kunst en voor eeuwig de wereld te veroveren; wij van onzen tijd zijn reeds verzadigd van te veel wetenschap in de kunst, van eenzijdige en enge en benauwende waarneming en beschrijving van het individu in de z.g. werkelijkheid; de kunst eischt haar eigen wereldwijd domein weer op, en begint, natuurlijke reactie, de uiterlijk zichtbare werkelijkheid weer in ruime mate te verwaarloozen, of liever: den geest een grootere vrijheid, een ruimer aandeel te geven in de voorstelling der natuur; de romantiek, trots al hare tekortkomingen en uitspattingen, bevatte niettemin een kern van eeuwige waarheid, en was nog iets meer dan een ontsporing van den rechten en logischen weg der negentiende eeuw, gelijk Zola meende. Zij was óók een opeisching van het aloude gebied van fantasie en intuitie, een noodkreet, even nog met volle kracht uitgestooten vóórdat de eeuw, ook in de kunst, in naam der waarheid zich stortte in den stroom der intellectualiteit, van het materialisme en de nuchtere natuurlijkheid. En wij komen reeds terug van dat naturalisme, al worden wij ook niet meer de romantici van een eeuw geledenGa naar voetnoot2). Maar door de kracht zijner universaliteit blijft Balzac's positie onder al deze veranderingen onaangetast en onaantastbaar: het z.g. realisme is slechts een der stevige grondslagen zijner kunst, de hechte onderbouw waarop de meest gevarieerde kunst, die de aarde omspant en vandaar tot den hemel reikt, is opgetrokken.
Zoo men bij den overweldigenden rijkdom aan stof in Balzac's werk zich ertoe moet bepalen een enkel punt op den voorgrond te stellen, dan meldt zich daarvoor in de eerste plaats aan: Balzac en de vrouw, d.i. Balzac en de liefde (hier in den ruimeren zin van het Fransche woord ‘amour’). Balzac en de vrouw, in zijn leven en in zijn werk. Ik zal niet beweren dat dit werk door de behandeling van dit ééne punt voldoende wordt toegelicht, want | |
[pagina 370]
| |
daarvoor omvat het te veel en in maatschappelijk opzicht wellicht nog belangrijker onderwerpen. Maar in Balzac's geest en gemoed stond de vrouw bovenaan, en in zijn werk bekleedt zij, en de liefde, de daaraan geëvenredigde eereplaats. En het zwakke geslacht (maar Balzac zag de vrouw waarlijk niet zwakker dan den man; voor hem was zij veeleer het schóóne geslacht) heeft hem die belangstelling op echt vrouwelijke wijze in ruime mate vergolden, collectief zoowel als individueel. De vrouw vormt van den aanvang af zijn trouwste en dankbaarste publiek; zij voelde dat Balzac haar gemoedsleven doorgrondde en begreep, en op sympathieken toon tot hare zwakheden toe, die in zijn oog veelal een gevolg waren van verwaarloozing door den man, schilderde: zij herkende zichzelf, of haar zusters, in zijn werk. De vrouw is het hoofdonderwerp in zijn kunst, als in zijn leven. Zelfs in die romans waarin politiek, bank en handel een groote rol spelen, vinden wij de vrouw mede op het eerste plan (wat trouwens niemand zal verwonderen). Hij kent de samenleving en haar ingewikkeld raderwerk, en wie het in beweging brengen. Hij kent alle intriges - (schept daarbij nog nieuwe) -, alle kunstgrepen, alle wedloopen naar macht en geld. En hij kent dus ook de mannen die er elkaar verdringen. Maar van de vrouw kent hij de fijnste roerselen der ziel, en de verborgenste aandoeningen, omdat ziel en gemoed der vrouw zijn voortdurende en diepste belangstelling gaande hielden, zijn denken steeds vervulden en hem zooveel méér hebben geleerd dan de man. En behalve zijn vroegste publiek heeft Balzac aan diezelfde belangstelling voor de vrouw ook zijn eigen vrouw te danken, de Poolsche gravin Eveline Hanska, die als ‘l'Etrangère’ eerst een anonyme, later een volledige en jaren lang voortgezette briefwisseling, afgewisseld en veraangenaamd door persoonlijke ontmoetingen, met hem onderhield, en na den dood van haar man met hem in het huwelijk is getreden; doch reeds eenige maanden later sterft Balzac. Maar daarvóór had hij reeds, als jongeling van even twintig jaren, en dus nog in den stormachtigen leeftijd dien hij ‘le vestibule de toutes les passions’ noemt, de volle liefde gekend van een andere gehuwde vrouw, Mme de Berny, meer dan twintig jaren ouder dan hij, die zijn eerste schreden op het pad der liefde als een waardige meesteres heeft geleid, maar, tot | |
[pagina 371]
| |
zijn geluk, ook op dat der opvoeding voor het leven en voor de kunst; een vrouw aan wie hij alles te danken had, die hem niet alleen haar hart, haar bijna moederlijken raad heeft geschonken, maar ook tot zelfs haar vermogen, in dien donkersten tijd van zijn leven, toen hij door mislukte pogingen om zich een onafhankelijke positie te verschaffen zich met schulden zag overladen. In een zijner fraaiste romans, het vroeger om zijn beweerde gebreken van stijl en zijn uitvoerigheid in Frankrijk veelal gesmade, maar thans in zijn volle waarde erkende werk Le Lys dans la Vallée, door A. BellessortGa naar voetnoot1) om zijne beschrijvingen van natuur en landleven genoemd de Fransche Georgica, heeft hij zijn jeugdliefde vereeuwigd in de persoon van Mme de Mortsauf. Zijne brieven en romans daveren van lofzangen op de vrouw en de liefde. In een brief aan ‘l'Etrangère’ zegt hij: ‘Depuis que j'ai eu des idées et des sentiments, j'ai été tout entier à l'amour; et la première personne que j'ai rencontréeGa naar voetnoot2) était une héroïne accomplie, un coeur angélique, l'esprit le plus fin, l'instruction la plus étendue, les grâces et la manière parfaites’. Al zijn gevoeligheid, zijn behoefte aan liefde, waren in zijn kindsheid, thuis zoowel als op een naburige kostschool, waar hij van zijn achtste tot zijn veertiende jaar verbleef, teruggedrongen. Daarna kwamen de harde jaren te Parijs, waar hij het met moeite van zijn ouders afgedwongen verlof om zich aan de kunst te wijden moest bekoopen met materieel gebrek, honger en een armoedig dakkamertje in een volksbuurt. In hoevele romans, te beginnen met La Peau de Chagrin heeft hij niet de ellende dezer eerste leerjaren geschilderd, en de romantische behoefte van zijn gloeiende fantasie en gemoed aan weelde en vrouwenliefde, schatten, die hij wel over zijn helden met volle hand uitstrooide, doch die hij zelf moest ontberen totdat hij Mme de Berny leerde kennen, (de weelde moest hij zich tot bijna aan 't eind van zijn leven op crediet verschaffen). Maar de reine jeugdliefde heeft hij nooit gekend; het is de gehuwde, de rijpe vrouw die hem aantrekt en zal blijven aantrekken. Men behoeft de inleidende bladzijden van Le Lys dans la Vallée slechts te lezen om te begrijpen, dat de armoede en de gedwongen afzondering zijner | |
[pagina 372]
| |
jongelingsjaren de oorzaak zijn geweest, dat hij ook later de bevrediging zijner liefdeverlangens slechts heeft kunnen vinden in de liefde der ongelukkig gehuwde vrouw, de rijpe, de ervarene. Het verhaal van de kennismaking van Felix de Vandenesse met Mme de Mortsauf, de op een feest geroofde kus, is een biecht, een kreet om liefde, gelijk de jonge Flaubert die ook in zijn jeugdwerk Novembre heeft geslaakt. Heel de inhoud van dien roman van Balzac is de strijd tusschen de zinnelijke en de reine liefde, tusschen den onstuimigen jongeling en de gehuwde vrouw, die hem liefheeft, maar hare plichten kent, om ten slotte in dien strijd te sterven. In werkelijkheid hebben de vrouwen, die Balzac heeft liefgehad, zich hem genadiger getoond, doch daarvoor heeft hij als prijs moeten betalen de nimmer meer voor hem bereikbare jonge en reine liefde. Als hij in Le Lys dans la Vallée de zinnelijke liefde herdenkt en schildert, die, in tegenstelling met de reine verhouding tot Mme de Mortsauf, zijn held verbindt met de Engelsche Lady Dudley, doet hij het in deze ernstige en bittere woorden, waarin als een heimwee naar verspeeld geluk doorklinkt: ‘Ces plaisirs, subite révélation de la poésie des sens, constitue le lien vigoureux par lequel les jeunes gens s'attachent aux femmes plus agées qu'eux; mais ce lien est l'anneau du forçat, il laisse dans l'âme une ineffaçable empreinte, il y met un dégoût anticipé pour les amours frais, candides, riches de fleurs seulement, et qui ne savent pas servir d'alcool dans des coupes d'or curieusement ciselées, enrichies de pierres où brillent d'inépuisables feux.’ En weinige jaren later doet Balzac dan ook, in volkomen overeenstemming met deze ontboezeming, in een brief aan ‘l'Etrangère’ de openhartige mededeeling ‘que j'ai en détestation profonde les jeunes personnes; que je tiens plus compte de la beauté développée que de celles qui se développent.’ Wie denkt bij deze biecht nog aan de mystieke neigingen van den ‘übersinnlichen sinnlichen Freier’? En aan het slot van zijn roman La Duchesse de Langeais laat hij een zijner personen tot een teleurgestelden minnaar spreken: ‘te voilà sage. Désormais aie des passions; mais, de l'amour, il faut savoir le bien placer, et il n'y a que le dernier amour d'une femme qui satisfasse le premier amour d'un homme.’ Dit beteekent dat slechts de ervaren vrouw de eerste liefde van den man kan bevredigen. De reine, jonge liefde heeft Balzac nooit | |
[pagina 373]
| |
gekend; welken invloed dit op zijne schildering dezer liefde zou hebben, zullen we nog zien. Maar hoe weet hij de amours der gehuwde vrouw te doorgronden en weer te geven! De vrouw in alle vormen en stadia der vrouwelijke deugden en gebreken: de zelf-opofferende, de hartstochtelijke, de koele coquette, de berekenende, de listige. Hij heeft de vrouw met een door sympathie gescherpen blik bezien; hij kent nauwkeurig de verlangens die haar hart bewegen, maar ook de bijzonderheden van haar uiterlijk, die de schoonheid en de verleiding maken. Men moet in La Recherche de l'Absolu lezen hoe Balzac de ontwakende liefde van Balthasar Claes beschrijft voor zijn latere vrouw, een meisje, trots een physiek gebrek door de natuur versierd met alle deugden der ziel. Het huwelijk wordt zoo gelukkig als stervelingen zich maar kunnen droomen, totdat bij Claes de groote verwaarloozing intreedt door zijn dolzinnige en ruïneerende chemische proefnemingen om het absolute te vinden: ‘la femme contrefaite, que son mari trouve droite, la femme boîteuse qu'un homme ne veut pas autrement, ou la femme agée qui paraît jeune, ne sont-elles pas les plus heureuses créatures du monde féminin? La passion humaine ne saurait aller au delà. La gloire de la femme n'est-elle pas de faire adorer ce qui paraît un défaut en elle? Oublier qu'une boîteuse ne marche pas droit est la fascination d'un moment; mais l'aimer parce qu'elle boîte est la déification de son vice. Peut-être faudrait-il graver dans l'Evangile des femmes cette sentence: “Bienheureuses les imparfaites, à elles appartient le royaume de l'amour”.... L'amour que fait éprouver ou que témoigne une femme déshéritée des fragiles avantages après lesquels courent les enfants d'Adam, est l'amour vrai, la passion vraiment mystérieuse, une ardente étreinte des âmes, un sentiment pour lequel le jour du désenchantement n'arrive jamais.’ En Balzac, die zich gaarne vermeit in de psychologie van uitzonderingsgevallen, noemt dan de namen van die vrouwen, die trots haar lichamelijke gebreken de mannen méér dan andere hebben geboeid: Cleopatra, Diane de Poitiers, Mme de Pompadour enz.; en hij zoekt de oorzaak en den oorsprong dezer liefde op te sporen. En hoe plaatst hij, naast en tegenover de passies der leeghoofdige, luchthartige en gewetenlooze vrouwen uit de groote wereld, | |
[pagina 374]
| |
met welgevallen de gehuwde vrouw uit de burgerij als het belichaamde gezond verstand, het maathouden in alle dingen, ook in de verlangens; vrouwen die haar mannen zooveel mogelijk, al slagen zij daarin niet steeds, trachten te leiden en te matigen in hun jacht op de grillige fortuin; goede geesten der mannen, gelijk Constance in César Birotteau, en Joséphine, de vrouw van Balthasar Claes. Maar de vrouwen die haar mannen niet vermogen te boeien, zoodat deze de genoegens najagen, die ook de gehuwde mannen te Parijs als elders gaarne wachten, wijst Balzac met ernst op de verzuimde gelegenheid, op de schuld die, met de gevolgen, ook op háár hoofden neerkomt. In La Cousine Bette laat hij zelfs de courtisane, bij wie de gehuwde vrouw in uiterste wanhoop haar ontrouwen en verdwenen man zoekt, met een mengsel van ironie, leedvermaak, vermaning en medelijden zeggen: ‘Laissez-moi réparer mes torts envers vous, car je vois combien vous êtes attachée à votre mari, malgré sa conduite, puisque vous êtes venue ici! Dame, ce pauvre homme, il aime les femmes.... Eh bien, si vous aviez eu, voyez-vous, un peu de notre chic, vous l'auriez empêché de courailler; car vous auriez été ce que nous savons être: toutes les femmes pour un homme. Le gouvernement devrait créer une école de gymnastique pour les honnêtes femmes!’ Balzac zelf heeft nooit de jonge en reine liefde gekend. En ik kan mij niet ontrekken aan den indruk, dat hij, hoe fel en onmeedoogend-realistisch hij tegenover de ‘schuldige’ liefde ook staat, zonder deze, zooals hij W. Scott verwijt, in zijn kunst te ontwijken of te flatteeren, bij het beschrijven van de ontwakende jonge liefde, haar gewaarwordingen en ontboezemingen, daarentegen dikwijls idealiseert, of zelfs in een boekerige sentimentaliteit vervalt. Dit heiligdom was voor hem gesloten, en hier schiet zijn menschenkennis veelal te kort. Of moeten wij zeggen dat zijn heimwee naar deze pure liefde zoo sterk was dat hij zich bij haar uitbeelding door zijn gevoel en zijn ongecontroleerde verbeelding liet meesleepen en overmeesteren? Dit geluk zonder het te idealiseeren natuurgetrouw te schilderen, was voor hem niet weggelegd. Hier laat zijn scherpe blik hem meer dan eens in den steek; en persoonlijke verlangens, de behoefte om de liefde zich zoo groot en overweldigend mogelijk voor te stellen, komen daarvoor in de | |
[pagina 375]
| |
plaats. Alle andere menschelijke verhoudingen lagen voor hem openGa naar voetnoot1). Ik wijs in dit verband op de liefdesscènes tusschen Raphael en Pauline in La Peau de Chagrin, op die tusschen Marguerite Claes en Emmanuel de Solis in La Recherche de l'Absolu, op de in achttiende-eeuwschen sentimenteelen trant geschreven minnebrieven van Louis Lambert aan Pauline de Villenoix. Balzac's temperament bracht hem er toe, de vrouw, het vrouwelijke geslacht, te idealiseeren. Dan kan hij een hymne op haar zingen als de volgendeGa naar voetnoot2): ....‘Si (l'auteur) continue d'accorder, malgré les critiques, tant de perfections à la femme, il pense encore, lui jeune, que la femme est l'être le plus parfait entre les créatures. Sortie la dernière des mains qui façonnaient les mondes, elle doit exprimer plus purement que toute autre la pensée divine. Aussi n'est-elle pas, ainsi que l'homme, prise dans le granit primordial devenu molle argile sous les doigts de Dieu; non, tirée des flancs de l'homme, matière souple et ductile, elle est une création transitoire entre l'homme et l'ange.’ Of wel hij heft een loflied aan op de Fransche vrouw, als in Le Lys dans la Vallée, waar hij bezingt ‘l'esprit qui distingue la Française entre toutes les femmes, et la rend la plus délicieuse à aimer, selon l'aveu des gens que les hasards de leur vie ont mis à même d'éprouver les manières d'aimer de chaque pays’; waarop een lyrische opsomming volgt van al de bekoorlijkheden en de intellectueele voortreffelijkheden, die gemoed en geest der Fransche vrouw sieren. Geen wonder dat den schrijver allereerst de erkenning door zijn lezeressen is bereid: roem, liefde en ook hare gunsten; schadeloosstelling die in het oog, en in het hart, van den schrijver wèl moest opwegen tegen de onbillijkheid en de hatelijkheid der critiek.
Deze critiek, voorzoover ze hem tijdens zijn leven onwelwillend gezind was, wierp zich voornamelijk op wat als de Achilleshiel van zijn werk werd beschouwd: zijn stijl. | |
[pagina 376]
| |
De tot de stijlverfijning der achttiende eeuw uitgegroeide Fransche schrijfwijze, die den triomftocht van de Fransche taal en letteren door Europa nog grooter luister had bijgezet, was niet bij machte het wordende realisme der negentiende eeuw aan een stijl te helpen; dit genre, dat zijn voedsel moest zoeken op een geheel nieuwen bodem, de nauwste aanraking met het werkelijke leven, met alle kringen der vernieuwde maatschappij, en dat zich moest verdiepen in allerlei realiteiten - die òf door de kunst tot nu toe vermeden, òf nieuw waren - voeling zoeken met tal van bedrijven en beroepen, en ook de nacht- en keerzijden der menschelijke natuur moest belichten, deze kunst schreeuwde om een eigen stijl. De taak dien te zoeken en te vormen was een der vele beslommeringen die op Balzac's sterke schouders rustten; noch de statige verstandelijke, analyseerende schrijfwijze der achttiende eeuw, noch de lyrisch-subjectieve der sentimenteele school konden hem bij deze taak: aan het omvangrijke nieuwe materiaal der kunst een waardig thuis te verschaffen van dienst zijn. Beelden en schilderen was hier het eerst noodige; uit den woordenschat van alle kringen en vakken, ook van die welke tot dusver geen toegang tot de kunst hadden, moest ruim worden geput. Het kon niet anders of het geluid van dezen nieuwen stijl moest vaak onaangenaam klinken in de ooren van het mondaine publiek dat de salons bezocht waar de oude Fransche conversatie haar triomfen vierde. Maar met dit al kan niet worden ontkend dat de stijl van Balzac dikwijls grond tot aanmerkingen oplevert, dat zijn beschrijvingen te uitvoerig kunnen zijn: het uitspinnen van historische of topografische bijzonderheden ver buiten de eischen van het door hem geformuleerde juiste beginsel, dat wie de emotie wil schilderen ook de factoren die haar vormen moet doen kennen. De in elk opzicht overdadig rijke kunstenaarsnatuur van Balzac bekommert zich niet steeds om het klassieke en uitermate Fransche beginsel van soberheid en smaak. Zijn beeldspraak is vaak storend onzuiver als van een tweede-hands dichter. Zijn verbeelding gaat dikwijls met hem op den loop, hij werpt zich dan onverhoeds op de intrige en het avontuur, sensationeele effecten die ons willen verbazen en verstomd doen staan, voorloopers van het filmdrama; ontwarring van schijnbaar onontraadselbare gevallen, gecompliceerd door het tusschenvoegen en ineenweven van telkens nieuwe verwikke- | |
[pagina 377]
| |
lingen, wier draden de meesterhand echter steeds vast houdt tot het einde toe. Onder de vermoedelijke oorzaken, die met andere deze tijdelijke inzinking en verzwakking hebben bewerkt, moet wel in de eerste plaats worden genoemd: de formidabele taak, die Balzac zich had opgelegd, om de zware schulden, waaronder hij sinds zijn déconfiture in zaken gebukt ging, door de opbrengst van zijn letterkundigen arbeid van zich af te wentelen; de nimmer aflatende druk waaronder hij diensvolgens schreef; het gebruik dat Balzac daarbij heeft gemaakt van het door hemzelf gebrouwen sterke koffie-extract, dat hem moest dienen om tijdens de lange nachtwake zijn geest en zijn verbeelding wakker te houden en op te zweepen; dat hem weliswaar de kracht heeft geschonken tot overmatigen nachtelijken arbeid en zijn verbeelding aangevuurd en gescherpt, maar tegelijk zijn oordeel en zelfcontrole moest verzwakken en zijn gezondheid verwoesten, en zoo ten slotte mede de oorzaak is geweest van zijn vroegen dood. Hoort hoe Balzac zelf de uitwerking dezer ‘horrible et cruelle méthode’, slechts voor weinige krachtige gestellen geschikt, schildertGa naar voetnoot1): ‘ce café tombe dans votre estomac qui, vous le savez par Brillat-Savarin, est un sac velouté à l'intérieur et tapissé de suçoirs et de papilles; il n'y trouve rien, il s'attaque à cette délicate et voluptueuse doublure, il devient une sorte d'aliment qui veut ses sucs; il les tord, il les sollicite comme une pythonisse appelle son dieu; il malmène ces jolies parois comme un charretier qui brutalise de jeunes chevaux; les plexus s'enflamment, ils flambent et font aller leurs étincelles jusqu'au cerveau. Dès lors, tout s'agite: les idées s'ébranlent comme les bataillons de la grande armée sur le terrain d'une bataille, et la bataille a lieu. Les souvenirs arrivent au pas de charge, enseignes déployées; la cavalerie légère des comparaisons se développe par un magnifique galop; l'artillerie de la logique accourt avec son train et ses gargousses; les traits d'esprit arrivent en tirailleurs; les figures se dressent; le papier se couvre d'encre, car la veille commence et finit par des torrents d'eau noire, comme la bataille par sa poudre noire.’ ‘C'est ainsi - zegt Bellessort - qu'il préparait | |
[pagina 378]
| |
ses Austerlitz - et son Waterloo.’ Men kan hier terloops de kunst en den stijl van Balzac bewonderen, die een zuiver digestieve verrichting en haar invloed op de hersens tot het beeld van een veldslag vervormt. Het kan niet anders of deze kunstmatig opgewekte, en langen tijd voortgezette exaltaties en hallucinaties moesten op den duur een noodlottige uitwerking hebben, een tweesnijdend zwaard in zijn hand zijn. Het is geen wonder dat zijn tijdgenooten, voorzoover zij leden waren van het door Balzac gegeeselde gilde der journalisten, stof tot zoete wraak vonden in zijn stijl. Maar zelfs een kunstenaar als zijn jongere tijdgenoot Flaubert, bewonderaar van vorm en regel en schoonheid in de kunst, de man van den schoonen stijl op-zich-zelf, maar die de grootheid van Balzac ten volle erkende, maakt een uitzondering voor zijn stijl. ‘Quel homme eût été Balzac - roept hij in een zijner brieven uit - s'il eût su écrire! Mais il ne lui a manqué que cela.’ Doch hij laat er de merkwaardige erkentenis, ook van de grenzen zijner eigen kunstenaarsnatuur, en de meest volledige rehabilitatie van Balzac op volgen: ‘un artiste (hier in de beteekenis van aestheet, stijlkunstenaar) après tout n'aurait pas tant fait, ni aurait pas eu cette ampleur.’ Bij zijn critiek op den stijl had Flaubert bovendien vergeten, dat hij kort te voren als het kenmerk van het genie had genoemd ‘la généralisation et la création’, en gezegd dat daarom voor het genie de schrijfkunst in engeren zin van ondergeschikt belang is; hij durft het - schrijft hij - bijna niet hardop zeggen ‘que les très grands hommes écrivent souvent fort mal, et tant mieux pour eux.’ Ik heb nooit begrepen waarom Flaubert dan ook Balzac, dien hij als een genie bewondert, wat den stijl betreft niet het privilege toekent van, en hem inlijft bij deze groote schrijvers, voor wie de schrijfkunst in engeren zin van ondergeschikt belang is. Van ondergeschikt belang, ja. Doch niettemin vergist men zich, zoo men meent dat de stijl van Balzac in den regel niet op de hoogte zijner kunst staat; en sinds geruimen tijd wordt ook in Frankrijk zijn stijl bijna algemeen aanvaard, en op zijn juiste waarde geschat. De stijl was hem een middel, maar niet, gelijk voor Flaubert, een der doeleinden der kunst; niet liefderijke koestering van den schoonen volzin om de schoonheid. | |
[pagina 379]
| |
Balzac schrijft bijna nooit met voorbedachten rade mooi; als zijn stijl de straling en de kracht der schoonheid bezit - en in den regel is dit het geval, - dan is het omdat het onderwerp hem al schrijvende inspireert, draagt en meesleept. De drang om mooi te schrijven, naast zijn eigenlijke zorg: levende figuren te scheppen, de reproductie van het leven in al de bonte veelzijdigheid van vormen en verschijningen, in alle geledingen van het maatschappelijk lichaam, - deze drang is hem onbekend. De meer decoratieve behoeften en begeerten van aesthetische naturen als Flaubert zijn hem vreemd. Zij zouden de volbrenging zijner eigenlijke omvangrijke taak slechts hebben bemoeilijkt. Flaubert haatte in den grond van zijn hart het leven en de actualiteit. Hij zocht voor zijn schoonheidsverlangen uitwegen, en vond die hoofdzakelijk in de schoonheid van den stijl. De schoonheid was zijne eerste liefde geweest; kon hij die niet meer in de stof zoeken, en vinden, gelijk hij in zijne jeugd had gedroomd, dan kon hij toch zijn werk de schoonste uitvoering, het schoonste gewaad geven. Balzac, die het leven aanvaardt en bemint, had dezen uitweg, dezen prikkel niet noodig. Alle aanmerkingen ten spijt, de superioriteit van Balzac's werk blijft als eindindruk onverzwakt bestaan. Het is als een uitgebreide en hooge bergketen, waaruit enkele blinkende koepels zich nog tot grootere hoogte heffen. In de Comédie Humaine is de idée der drieledige indeeling van hare goddelijke tegenhangster - Hel, Vagevuur en Paradijs - óók verwerkt. Parijs - Scènes de la vie parisienne - is de Hel der zware hartstochten, die de gefolterde menschen aan hunne ketenen klinken, waar zij in de felle vuren schroeien, hongeren en dorsten. Dan het Vagevuur der jeugdige hartstochten en ambities, - Scènes de la vie privée - waaruit nog verlossing door loutering en schulddelging mogelijk is. En het Paradijs! Het aardsche paradijs der belangelooze menschlievendheid en zelf-opoffering, waar de door het leven ontgoochelden en vermoeiden ver van de wereld gemoedsrust zoeken in goede werken, in weldoen en actieve menschelijkheid paradisisch geluk vinden; en het mystieke Paradijs van ‘Seraphita’, de opgang naar het Empyreum aan de koesterende hand der liefde. Al moge de overstelpende rijkdom van Balzac's geest, zijn | |
[pagina 380]
| |
onuitputtelijke verbeelding, de drukkende zorg om door een vloed van nieuwe werken zich te ontworstelen aan de rondom zich opstapelende en hem bedelvende schulden, oorzaak zijn geweest dat hij niet steeds in al zijne werken - maar welken schrijver is dit wèl gegeven? - de groote traditie van den Franschen roman, die geen ander volk bezit, heeft kunnen handhaven; een bijna wetenschappelijke opgaaf, maar als kunst gezien en uitgevoerd; een soberheid die den oningewijde somtijds armoede zou kunnen schijnen, doch die slechts matigheid in het gebruik der rijkdommen is, zich alleen van het wezenlijke wil bedienen en het bijkomstige ter zijde legt voor andere gelegenheden; - toch blijft zijn op zijne hoofdwerken stevig gegronde roem onverduisterd als een der grootste Fransche glories bestaan. In den schitterenden stoet der Fransche prozaschrijvers schrijdt hij, meer en meer in de eerste rijen gekomen, thans onbetwist mede vooraanGa naar voetnoot1). |
|