| |
| |
| |
Feiten en fantasieën (dames-rubriek).
Over eenige van Goethe's vrouwenfiguren Goethe's moeder, Bettina von Arnim, en die Günderode.
(Vervolg van blz. 232.)
Iphigenie. II.
Orestes, door zich schuldig te hebben gemaakt aan moedermoord (men weet, o.a. ook door Sophocles Electra, hier indertijd door Royaards zoo prachtig ten tooneele gebracht, met de verrukkelijke muziek van Diepenbrock, dat Klytaemnestra, nadat zij haar gemaal Agamennon heeft omgebracht, op háar beurt door haar zoon is vermoord) heeft daardoor een zware zonde op zich geladen, - ook al trad hij hier niet als misdadiger doch als wreker op, - en ook daarvoor moeten de goden worden verzoend.
De ontmoeting van Orestes en Iphigenie heeft een hartstochtelijke uitbarsting van kwelling en berouw tengevolg. Thans, nu zij weet, wie zij zal moeten offeren, is zij meer dan ooit besloten, deze verschrikkelijke daad niet te volbrengen, terwijl zij er tevens gerust op is, dat de gevangenen niet ter dood gebracht zullen worden, daar slechts de priesteres zelve het vonnis voltrekken mag. Maar zelve weet zij nog niet, welke tragedie zich in haar ouderlijk huis heeft afgespeeld!
De wijze waarop zij dit ervaart, hoe zij de tijding verdraagt en beantwoordt, is een bewonderenswaardig meesterstuk van dramatische dichtkunst. En dieptreffend is het, zooals zij eindelijk uitroept:
Die schönsten Strahlen..... Denn ich bin arm und stumm!.....
| |
| |
En in een geweldige, bijna bovenmenschelijke zelfbeheersching.... nog weet Orestes niet, dat hij tegenover zijn eigen zuster staat.... zegt zij eindelijk:
Orest! ich bin 's!.... Sieh' Iphigenien! Ich lebe!....
Men weet, dat Agamennon zijn dochter op Aulis (door Schiller naar Euripides bewerkt) heeft willen offeren, maar dat de godin Diana, haar van het altaar heeft ontvoerd.)
De verschrikkelijke opwinding, die Orestes door al zijn ondervindingen heeft doorstaan, wreekt zich bij hem in een onmacht. En in zijn bewusteloosheid wordt hij rustiger, en ziet als in een visioen de verzoening met zijn lot, en verbeeldt zich alreeds in de onderwereld te vertoeven. Als Iphigenie, die Pylades om hulp is gaan halen, terugkomt, verbeeldt Orestes zich, ook in háar een schim uit den Hades te moeten zien, waarop Iphigenie een vurig gebed tot Diana zendt, om haar broeder voor waanzin te behoeden.
Door Pylades' overtuigende woorden komt Orestes weer tot zichzelf, en de bedoeling is, om, met het in een baai verborgen schip, met hun drieën te ontvluchten. Als zij weg zijn, om het schip op te zoeken, brengt een gesprek met Arkas Iphigenie opnieuw in een ontzaglijken tweestrijd. Zij beseft op eens weder, dat ook hier edele menschen wonen: zij voelt het als een heiligen plicht op Arkas te blijven, en tegelijkertijd smacht zij naar de vlucht en naar haar eigen vaderland.
Daar nadert Pylades opnieuw; het schip ligt gereed, en hij is gekomen om het beeld van Diana daarheen over te brengen, en Iphigenie te halen.
Zij bekent hem haar twijfel, haar wankelmoedigheid en haar strijd; slechts degene, die zich volkomen schuldeloos voelt, kan in het leven volkomen gelukkig zijn, en als zij zich met leugen en bedrog van dit gastvrije eiland verwijdert, zal haar altijd wroeging blijven plagen. Pylades pleit dat, als zij dit gevoel niet overwint, haar broer en zijn vriend verloren zijn.
Iphigenie bevroedt niet, dat het dilemma door haar verkeerd wordt gesteld. Zij behoeft niet te kiezen tusschen de redding van haar broer en Pylades, voor wien zij een liefdevolle neiging
| |
| |
is gaan koesteren, en het bedrog jegens den koning, en dat er nog een andere mogelijkheid is, om beide schrikbeelden te ontgaan, en alles tot een goed einde te leiden. In onzegbaren zielsangst krijt zij:
Rettet mich, und rettet Euer Bild in meiner Seele, Ihr Götter!....
Daar verschijnt koning Thoas, vergezeld door Arkas. Uit zijn gesprek hooren wij, dat hij zeer ontstemd is tegen Iphigenie, en deze, nu zij zich plotseling in de tegenwoordigheid van haar weldoener bevindt, voelt zich ten hoogste ontroeren. En in het meesterlijke tooneel, dat thans volgt, beseffen wij, hoe aan den kant van beide partijen zich tegelijk het recht en het onrecht bevindt.
Iphigenie heeft het heilige recht, de vrijheid voor de twee vreemdelingen te vragen, alsook haar eigen terugzending naar haar vaderland, wijl de goden haar hebben aangewezen, om haar ouderlijk huis te ontzondigen, en opnieuw te grondvesten. In zakelijken zin heeft Iphigenie dus het recht volmaakt aan haar zijde, maar niet in menschelijken zin. Zij wil haar recht door middel van onrecht verkrijgen, in plaats van alles ronduit aan Thoas te bekennen, uit doodelijken angst, dat zij haar dierbaren schade zal doen. Zij verzoekt dus alleen de uitvoering der offerande te verschuiven, opdat Thoas misschien nog in staat is, zijn wreed bevel te overwegen. Thoas verwijt haar dezen wensch, zij beschuldigt hem van onmenschelijke hardheid, hij laakt haar, voor een priesteres zeer ongepaste opwinding.... en dreigt haar, dat zij den grooten machthebber niet dusdanig prikkelen moet.... Dan ontwaakt in Iphigenie het bewustzijn van ‘die Würde des Weibes’, en zij zegt:
Es ziemt dem edlen Mann der Frauen Wort zu achten.
Wij voelen een verlossende oplossing naderen. Zij kan in Thoas niet alleen den koning, zij moet in hem ook haar weldoener zien. En als hij haar vraagt, of zij weet, wie de gevangenen zijn, bekent zij verward, ‘dasz es Griechen sind’. En eindelijk zegeviert haar oprechte en nobele natuur over alle bedenkingen van terughouding en voorzichtigheid. Waarheid, en niets dan waarheid zal en moet er tusschen haar en Thoas wezen. En zij bekent alles, verklaart alles.... en het beklemt haar hart, dat de
| |
| |
koning een poos lang in somber zwijgen verzonken blijft. Doch als zij haar smeekbeden herhaalt, kan Thoas niet langer weerstand bieden. En het eenige, wat hij nu nog verlangt, is, dat Orestes hem zelf om zijn vrijheid verzoeken zal.
Als deze echter komt, met het ontbloote zwaard in de hand, treedt Iphigenie met zachte overreding tusschen beide: Orestes moet in den koning haar tweeden vader leeren eeren, en zij verlangt, dat hij het vijandige zwaard ter zijde leggen zal. Als eindelijk alle besprekingen voorbij zijn, overwint Thoas zichzelf, en beveelt Iphigenie kortaf en norsch te vertrekken. Maar zóó wil zij het niet. Hij moet haar zijn zegen medegeven en haar beloven, dat in de toekomst, een hartelijke gastvrijheid tusschen hun beider volken zal worden uitgewisseld. Hij zal haar altijd als een vader dierbaar blijven, en den minste zijner onderdanen, die tot haar komt, zal zij liefdevolle toewijding betoonen.
Iphigenie's stem, die zoo vaak betooverend op den koning heeft ingewerkt, is ook thans onweerstaanbaar voor hem, en het is met een soort van godsdienstige berusting, dat hij haar de hand reikt, en haar vaarwel zegt.
Ten slotte is dus alle onheilspellend verschil vereffend.... en alles is in een reine, rustige harmonie opgelost.
‘So hat die Wahrheit und die Liebe’, zegt Dr. L. Lewes, ‘welche sich in der Tiefe einer schönen weiblichen Seele offenbart hat, den glänzendsten Sieg über alle aus Mangel an Vertrauen in die himmlische, unüberwindliche Macht der Liebe und der Wahrheit entspringende Verwirrung davongetragen. Der Segen, welchen sie den an jenem Zwiespalt unmittelbar Beteiligten bringt, hat sich ausgedehnt auf zwei Völker’.
| |
Dorothea (uit Hermann und Dorothea.)
In het jaar 1797, met Schiller's raad en diens innigste belangstelling, werd een van Goethe's kostbaarste werken voltooid, het epos Hermann und Dorothea, dat door het Duitsche volk met haast dezelfde geestdrift werd aanvaard, als indertijd Werther en Götz van Berlichingen.
Goethe begon zijn letterkundige carrière er mee, een bijna ziekelijk verdriet in een geestelijk kunstwerk óm te zetten, en zich aldus
| |
| |
van een zielekwelling te bevrijden, daar zijn smart hem ten verderf dreigde te worden. Zoo ontstond Das Leiden des jungen Werthers; zijn epos Hermann und Dorothea daarentegen is het resultaat van een volkomen gezonde levensopvatting (Adolf Stahr noemt het: ‘Die Poesie der Gesundheid’), en is tot in de diepste kern vrij van alle pessimisme en Grübelei, - reden waarom dit dichtstuk altijd zoo verkwikkend en verheugend op alle lezers heeft gewerkt, en heden ten dage nóg werkt, omdat zijn motieven: huis-en-haard en vaderland, burgertrouw en burgerdeugd, ouder- en kinderliefde, rein huwelijksgeluk niet een bepaald volk en een bepaald land toebehooren, noch een bepaalden tijd, maar van alle landen, volken en tijden zijn.
Schiller noemde Hermann en Dorothea niet alleen het toppunt van Goethe's kunst, maar van alle kunst in het algemeen; en hij vond het: ‘pathetisch, mächtig und reizend im höchsten Grade’, in één woord: es ist schön.
Inderdaad, de eenvoud van dit werk bekoort ons. Het brengt niets anders dan de natuurlijke, rijper wordende ontwikkeling van een jongen Duitschen burgerzoon, die van een half droomerigen, kinderlijk onbeholpen knaap, opgroeit tot een bewusten, volrijpen, voor alle algemeene gezichtspunten openstaanden, intelligenten en werkzamen man. En deze groei voltrekt zich zoo geleidelijk en vanzelf, dat wij met de rustige voorstelling ervan volkomen meegaan, en er ons geheel rustig bij voelen.
‘Das köstliche Werk ist ein moralischer Adelsbrief des Deutschen Bürgerstandes, ein Evangelium echter Familiensittlichkeit und schlichter Bürgertugend’, zegt Dr. L. Lewes.
De eerste ontmoeting tusschen Hermann en Dorothea was beslissend. Hij zag haar, hoe zij een wagen met twee paarden ‘klüglich leitete’, en Hermann werd door haar aanblik ‘in das Herz getroffen’. En wij kunnen niet anders dan Goethe bewonderen, hoe hij, zonder een beschrijving van het meisje te geven, ons haar, door allerlei kleine, karakteristieke trekjes toch zóó duidelijk voor oogen stelt. En Hermann, die zich tot dusverre nog geen vrouw had kunnen kiezen, voelt onmiddellijk: ‘Diese oder keine!’ hoewel zijn keuze van deze vreemdelinge bij zijn ouders vele bedenkingen vindt, al zegt Hermann ook:
| |
| |
Die giebt mir, Vater, mein Herz hat
Rein und sicher gewählt: euch ist sie die würdigste Tochter!....
En eindelijk, na lange redevoeringen en onderhandelingen geeft de vader toe:
Geht dann und prüfet, und bringet in Gottes Nahmen die
Tochter Mir in's Haus!....
Dorothea's hart echter is niet altijd onberoerd gebleven; zij heeft reeds een bruidegom door den dood verloren, maar haar liefde tot dezen heeft zich tot een fijnen, zachten weemoed verstild, en voor een nieuw geluk voelt zij zich weder ontvankelijk.
En de verzen, die hierop volgen zijn het schoonste, diepste en teederste symbool van Hermann's en Dorothea's toekomstig verbond.
In den achtsten zang vraagt Dorothea liefdevol, hoe zij het hart van Hermann's vader en moeder kan winnen. En Hermann antwoordt:
Lasz dein Herz dir es sagen, und folg' ihm frei nur in Allem!
en, haar bij de hand nemend, stelt hij haar aldus aan zijn ouders voor:
Hier ist ein Mädchen, wie ihr im Hause es wünschet!
Maar met de toestemming der ouders (die door bemiddeling van den geestelijke verkregen is) kan dit heroïsche epos natuurlijk niet eindigen, alsof het niets dan een burgerlijke idylle zou zijn geweest. De geestelijke vraagt naar den ring, welken Dorothea aan den vinger draagt, en nu herdenkt zij haar dooden bruidegom, die als held en martelaar is gevallen:
O, lasz mich dieser Erinnering
Einen Augenblick weihen! Denn wohl verdient sie der Gute,
Der mir ihn scheidend gab, und nicht zur Heimat zurück kam....
| |
| |
Tegenover het jeugdige enthousiasme van den jongen doode stelt zich nu de rust van den eenvoudigen maar zich tot volrijpheid ontwikkeld hebbenden Hermann. Dorothea heeft zich niet vergist, toen zij begreep, zich veilig aan hem te kunnen toevertrouwen, en dat zij als sterke vrouw en sterke man tezamen gelukkig kunnen zijn. En in de toekomst van Duitschland zijn tot tweemaal toe Hermann's woorden een profetie gebleken te zijn, in 1813 en 1870:
....so stellt sich die Brust dem Feinde sicher entgegen,
Und, gedächte jeder wie ich, so stände die Macht auf
Wider die Macht und wir erfreuten uns alle des Friedens!
En het slot van dit Kunstwerk doet ons zien, hoe volgens Goethe door een hooge en edele liefde de jongeling tot man wordt gerijpt, waar hij zegt:
Wahre Neigung vollendet zugleich zum Manne den Jüngling.
Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe.
(Wordt vervolgd.)
|
|