| |
| |
| |
Maandelijksch overzicht
Letterkundige notities. XXI.
Het straatlied.
Er is in den laatsten tijd zeker geen aardiger boek verschenen dan deze verzameling, bijeengebracht door de kundige onderzoekers en intuïtieve kenners D. Wouters en Dr. J. Moormann, over het straatlied, zooals dat in Nederland door de eeuwen heen is gezongen. ‘Wo man singt, da lasz dich ruhig nieder, böse Menschen haben keine Lieder’, - wel, als dit rijmpje waarheid bevat, moet het er bij ons nog zoo kwaad niet uitzien! want een lijvige bundel (keurig uitgegeven, met een typische afbeelding op den kleurigen omslag, door de Uitg. Mtsch. Holland te Amsterdam) is het resultaat geweest van ijverige nasporingen en degelijk keuren.
Er is stellig niemand onder ons, die niet wel eens geluisterd heeft naar populaire deunen, waarvan echter meestal slechts een paar regels werden onthouden. Wie heeft niet gehoord van ‘Aan d'oever van een snellen vliet’, of ‘Colijn, een brave boerenzoon’, of later: ‘Wij zijn gegaan, al naar de Maliebaan’, of ‘Siene, la me los’.... welnu, hier vindt ge de complete gedichten, die bij een herdruk nog vermeerderd kunnen worden met b.v. Kees, Kees, Kees, je hebt er water bij gedaan; We gaan nog niet naar huis; O, moeder, die zeeman; Sara, je rok zakt af; Och, me lieve Rika, hoe kan je zoo wezen; Altijd is Kort-jakje ziek; Dat gaat naar den Bosch toe; Tiereliereletletlet, musschen zijn geen vinken; Kaatje, Kaatje, ben je boven; En de kermis komt maar eenmaal in 't jaar; Daar was laatst een meisje loos; Jan, brandt de lamp nog; Moeder, de beer is los; Wat eten de koeien 's winters op stal? Hooi! hooi! hooi!; Allemaal op de
| |
| |
fiets; Van je héla, hola, houd er den moed maar in! enz. enz. enz. Het bestreven van de samenstellers is geweest, het straatlied in zijn onvervalschten vorm te brengen onder de aandacht van het publiek; zij gebruikten voor hun doel uitsluitend de gedrukte versjes, die langs de huizen en op straat werden en worden gevent, en zij hebben ons overzicht vergemakkelijkt, door hun materiaal in rubrieken te verdeelen. Wat een werk er zit achter zoo'n boek is ongelooflijk. Het vergelijken, rangschikken, overschrijven, vordert onnoemelijk veel tijd, inzicht en geduld, maar ongetwijfeld zullen de bundelaars pleizier van hun arbeid beleven, daar iedereen zich interesseert voor de vox populi, die, alleen maar uit lust tot zingen, of om zich en anderen te vermaken, lucht gaf aan zijn rijmen, zonder veel eigenbaat, of ambitieusheid, daar nooit een naam aan deze liederen is verbonden, en hoe curieus het ook zou zijn, de herkomst ervan uit te vinden, is tenzij ze vertaald zijn, als b.v. Sur le bi, sur le bou, sur le bi du bou du banc, meestal ondoenlijk. Vele zullen misschien wel afkomstig zijn van den bekenden straatzanger ‘Meier van den Dam’, een vijftig, zestig jaar geleden te Amsterdam een populaire persoonlijkheid, die opgewekt, met een kwinkslag of een ad rem woord, zijn waren aan den man bracht. Hij was iemand van beteren stand (zijn zoon had een hôtel) en was onuitputtelijk als ‘bard van den kouden grond’.
Dr. J. van Vloten was de eerste, die een groote collectie Baker- en kinderrijmen bijeen bracht; zijn werk werd voortgezet door den verzamelaar G.J. Boekenoogen in Onze Rijmen; mevr. E.H. du Quesne-van Gogh gaf een deeltje Volkslied en volksdicht in het licht; voorts verscheen nog o.a. Coers' Liederboek van Groot Nederland; 't Oranje Boekje voor Janmaat en Soldaat; Joh. Oostveen's Liederbundel voor den Nederlandschen Volkszang; Lied en luit door Mevr. Brom-Struyck; Frisch gezongen door J.D. Keuning en Willem de Mérode; maar onder al deze verzamelingen neemt dit nieuwste werk: Het Straatlied, een bizondere en eervolle plaats in. Het heeft zich gespecialiseerd in een enkel genre, en daardoor is deze bundel zulk een mooi geheel geworden. Een belangwekkende studie gaat aan de verzameling vooraf; hierin worden de verschillende aanleidingen besproken, waaruit het straatlied kan ontstaan, uit ontzetting, verontwaar- | |
| |
diging b.v. over begane misdaden; uit hekelzucht; uit verliefde aandrift; uit vaderlandsliefde; uit menschlievende gevoelens; uit godsdienstige neigingen; uit plaaglust, of uit ‘copieerlust des dagelijkschen levens’. De samenstellers toonen aan, dat het straatlied dikwijls een getrouwe afspiegeling is van historische gebeurtenissen, en hoe ontzaglijk belangrijk het daarom is voor de kennis der volksontwikkeling. Iedereen kan aan dit boek ‘seine Freude haben’, en wij voorspellen de heeren Wouters en Moormann, die hun dankbare taak met zooveel liefde en toewijding hebben volbracht, een doorslaand succes.
N.G.
| |
Keizerin Eugénie.
Onder de historische vrouwen, die telkens opnieuw de belangstelling wekken, behoort zeer stellig Keizerin Eugénie. De schitterende, stralende verschijning, die als een étoile filante een korten tijd flonkerde aan het Europeesche firmament, en toen onderdook in den donkeren afgrond der vergetelheid, waar zij verborgen bleef, bijna een halve eeuw lang- - om nog even te verschijnen als levende, voelende figuur, toen haar land zegevierend uit den oorlog tevoorschijn trad, en het haar gegund was, nog te vernemen, dat Elzas en Lotharingen terug-geschonken werden aan Frankrijk.
Keizerin Eugénie.... onder de vorstinnen, die in de geschiedenis van zich lieten spreken, - Koningin Elisabeth, Keizerin Katharina, Christina van Zweden, Maria Theresia, Koningin Victoria, - lijkt zij wel de liefelijkste en brillantste verschijning. Zooals zij door Winterhalter werd uitgebeeld, temidden harer hofdames, is zij de domineerende gestalte, zoowel door haar grandezza, als door haar schoonheid en beminnelijkheid. Zelfbewustzijn, trots, getemperd door innemendheid, charme, en een aanvallige heerschzucht, schijnen wel haar voornaamste karaktereigenschappen te zijn geweest.
Keizerin Eugénie werd geacht om haar intelligentie. Was zij dit waard?
Keizerin Eugenie werd geidolatreerd om haar onweerstaanbare bekoorlijkheid, haar geest, haar warmte van hart, haar gulle gemoedelijkheid.... Was zij dit waard?
| |
| |
Wie zal dit met waarachtige waarheid kunnen uitmaken? Persoonsbeschrijvingen van menschen, die niet meer leven, ontworpen door auteurs, die de betrokkenen niet persoonlijk hebben gekend, zal men altijd met eenig voorbehoud moeten lezen. Maar zijn zij afkomstig van schrijvers, die tegelijk met hen, en in hun intieme nabijheid hebben geleefd, - wat dan nóg? Kent de eene mensch den andere volkomen? Staat men in den omgang met anderen niet altijd bloot aan verrassingen, - aangename, zoowel als onaangename, - kan men alle drijfveeren van den ander doorgronden, al zijn stemmingen medeleven, al zijn ontroeringen, ondervindingen, gevoelens mede-ondergaan, al zijn gedachten mede-denken, al zijn lichamelijke gedisponeerdheden tegelijkertijd aan den lijve gewaar worden?....
Als tragische figuur heeft Keizerin Eugénie misschien in de geheele wereldgeschiedenis haar wederga niet. Men stelle zich haar voor in haar levendige jeugd, temidden der intriges van het Spaansche Hof, als zij in de volle pracht van haar schoonheid en haar fier zelfbesef, bij de stierengevechten verscheen op een vurig Andalusisch ros, in nationaal Spaansch costuum, met een dolk in den gordel; men verbeelde zich haar, haar groote spel om de Keizerskroon van Frankrijk spelende te Compiègne; de achttien jaren van macht en majesteit; en dan.... de dramatische val en de lange, volstrekte eenzaamheid harer obscure, latere levensjaren.... Alles, wat het leven glans en glorie gaf, was vergaan of haar ontnomen. Haar hooge positie, haar macht, haar echtgenoot, haar zoon, haar schoonheid (men spreekt vol bewondering van haar goudblond haar, haar amandelvormige blauwe oogen, haar slank figuur, haar kleine handen en voeten), haar ontembare wil, haar ondoofbare vitaliteit.... Voortaan leefde zij niet meer, doch vegeteerde, - als een vage schaduw, een leege vorm, een echo van een verloren droom....
Niets van haar illusiën was overgebleven, en noch haar ijzeren wil, noch haar ‘generosity and goodness’,, noch haar ‘unflinching skill in affairs’, waar haar nieuwe biograaf Robert Sencourt van spreekt, hebben haar ook maar iets gebaat....
Het aandeel, dat Eugénie nam in de voorbereidingen van den oorlog van 1870 heeft langen tijd een onderwerp van discussie uitgemaakt. Is het waar of niet, dat de Keizerin heeft gezegd:
| |
| |
‘Jai ma petite guerre à moi’, of: ‘C'est ma guerre?’.... In elk geval weet men, dat zij zich hartstochtelijk met politiek bemoeide, en in het nieuwe boek over Napoleon en Eugénie, ‘de tragicomedie van een keizerschap’ door E.A. Reinhardt (verschenen bij P.N. van Kampen en Zoon in de goede vertaling van Adele Withof) wordt een geheele afdeeling gewijd aan de Donna Eugénia de Montijo, waarin wij de figuur dezer interessante vrouw van alle kanten zien belicht. De reeks portretten van Eugénie volgt als het ware op den voet het verloop der gebeurtenissen, en wel zéer groot is het verschil tusschen de bloeiende, beeldschoone Keizerin, en de stokoude, vergeten weduwe der laatste jaren. (Eugénie bereikte den leeftijd van 94 jaar.)
De geschiedenis der ‘grandeur et décadence’ ontrolt zich voor ons als een levende, bewegende, sprekende film. De eene gebeurtenis volgt logisch op de andere, en het noodlot voltrekt zich, onwrikbaar.
En eindelijk wordt de vrouw, die eens geheel Europa van zich deed spreken, dusdanig vergeten, dat de een voor, de ander na, als er melding werd gemaakt van Keizerin Eugénie, verwonderd vroeg:
‘Leeft zij nog?’
Ja, zij leefde nog, zeer rustig en geregeld op een villa in de nabijheid van Napels. Daar leidde zij het bestaan eener eenzame, verweeuwde vrouw, die in weldadigheid, lectuur en lange wandelingen verstrooiing en afleiding vond. Het huiselijk leven op Villa Delahante was hoogst eenvoudig ingericht. Haar eerste handeling was, dat zij voor de morgenmis zich naar de dicht bij haar woning gelegen kapel begaf. Daarop volgde het dejeuner, en daarna een groote wandeling tot de lunch. 's Middags een zeiltochtje op de baai, of een rijtoer. Om acht uur werd het middagmaal gebruikt, en als de kleine hofhouding zich om elf uur ter ruste had begeven, zette de krasse oude vrouw zich aan haar correspondentie tot diep in den nacht....
Het bovengenoemde werk geeft een uitgebreid overzicht der historische gebeurtenissen, en karakteriseert ook Keizerin Eugénie o.i. op de juiste wijze, terwijl verschillende portretten nog grootere belangrijkheid van het boek bijzetten.
N.G.
| |
| |
| |
Spanjaarden en Azteken.
Er zijn zoo van die historische figuren, waarvan de namen ons vanzelf, sinds onze kinderjaren in de herinnering blijven: de Cid Campeador, Poniatowski, Kosciusko, Alexander Ypsilanti.... en daartoe behoort ook Hernan Cortes en Monteczuma. Truth is stranger than fiction, en zoo biedt de geschiedenis van landen en volken meer authentieke levensromans dan auteurs in hun stoutste fantasie zouden kunnen verzinnen. Sommige dezer romans vécus zijn ware ‘menschlijke documenten’, en zij zijn boeiender en waardevoller dan welk bedacht verhaal, dat ontsproten is aan de meest energische verbeeldingskracht.
De hr. Dr. J. Brouwer heeft zich de moeite gegeven de interessante geschiedenis van Spanjaarden en Azteken in het begin der zestiende eeuw na te gaan, volgens de bestaande bronnen. (Hernán Cortés en Monteczuma, met 54 platen en 14 afbeeldingen, uitgave van W.J. Thieme en Co. te Zutphen 1933.)
Achterin het boek geeft Dr. Brouwer een Bibliographie van bijna zes bladzijden lang van de door hem geraadpleegde werken, en als men met verwondering nagaat, hóeveel er over dit onderwerp is geschreven, dan zijn wij den schrijver van harte dankbaar, dat hij ons een omvangrijken arbeid heeft bespaard, en ons het resultaat van zijn studie en onderzoek aanbiedt in een résumé, dat alle belangrijke punten aanroert, en voor ons een duidelijk beeld oproept dezer historische gebeurtenissen.
Dr. Brouwer heeft de taak, die hij ondernam, systematisch opgevat; hij schrijft maar niet zoo een verhaaltje ‘op waarheid gegrond’, - neen, hij legt ons de geschiedenis zelve voor, en roept voor ons op het machtige Spanje der zestiende eeuw, toen dit rijk de wereld beheerschte, en zich door zijn koloniën hoe langer hoe meer uitbreidde, zoodat met recht kon worden gezegd, dat de ‘koninck van Hispangiën’ regeerde over een gebied ‘waar de zon nooit onderging’. De tochten van Columbus worden behandeld; de geruchten over de schatten der Mexicanen, wekken de begeerigheid, en Hernán Cortés gaat op verovering uit. (De 25e plaat, een reproductie naar den modernen Spaanschen schilder Usabel toont ons, welk een ‘mannetjesputter’ onze vriend Cortés moet zijn geweest, met zijn hoofd vol plannen, en zware, sterke handen, om die plannen tot daad te maken.
| |
| |
De beschrijving, die Dr. Brouwer van Monteczuma geeft (blz. 113 en 114) is treffend. Wij krijgen een volledig inzicht in dit onwrikbare karakter van den ‘representatieven Azteek, wiens figuur van een ‘onzegbaar groote beteekenis’ is, en die ‘een staat voerde van den verhevenste op aarde’, en die toch terugbeefde en huiverde voor de ‘raadselachtige vreemdelingen’, die zijn kusten bedreigden.
De ontmoeting, zooals die plaats had tusschen Cortés en Monteczuma behoort tot de schilderachtigste feiten der historie. Wij kunnen ons geheel terug-verbeelden in die oude tijden van heldenmoed en prachtlievendheid, van heerschzucht, vastberadenheid en macht.
En een tweede hoogtepunt in dit zeer mooie boek, (dat met een strakke conciesheid is geschreven, en daardoor zoo waarachtig aandoet, omdat nooit een woord wordt verspild aan onnutte sentimentaliteit, en dat desalniettemin, of liever daardóór, al het tragische dezer geschiedenis zoo ontzaglijk doet gevoelen) een tweede hoogtepunt is de overgave van Monteczuma, waar deze dappere krijgsman zich gevangen laat nemen, door een onontkoombaar noodlot binnen in hemzelf gedreven, en zich overgeeft aan den leider aan een ‘troepje avonturieres, die niets meer bezitten dan hun rapier en hun kuras....
In dit zijn werk heeft Dr. Brouwer de gestalte van Hernán Cortés voor ons opgebouwd, voornamelijk met gebruikmaking van diens eigen Brieven. De mensch Cortés treedt ons dus, als het ware, in levenden lijve tegemoet, en niet de abstracte figuur, die wij, door lectuur en illustratie-materiaal, ons eigen hadden gemaakt. De schrijver heeft geen moeite ontzien om tot de meest betrouwbare bronnen te gaan: de geschriften van tijdgenooten en ooggetuigen, en dus krijgen wij hier de naakte feiten, die echter door het knappe en inzichtige verslag, dat Dr. Brouwer ervan geeft, een gerangschikte en gemakkelijk te volgen geschiedenis zijn geworden, die boeit van het begin tot het einde. Een kostbare uitgave, zoowel wat innerlijk als uiterlijk betreft beide.
N.G.
|
|