De Nieuwe Gids. Jaargang 48(1933)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 280] [p. 280] Verzen door Bert Nuver. Voor Ida M. Ik heb jou lief zooals jij bent met je dapper gelaat en je heilige, wenschende mond, die als een donkere kabbeling van liefde in het geelvage nachtmeer van je gezichtje stond - Als het voorjaar op zijn mooist is en de zomer op zijn hoogst is en het najaar op zijn roodst is en de winter op zijn doodscht is, zal ik aan je denken, bloem, die nooit verwelken maar altijd bloeien zal - als kaarsenlicht in kerken - blank en smal - In jouw oogen is nog iets bewaard van den eersten scheppingsmorgen: dat argelooze, onbedorven, als je veilig vóór je staart - In het jonge licht van je gewijde oogen zal ik belijden en blind gelooven - [pagina 281] [p. 281] Als ik jou maar iets van de bloesempracht van mijn gedachten uit kon kleuren en als jij maar één keer werd gebracht in de tuin, waar vroeger wilgen treurden, doch waar nu de nieuwe boomen bloeien in de zon van liefde en de sfeer van groot geluk, waar de tulpen gloeien en de seringen wuiven heen en weer - het zijn geen tulpen en seringen, maar ik heb geen woorden voor die mooie dingen - en als dit alles jou zoozeer bekoorde, dat het wonder van jouw lippen zacht ontbloeide tot een witte lach, dan zouden wild de toppen trillen, omdat jij nu ook mijn schoonheid zag... Wensch. Om bij het even wakker worden in een lange, stille nacht jou te vinden, naast me, sluimerend - onbewust - en dan streelend zachtjes even raken aan je wang en dan weer slapen, als een hond, gerust - [pagina 282] [p. 282] Interieur. Een kamer met veel boeken en schilderijen aan de wand. Kleine snuisterijen, gerangschikt met vertrouwde hand: stille mijmerijen van heel vroeger... Gezellig in de hoeken een radio en een gele schemerlamp - Boven het bureau de wetenschappelijke werken - van Kan en Gide... aan Latijn heb ik het land! - en een photo'tje van een meisje, dat staat te wenken voor de golven en de wolken aan een heel ver strand - Ik speel piano in de kamer van het leeg pension. De tonen zijn kil en helder en er ligt iets in van een langzaam uitgespeeld sneeuwwit verlangen naar jouw stem, die bij mij moest zijn, achter me - en als een kleine, snelle vogel op moest klimmen tot hoog boven mijn aarzelend begeleiden - strálend als de zon - [pagina 283] [p. 283] Bouquet. Mijn leven vol bevreemding: het witte vloeipapier der zorgen en daarin verborgen harteroos en liefdelelie, trillendbroos en nog niet gestorven. Mijn geschenk aan jou, vrouw. Thuisreis. Ik zie nu in alles een minnegekoos: de schaduw der struiken op 't rillende kroos en in de halmen van 't statige koren het zijden geflits van den wind en het zonlicht - en 't schijnt wel of wedergeboren de wereld mij toont haar oorspronkelijk aanzicht. Ik ruik weer de frischroode zuring en het hooi en het riet en het water; mijn hunkering kent geen ommuring en jubelt en popelt naar later; kinderen groeten, de muts in de hand - ik reis naar jou toe door het geurende land! Vorige Volgende