| |
| |
| |
| |
Andree door H.W. Sandberg.
(Vervolg van blz. 129.)
Het was afgesproken, dat zij aan het einde van de week, Zaterdagavond, met zijn vieren, zuster en schoonbroer erbij, naar een cabaret zouden gaan, ‘Le Fourmi’ geheeten. Dit cabaret, dat sedert kort was opgericht, had direct een geweldigen toeloop gevonden, niet omdat het programma zoo goed was, maar omdat het het publiek in de gelegenheid stelde, aan het slot van den avond te rumoeren, te schreeuwen en te gillen, naar aanleiding van de ‘coup de crochet’, waarover wij het later zullen hebben.
Guillaume was dien avond in de allerbeste stemming en niet in het minst geneigd om sentimenteel te doen. Dat was een gevolg van den Woensdagavond-uitgang naar het Russische restaurant en Andrée's gewijzigde houding. Nu hij voelde, dat zij om hem ging geven, kreeg hij voor het eerst lust om stoutmoedig-brutaal tegenover haar op te treden, grapjes te maken, alsof zij hem onverschillig was, enfin, net te zijn als honderden anderen, wanneer zij met een aardig meisje uit zijn.
Zij kwamen wat laat voor de ‘Fourmi’ aan, die naast de bioscoop ‘La Cigale’ op de boulevard Rochechouart is gelegen en daar zij geen plaats hadden besproken, kregen zij slechte plaatsen in de pijpela-achtige zaal, die bovendien achterin, waar zij zaten, nog wat afliep. Andrée zat links naast hem, haar zuster en schoonbroer Louis rechts van hem. Hij had haar dus vrijwel geheel voor zich. Haar japon liet een paar heerlijke bloote
| |
| |
armen vrij, waar zij ieder oogenblik weer op een andere manier haar sjaal om heen schikte. Op hun rij was er nog één plaats naast Andrée open en daar kwam een wat oudere jongeman te zitten, met wie zij onmiddellijk begon te flirten door speelsch naar hem te kijken, ‘pardon’ te zeggen, als zij hem met den arm aanstootte of af en toe naar hem te lachen, als er algemeen gelachen werd. Guillaume vond het niet prettig, maar hij was niettemin in zoo'n kwajongensachtige bui, dat het hem toch niet veel kon schelen. Op het laatst, toen de flirtation al te duidelijk was, zei Andrée, om de schuld wat van zich af te wentelen:
- Ja, ik heb het wel gezien, je hebt naar dat aardige meisje, dat daar op die strapontin zit, geknipoogd.
Guillaume protesteerde met nadruk, net even, voordat het hem te binnen schoot, dat hij, om haar te prikkelen, beter had kunnen doen alsof het zoo geweest was, nu zij zoo met een ander flirtte. Zij hield er echter spoedig mee op, omdat zijn uitgelatenheid haar goed beviel. Hij deed alle mogelijke kinderlijkheden, waar een mensch alleen toe komt, als hij verliefd is, dreigde haar met een speld in de armen te prikken, waardoor zij kwasi echt bang erg overhelde naar den flirtkant, maar hij zei, dat het zonde was van de heerlijke armen. Hij pakte haar bij den rechterarm beet en betastte die, alsof hij wilde nagaan of het allemaal wel echte waar was, geen namaak.
- Heb je me nou genoeg gekeurd? zei zij toen.
‘Ja zeker, ils sont admirables, ces bras’, verklaarde hij.
Intusschen hadden verschillende zangers en zangeressen van middelmatig talent hun chansons gezongen. Zoodra één het er niet bijster goed afbracht applaudisseerde het publiek opzettelijk te sterk, om te hoonen, opgewonden als het van te voren al was door hetgeen komen zou. Monsieur Codrou zonk in zijn stoel weg en dommelde af en toe in. Hij verontschuldigde zich door te zeggen, dat hij niets kon verstaan en dat was ook zoo, als je niet ingespannen luisterde, doch dat vond hij de moeite niet. De twee zusters waren dol op uitgaan, hij was alleen in zijn schik op de fabriek of als hij aan zijn teeken- en schilder-liefhebberij bezig was. In de smalle, stampvolle zaal, de menschen stonden langs den kant en hingen over het balcon, was het stikkend warm, wat de gemoederen nog meer verhitte.
| |
| |
Het publiek ging soms alle grenzen van fatsoen en vooral van menschelijkheid ver te buiten. Guillaume werd rood van verontwaardiging, toen de zaal een zangeres, die in het roze gekleed met lange magere armen optrad en bovendien van bouw en gezicht leelijk was, vóór zij nog haar mond had opengedaan, uitjouwde. De arme vrouw wachtte dapper het einde van het rumoer af en ving aan met haar zang, die evenmin mooi was. Na elk chanson maakte de zaal een geweldig spektakel, men klapte, men stampte, men brulde, zoogenaamd als toejuiching bedoeld, maar in werkelijkheid niet anders dan hoon. Of het nu haar program was of dat zij, verbitterd door deze schaamtelooze bespotting van haar leelijkheid, wraak wilde nemen, zij begon na elk stormachtig applaus als een toegift een nieuw liedje, zoodat de marteling, die Guillaume doormaakte - hij had graag op de menschen willen ranselen - wel een twintig minuten duurde. Daarna kwamen nummers, die beter in den smaak vielen en Andrée van opgetogenheid enthousiast in de handen deden klappen. Vooral twee harmonica-spelers, die hun instrument met zang begeleidden, brachten haar, temeer omdat het knappe jongemannen waren, in extase. Haar ‘bis, bis’ was boven dat van de anderen uit in de heele zaal te hooren.
Eindelijk kwam dat, waarop iedereen had gewacht, ‘le coup de crochet’, het andere was maar voorspel geweest. Monsieur Gabriello verscheen ten tooneele, een groote, dikke, vettige man, met een onbetrouwbaar gezicht, die blijkbaar in de directie zat, want hij stond met groote letters op de aanplakbiljetten vermeld, hoewel hij niet anders deed dan de ‘coup de crochet’ aankondigen en het goede verloop ervan controleeren. In alle recensies in de kranten, die recensies zijn meestal gekocht en betaald, werd tot walgens toe, voortdurend van de ‘beminnelijke Gabriello’, ‘de sympathieke Gabriello’ gesproken. De man kon noch goed causeeren noch geestig zijn, wat bij deze gelegenheid als het ware voor de hand lag. Gezien zijn waterachtigen glimlach was hijzelf echter heilig overtuigd van de belangrijke rol, die hij vervulde en van het onweerstaanbaar sympathieke zijner verschijning.
Deze mijnheer deelde mee, dat het publiek mocht laten blijken, in hoeverre het met de beroepsartiesten meende te kunnen
| |
| |
wedijveren en verzocht hun, die zich daartoe geroepen achtten, achter het tooneel te komen.
- Zingen zij goed, zei hij, dan zal de directie niets liever doen dan hen engageeren, zingen zij slecht, dan staat het het publiek vrij om ‘au crochet’ te roepen. Wat er dan zal gebeuren, dat zult u verder wel zien.
Het publiek gnoof, het rook, zooals in de Spaansche arena's, bloed, al was het dan ook maar hartebloed. De amateurkunstenaars rezen uit de zaal op, nieuwsgierig nagestaard door degenen, die minder moed of minder gaven hadden en weldra kwam het eerste slachtoffer op het tooneel.
Het was een mijnheer, die zacht zong, uit zenuwachtige bibbervrees. De zaal maakte direct een geweldige herrie en riep: - Harder, luider, ik hoor niets, zet je luidspreker aan. Nadat dat een minuut geduurd had, brulde het publiek ‘au crochet’, waarop tot groote hilariteit van allen vanuit de zijcoulissen een enorme bordpapieren hand verscheen, met één lange kromme ijzeren vinger, die het slachtoffer van het tooneel haakte. Daarop verscheen een valsch zingende dame, die steeds een halven toon lager of hooger was dan de piano, die haar begeleidde. Zij werd met raadgevingen overstelpt: - Ga naar huis, de goede noot zoeken -, en toen het plotseling nog valscher dan valsch klonk, steeg een vervaarlijk - Oei, oei, oei - uit de zaal op. De zangeres werd door de haak weggetrokken, terwijl zij nog zong. Zij ging tenslotte met aarzelende schreden, waarbij zij het publiek verachtelijk met haar neusgaten aankeek. Volgde een jongeman, die zich achter de schermen, blijkbaar om een onmiddellijk succes te oogsten, in een ijselijk rood Pierrot-costuum had gestoken. Een verdacht welwillend gejubel begroette hem en de kreet: - Où est le taurau? Hij werd van het tooneel gejouwd, voordat hij een mond had kunnen opendoen. Daarna probeerde een man met een romantisch liedje de menigte te veroveren. Hij kondigde ‘Chanson de la lune’ aan. Na de eerste regels, die met een gebroken stem van zelf-ontroering werden gezongen, werd er vanuit de zaal geroepen: - Vivement le dernier quartier - en - Eclipseer, éclipseer. - De onvermijdelijke negerin ontbrak evenmin. Zij zong een chanson simple, niet goed en niet kwaad. Doch het prikkelde toch blijkbaar een
| |
| |
mijnheer van het balcon. - Au crochet, schreeuwde hij. Eensklaps sprong een dame uit het parterre half uit haar fauteuil op. - Wat, w-wat zegt u, zij zingt goed, u weet niet, wat muziek is. De zaal schaterde. Ondertusschen bracht de negerin haar voordracht ten einde en trok, met een mager applausje, af. Maar de mijnheer van het balcon en de dame uit het parterre konden niet zoo licht vergeten en keken elkaar af en toe verwoed vanuit de verte aan, totdat de heele zaal daverde van het lachen en zij er zelf ook aan meededen. Tot slot verschenen nog een kantoorbediende, die zoo uit zijn bureaustoel leek te zijn weggeloopen en die waarschijnlijk tusschen het gecijfer van zijn boekhoudersbestaan van een carrière à la Maurice Chevalier had gedroomd - hij zong als een rechtlijnig teekenschrift -, een kaalhoofdige, die vol uitbundigheid werd begroet en met de woorden - Amenez sa tête et repassez les lames Gillette - en een bespeler van het instrument de zaag, die afdroop onder het verwijt van: - Ah, non, pas cet arracheur de dents.
Terwijl zich dit alles had afgespeeld, had Andrée luid meegeroepen ‘au crochet’ of ‘elle chante bien’ en bij de ruzie tusschen het balcon en de parterre had zij bijna gesnikt van het lachen. Guillaume amuseerde zich kostelijk, als er een geestige opmerking vanuit de zaal kwam, maar hij schreeuwde meer om haar plezier te doen dan voor zichzelf hard mee, zelfs zoo, dat zij eenmaal uitriep: - Ah, pas comme ça, hein! - en de handen aan de ooren bracht. Maar onderwijl vond zij het allemaal wàt grappig en waardeerde zij de manier, waarop hij eigenwijs en zelfstandig tegenover haar optrad. Zelfs toen hij haar in de pauze met een stukje sinaasappelschil per ongeluk werkelijk echt in haar oog spoot, zoodat zij het een tijdje dicht moest houden, wat een dwaas gezicht was, verdween haar goede humeur niet, integendeel zij scheen dit extra te waardeeren. Met een zucht van teleurstelling zag Andrée en met een zucht van verlichting zag monsieur Codrou het gordijn dichtvallen.
- Comme je me suis amusée, zei zij uit den grond van haar hart, naïef als een kind. Het kwam er zoo frisch uit, dat het Guillaume met haar al te groote enthousiasme verzoende.
Buiten namen zij allemaal het middenpad van den boulevard Rochechouart om hem naar de Métro te brengen. Zij gingen
| |
| |
met de autobus naar Clichy. Guillaume sloeg zonder aarzelen zijn arm om haar middel en zoo liepen zij voort. Zij voelde zich gelukkig na dezen uitgang en zei tevreden gestemd: - Vous avez beaucoup émancipé, waarmee zij wou zeggen, dat hij zich als een waar kameraad had gedragen. Guillaume was, toen hij afscheid had genomen, na lang haar hand te hebben gedrukt en haar vrijmoedig in de oogen te hebben gezien, blij en voldaan.
Op zijn kamer gekomen overdacht hij den avond van begin tot einde en de wensch steeg in hem op haar te zeggen, hoe het kwam, dat hij nu rustig en vroolijk en onbezorgd was geweest, namelijk, omdat zij den avond van het dîner in het Russische restaurant voor het eerst buitengewoon lief voor hem was geweest. Eenmaal aan het schrijven kwam van het een het ander, zijn hart liep over, zijn hart, dat zoo vurig wilde liefhebben. Het werd een gloeiende liefdesbrief, waarin hij niet zijn aanzoek herhaalde, dat bleef altijd nog buiten beschouwing zoolang zij hem daartoe het recht niet gaf, maar waarin hij wel zijn brandenden hartstocht en verlangens uitte, eenvoudig alleen maar als een hulde aan haar. Hij bracht den brief nog om twee uur 's nachts op de post en ging heerlijk slapen, overtuigd, dat die vurige woorden haar hartstochtelijke natuur goed zouden doen. Hij onderging niet alleen de verrukking van het schrijven van dien brief, maar ook de verrukking van hoe zij hem zou lezen. Eindelijk, eindelijk voelde hij zich van zijn beklemming bevrijd worden en iets in haar ontwaken.
* * *
‘Ik wou Donderdag met je naar Grock gaan in het Cirque Médrano.’
Zij antwoordde niet.
Het was een paar dagen later. Zij zaten weer in het restaurant Meunier, de muziek speelde zoetelijke wijsjes, de garçons liepen, als voortgejaagd, heen en weer, borden kletterden, een lawaai en een herrie, temidden waarvan zij als op een eilandje zaten. Aan hun tafel bevond zich ook verder niemand.
‘Heb je geen zin?’ vroeg hij, want hij had in haar een vreemde stilzwijgendheid ontdekt.
- In de week ben ik moe.
| |
| |
‘Laten wij dan Zaterdagavond gaan.’
- U wilt altijd maar met mij uit, vroeger ging ik haast nooit uit en ik houd niet van het circus.
‘Dan kunnen we ergens anders heen gaan.’
- Nee, laten wij dan maar naar Grock gaan, ça n'a pas d'importance.
Zij keek voor zich uit. Plotseling sprak zij. Onder haar woorden werd Guillaume ijskoud.
- Monsieur Lindquist, zei zij, misschien is het beter, dat wij elkaar niet zoo dikwijls zien.
Zij nam een stukje papier, dat toevallig op tafel lag en waar niets op stond, hield het van zich af, keek er naar en vervolgde:
- Toen ik uw brief ontving, bijvoorbeeld, zei die me niets.
Guillaume voelde een zeldzame angst en radeloosheid in zich opstijgen, terwijl hij tezelfdertijd met al de scherpte van zijn geest dat teekenende gebaar opmerkte, dat zij een papiertje in haar hand had genomen, om dit den brief te laten voorstellen. Hij had even de gewaarwording, alsof hij daarmede iets grootsch beleefde. Hij bewoog niet, hij zat als een blok.
- Ook ben ik niet lief voor u.
‘Jawel’, fluisterde hij.
Zij schudde het hoofd.
‘Est-ce que je vous embrasse?’
Zijn gedachten vlogen terug. Nee, nu pas bedacht hij zich, dat zij hem nooit spontaan omhelsd had, alleen om hem te bedanken of als hij haar omhelsde, dat zij zich altijd had laten omhelzen.
De tranen drongen naar zijn oogen, schitterden er in, maar rolden niet langs zijn wangen. Hij boog het hoofd, als verpletterd door een loodzwaar verdriet. Hij beefde niet, hij zag alleen bleek, hij was als verdoofd.
- Ziet u, het is beter, dat wij elkaar eens een tijdje niet zien.
Zij zag, hoe hij met zichzelf vocht om zijn verdriet te beheerschen.
- Ja, ik weet wel, je vous fais mal.
‘Oui, vous me faites mal’, zei hij met een ontroerde stem.
Hij bedwong zich met alle kracht om niet in snikken uit te barsten.
| |
| |
C'était fini.
Zij moesten opstappen. Hij liet haar betalen, want hij was als hulpeloos. Hij wist niet meer, wat hij gegeten had. Zij vroeg hem, zooals je een kind vraagt. Naast hem stond de garçon met het blocnootje in de hand.
- Bedenk, wat heb je gegeten. - - - Herinner je je het niet meer?
‘Nee, ik herinner me niets meer.’
Zij stonden op. Hij hielp haar in haar mooien langen mantel.
- Regardez ce que vous m'avez faite, zei zij, om vriendelijk te zijn en liet haar oog zien, dat een beetje was opgezwollen.
‘Komt dat van de sinaasappel?’ vroeg hij toonloos, terwijl hij keek, zonder er eenige aandacht aan te wijden.
In de rue de la Chaussée d'Antin namen zij afscheid, zij op de gewone wijze, hij zonder klank in zijn stem, zonder haar aanwezigheid te voelen. Andrée was voor hem al ver, ver weg.
Hij liep naar huis, versuft, misschien gebogen. Hij had om half drie zijn laatste dansles.... als hij die genomen had, kon hij dansen. Het was duur geweest, veel geld, 300 francs, veel te veel voor hem. Hij wou er niet naar toe gaan, maar hij liep wel door de straat, waar de lessen gegeven werden, om te kijken, als hij voor de deur zou staan of hij niet wakker zou worden en bemerken, dat alles een droom was geweest. Hij liep langzamer, hij stond voor de deur, hij ging niet naar binnen. Terwijl hij voortliep verspreidde zich een koortsachtig gevoel door zijn lichaam, pakte hem beet. Hij rilde van de kou, hoewel hij warm gekleed was.
Op zijn kamer gekomen, keek hij naar het portret, dat op zijn werktafel stond en waaronder zij met groote vaste hand had geschreven ‘Pour vous, mon ami, avec toute ma sympathie, Andrée’. Hij keek ernaar, roerloos, las het geschrevene in zichzelf en zei alleen hardop ‘Andrée’.
Hij kleedde zich gedeeltelijk uit, ging in zijn bed liggen en staarde naar de zoldering zonder te denken. Alleen één wensch trok door hem heen, tegelijk met de warmte, die onder de dekens tot hem begon door te dringen:
Nu zoo maar te kunnen blijven liggen en nooit, nooit meer behoeven op te staan.
(Wordt vervolgd.)
|
|