De Nieuwe Gids. Jaargang 48(1933)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 176] [p. 176] Liedjes door Hélène Swarth. I. Gevleugeld hart. Hoe sloeg, als een hart vol erbarmen, Vol troostwil - o leefde ik nog daar! - Rond mijn ramen den bloei van zijn armen Die rankende rozelaar! Waarom moet ik nu herdenken Die kelken zoo blank en zoo rein En mij schamen, wijl voor die geschenken Mijn hart niet kon dankbaar zijn? Wijl het Vliegende Hart werd die roos wel Genaamd door den dorpeling? Zou nu wezen haar adem een troostwel, Meer dan toen zij mijn venster omving? [pagina 177] [p. 177] Naar het hart van den lieve, zoo verre, Hoe vloog mijn gevleugeld hart! O hoe vloog 't, te bereiken mijn sterre En hoe zonk het op aardezwart! Had God zelf niet dat hart mij gegeven? En ik mokte en ik wrokte om mijn lot. Had God zelf van mijn vreugd mij verdreven? En volbracht ik den wil niet van God? En toch bleef naar dien Eénen verlangen, Naar hem streven 't gevleugelde hart. En het keerde, vol klagende zangen En de vleuglen verschroeid van smart. Als 't Gevleugelde Hart, op het outer, Vol verlangen alleen naar God, Is mijn hart, na dien vuurdoop, wel louter - Doch hoe zal het nu rijzen tot God? [pagina 178] [p. 178] II. Mijn hand. Hij nam mijn hand - Ik voelde, in blijden schrik, Hoe in mijn hand vloeide over héél mijn Ik. In de éene hand was heengestroomd mijn bloed En liet mijn leden leeg van levensgloed, Bewegingloos, tot marmerbeeld verstard, Wijl in mijn hand sloeg 't kloppen van mijn hart. Mijn blik werd blind, mijn lippen zwegen stil, Wijl de éene hand zoog ín mijn levenswil. Gelijk een regendrop in d'Oceaan, Mijn wezen voelde ik in zijn hand vergaan. Gelijk een vonk, die in een vuurzee viel, Zoo in zijn hand verzwolgen werd mijn ziel. Mijn Ik, mijn hart, mijn ziel dronk uit mijn hand Diezelfde hand, die me uit zijn leven bant. [pagina 179] [p. 179] III. Levensavond. Hoe vredig zou de avond dalen Al over mijn levensland, Zoo elkander wij wilden verhalen Van ons hopen en vreezen en dwalen En ik voelde mijn hand in je hand. Bleekrood zou een zweem nog dralen Van verzonkenen zonnebrand - Wij verstonden, waar woorden falen, De taal van ons ademhalen En het siddren van hand in hand. Ver weg zijn de nachtegalen: Zij vloden naar gouden strand - Hoe teeder zou de avond dalen En vol sterren de hemel stralen, Zoo ik voelde mijn hand in je hand - Vorige Volgende