De Nieuwe Gids. Jaargang 48
(1933)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 155]
| |
Balzac
| |
[pagina 156]
| |
beurt weer een romantiek voort; ontaarde nakomelingen vaak, maar niettemin afstammelingen. De romantische school van 1830 is in Frankrijk geweest de beweging der literaire en artistieke jeugd, die hare idealen van vrijheid en schoonheid al strijdende moest veroveren. De kunst moest eerst door de romantiek, als in een zuiveringsproces door een smeltkroes, geleid worden om tot het realisme te kunnen geraken. De reactie tegen de 18e eeuwsche verdorring der natuur, tegen de stijve en onnatuurlijke regelmaat, de leege matigheid, moest eerst heftig opbruisen en uitwoeden; de herwonnen vrijheid moest eerst van al hare nieuwe rechten gebruik en zelfs misbruik maken, het lyrisme en subjectivisme der bevrijde persoonlijkheid moesten wel volledig zich ontplooien vóórdat de kunst zich zette tot de geduldige waarneming, de betrouwbare, maar steeds als kunst bezielde herschepping van alle vormen en verhoudingen, waarin menschen en dingen zich voordoen. Voorloopig was echter voor de romantiek het wezenlijke en de hoofdzaak: de door de kunst verwaarloosde nachtzijden der menschelijke natuur, het niet-alledaagsche, het groteske, in de kunst te brengen; en ook de ontroering, de hevige hartstochten. Het gold in den aanvang, zooals bij elke omwenteling in de kunst die steeds is een reactie tegen wat onmiddellijk is voorafgegaan, het gebied te zuiveren en uit te breiden. Daarnà kan eerst de hernieuwde bezinning komen, het overzien van de vruchten der overwinning, het voortaan scheppen in - betrekkelijke - vrijheid, vrij ook, als het moest, van de leuzen waaronder men ten strijde was getrokken. Alle Fransche romantische schrijvers wien een lang leven vergund was, hebben de buitensporigheden van hun jeugd in de kunst weliswaar weten te verzachten, maar den bewusten overgang tot de moderne kunst van het realisme heeft slechts één van hen voorbereid en verwezenlijkt: Balzac. Want de romantiek kon slechts een overgang naar het realisme zijn: in de eerste plaats was zij immers een reactie op de laatachttiende-eeuwsche verdorring van het classicisme, een terugkeer van ganscher harte naar de natuur, naar oprechtheid en eenvoud in de kunst. En alle elementen, waaruit het realisme zou worden samengesteld en gevormd, waren reeds lang in kiem aanwezig: heel de negentiende eeuw van den val van Napoleon af was | |
[pagina 157]
| |
bestemd de eeuw van wetenschappelijk onderzoek, van geduldige waarneming te worden. Het lyrisme der romantische school was een persoonlijke reactie van een deel der maatschappij, van de kunstenaars en de met hen voelende esthetische naturen, op de verdwijning der schoone droomen, op het ontwaken in een nieuwe, dorre en harde samenleving. Maar het kon niet anders of Balzac moest in zijn jeugd en leerjaren tot de romantische school behooren, haar strijd meevoeren: de bevrijding der kunst uit de knellende banden der klassieke traditie. Dat de school deze beginselen op hare manier heeft in toepassing gebracht is een der oorzaken geweest waardoor Balzac bij het klimmen van zijn inzicht in het verband van kunst en samenleving en in den aard van zijn eigen kunstenaarsnatuur, zich van die school hoe langer hoe meer heeft afgewend. Doch er moest in de nieuwe richting eerst alles zijn wat hem aantrok. De romantische school in Frankrijk heeft het punt op haar programma: terugkeer tot de natuur, op een eigenaardige wijze in practijk gebracht. De kunst van het voorafgegane geslacht, opgevoed in de klassieke traditie, was tot een vlakke en flauwe kunstmatigheid verstard en verdord; het leven in de burgerlijke maatschappij was, na de instorting van het Napoleontische stelsel met al zijn praal en emoties, ondragelijk plat en prozaïsch geworden. Zoo kwamen de kunstenaars ertoe tegen de natuur op te bieden, haar te overtroeven; de schilders zochten romantische effecten, de dichters droomden zich verweg in ideale landen of in het Oosten; en als zij zich verwaardigden menschen uit hun omgeving in de kunst te brengen moesten deze onkenbaar worden, vermomd, werden het oppermenschen in het booze of in het goede; de situaties werden aangedikt, de sensatie werd gezocht, waardoor de kunstenaar, in plaats van de illusie der natuurlijkheid en der waarheid te vergrooten, deze onzuiver en kunstmatig maakte, zijn eigen werk verwoestte. Stel daarnaast een roman als Balzac's ‘César Birotteau’, wellicht het volmaaktste voorbeeld van een roman uit het eerste tijdperk van het Realisme. Het klinkt als een manifest wanneer Balzac aan den titel reeds toevoegt beroep en andere functies van zijn held: ‘marchand parfumeur, adjoint au maire du deuxième arrondissement’, etc. De figuren wortelen stevig in de aarde, | |
[pagina 158]
| |
zijn niet de min of meer abstracte of vaag aangeduide personen uit vroegere perioden der kunst; wij kennen hun dagelijksch leven, al hun lief en leed; Balzac brengt ons in magazijnen en winkels, bij kooplieden en op bals evengoed als in de rechtszaal en op de vergaderingen der schuldeischers; prospectussen voor het maken van ‘reclame’ (een volstrekte nieuwigheid in dien tijd) worden ons voorgelegd, winstbecijferingen ons getoond. Maar de groote menschelijkheid van Balzac doet haar warmen adem over al deze personen gaan, doet ons in sympathie en spanning meeleven, vreezen en hopen met den hoofdpersoon en zijne vrouw, in haar praktischen zin (tegenover den fantastischen geest van haren man) en in hare huiselijke deugden een edele vertegenwoordigster van dit type der Fransche vrouw. Hij doet ons meebeleven hun opkomst, bloei, val en rehabilitatie. Men moet, om dezen roman op zijn volle waarde te schatten, het jaar van zijn ontstaan niet uit het oog verliezen, en vooral achteruitzien om te gevoelen dat een nieuwe kunst was geboren. In zijne aanvaarding en bestudeering der samenleving zooals ze zich hem vertoonde, in zijn streven naar objectiviteit met uitsluiting, zooveel mogelijk, van het lyrische en persoonlijke element, toont Balzac zich hier een tegenstander der Romantische school, althans wat hare hoofdkenmerken betreft. De kunstoogmerken van Balzac richtten zich op de samenleving zijner dagen. Hij was noch lyrisch, noch in het algemeen poëtisch van aanleg; de Venus van Milo in het Louvre trok hem, naar de getuigenis van Théophile Gautier, minder aan dan de levende Parisienne. Zijn eigen persoonlijkheid pluist hij in zijn werk niet uit, al dragen menige van zijne figuren ook het kenmerk van hun schepper, al verwerkt hij nu en dan in enkele situaties, of zelfs in het plan van geheele romans, eigen meest droevige ervaringen, al drenkt hij, gelijk alle groote schrijvers, met zijn eigen hartebloed vele van zijne verbeeldingswezens, die hij echter tot eigene en zelfstandige persoonlijkheden laat uitgroeien. Ik zal niet beweren dat Balzac zich reeds van het begin af geheel vrij heeft weten te houden van de gebreken der romantiek, en geef zelfs gaarne toe, dat hij tot het einde dikwijls deze gebreken in zijn werk uitviert; maar zoo men bij de beoordeeling niet scherp onderscheidt tusschen zijne hoofddeugden en zijne kleinere tijdelijke afdwalingen, doet men hem onrecht, en vormt | |
[pagina 159]
| |
men zich een onjuist oordeel. Want reeds betrekkelijk spoedig gaat hij zijn eigen weg, die hem hoe langer hoe verder van de romantiek verwijdert, en naar onontgonnen en woeste landen brengt, waar hij zich in het donker van ontoegankelijke oerwouden, struikelend en opstaand, moet dóórworstelen. Wil men zich een begrip vormen van wat de romantiek reeds in 1835 in de practijk was geworden, van hare vroege ontaarding, men leze de treffende kenschets van haar verloop, en den groei van Balzac naar een nieuwe kunst, in de ‘Introduction’ die F. Davin, onder Balzac's eigen inspiratie en wellicht met diens eigen pen (Balzac versmaadde middelen als deze niet ter verdediging zijner zaak) voor de ‘Etudes des Moeurs au XIXe Siècle’ heeft geschrevenGa naar voetnoot1)..... ‘Il ne s'est jamais proclamé réformateur. Au lieu de crier sur les toits: ‘ramenons l'art à la nature’, il accomplissait laborieusement dans la solitude sa part de révolution littéraire, tandis que la plupart de nos écrivains se perdaient en des efforts infructueux, sans suite, ni portée. Chez beaucoup, en effet, une nature de convention, succédait au faux convenu des classiques. Ainsi, en haine des formules, des généralités et de la froide stéréotypie de l'ancienne école, ils ne s'attachaient qu'à certains détails d'individualité, à des spécialités de forme, à des originalités d'épiderme; en un mot, c'était une exagération substituée à une autre, et toujours du système. Ou bien, pour arriver au nouveau, d'autres faisaient des passions à leur usage, ils les arrangeaient et les développaient selon les caprices de leur poétique; s'ils évitaient le connu, ils rencontraient l'impossible. Ceux-ci partaient d'un principe vrai; puis l'imagination les emportait sur ses ailes et les livrait à des illusions optiques, à des verres grossissants, à des rayonnements prismatiques. Ils empâtaient un trait d'abord pur, anéantissaient les demi-teints, jetaient çà et là les crudités, puis l'énergie, la passion, la poésie à pleines mains, et produisaient une dramatique et grandiose caricature. Ceux-là abandonnaient les individualités, combinaient des symboles, effaçaient les contours, et se perdaient dans les nuées de l'insaisissable, ou dans les puériles merveilles du pointillé. Complètement étranger à tout ce qui était coterie, convention, système, M. de | |
[pagina 160]
| |
Balzac introduisait dans l'art la vérité la plus naïve, la plus absolue. Observateur sagace et profond, il épiait incessamment la nature; puis, lorsqu'il l'a eu surprise, il l'a examinée avec des précautions infinies, il l'a regardée vivre et se mouvoir, il a suivi le travail de fluides et de la pensée; il l'a décomposée, fibre à fibre, et n'a recommencé à la reconstruire que lorsqu'il a eu deviné les plus imperceptibles mystères de sa vie organique et intellectuelle....’ Davin geeft hier de oorzaken, die Balzac zich langzamerhand van de romantische school hebben doen losmaken, en zijn vlucht in de verfrisschende sfeer der werkelijkheid en waarachtigheid, op treffende wijze weer. Slechts in zijn vroegste periode, toen hij zijn fantastische romans in het licht gaf, (onder schuilnamen alsof hij reeds een voorgevoel had van, en bezorgd was voor zijn lateren roem), behoorde hij geheel en onvoorwaardelijk aan de romantiek, afdeeling sensatie-, schrik- en gruwelverhalen. En zoo men Flaubert de eer wil voorbehouden dat hij het eerst van de romantiek is teruggekomen, - en dit zou dan na 1850 moeten zijn gebeurd toen hij zich met zijn eerste realistische werk Madame Bovary bezighield, - dan is dit een onrecht jegens Balzac. In den tijd, omstreeks 1828, toen een ieder nog volop romantiseerde, ver van de werkelijkheid vluchtte of deze omvormde tot een romantisch verblijf, heeft hij het eerst, en steeds het meest, de waarde van de realiteit en van de onverbiddelijke studie en waarneming der natuur ingezienGa naar voetnoot1). Balzac had het begrip, en den moed en de kracht tegen den sterken en machtigen stroom van den tijd zich te keeren, en het vermogen de wereld te dwingen zijn visie te aanvaarden. Dit is een merkwaardig en aan gevolgen overrijk verschijnsel. Een tijdlang nog konden romantiek en Balzac's daarvan geheel verschillende kunst naast elkaar bestaan, elk met haar eigen publiek. Tezelfder tijd dat de anderen nog steeds, uit afkeer van de leelijkheid der wereld, der burger- en geldheerschappij, zich van haar afwendden, richtte Balzac welbewust zijn volkomen belangstelling op haar, en rechtvaardigde en verdedigde, strijdbaar kunstenaar als hij was, deze belangstelling ook in tal van theoretische uiteenzettingen, in de ‘Préfaces’ zijner romans. | |
[pagina 161]
| |
Zoo toont hij zich niet slechts een grooter en vollediger mensch, maar ook een krachtiger kunstenaar. Niettemin ontsiert een rest van romantiek, een onrein element in zijn overigens zoo zuivere en homogene kunst, een heimelijke en niet geheel afgezworen jeugdliefde voor avontuur en intrige, niet zelden tot zelfs zijn beste werken. Zijn geweldige verbeelding is de bron zijner kracht, - maar dikwijls tevens zijner zwakheid: zij schept hem een droomwereld, onbestaanbaar naast en onvereenigbaar met de werkelijke wereld, al klinkt hij beide nòg zoo vast aaneen tot een geheel; en in deze gevallen is hijzelf wat hij in een zijner romans in anderen laakt: le romancier le plus téméraire dans ses entreprises contre la vraisemblance. Voor het romantische geslacht van zijn tijd moge het, bij de lezing zijner werken, hard zijn geweest hun schoone droomen te zien vervliegen, en het koele daglicht opgaan over de werkelijkheid, Balzac heeft hun niettemin de volkomen ontgoocheling en de diepste smart gespaard door in zijn werk een deel van hunne gemeenschappelijke oude liefde te blijven koesteren, resten der romantiek liefhebbend te kweeken.
Het nieuwe materiaal, door de Groote Revolutie en de daarop volgende tijdperken voor de kunst van den roman gewonnen, voorloopig nog als grondstof die voor bewerking op den daartoe bevoegden kunstenaar wachtte, is indrukwekkend van omvang en hoedanigheid. En deze nieuwe stof moest tevens niet alleen den aard van de romankunst en van den kunstenaar zelf volkomen wijzigen en vernieuwen, maar kon ook ten slotte den stijl zelf niet onaangetast laten; een complex van veranderingen en hervormingen gelijk slechts enkele groote bewegingen in de kunst, b.v. de Renaissance, hebben medegebracht. Balzac is de eerste die als kunstenaar het wezen der nieuwe maatschappij, zooals die zich uit de Fransche Omwenteling en de daarop gevolgde beroeringen had ontwikkeld, - veranderingen die nog steeds niet waren afgesloten en het ook thans nog niet zijn - heeft ontdekt en doorschouwd, den homme social als drager dezer samenleving in den roman heeft gebracht. Slechts in een eeuw, die na de groote staatkundige, militaire en economische gebeurtenissen zich tevens tot de vernieuwing der wetenschappen zette, dieper in | |
[pagina 162]
| |
natuur en mensch poogde door te dringen, kon een werk als het zijne ontstaan. Het steunt op de natuurwetenschappelijke theorieën van zijn tijd, tot een voor de kunst bruikbare gedachte omgewerkt en ontwikkeld. In het voor de kennis dezer gedachte zoo belangrijke ‘Avant-Propos’ der Comédie Humaine noemt Balzac zich een volgeling van Geoffroy de Saint-Hilaire, die de wet van de eenheid van het dierenrijk had geproclameerd; er is slechts één dier, het model waarnaar alle levende wezens zijn gemaakt. De verschillende vormen, de soorten, zijn een product van de verschillende levensomstandigheden, van het milieu, waarin zij geroepen waren zich te ontwikkelen. Balzac past dit beginsel op de maatschappij toe: er is oorspronkelijk slechts één mensch, het milieu schept de variëteiten. Op deze wijze komt Balzac tot de studie van de sociale omstandigheden en van de kringen en beroepen, waarin de menschen leven en die zij uitoefenen. Of de theorie van zijn leermeester juist is, daarop komt het in dit verband niet aan, Balzac's werk staat of valt er niet mede; zij diende hem tot een werkhypothese, bracht hem tot de studie van het milieu, en schonk hem een voortreffelijk inzicht in, en een begrip van de tallooze soorten van het genus mensch. En zijn aangeboren en door oefening versterkt waarnemings- en combinatievermogen dreef hem verder op dezen weg van de studie van den maatschappelijken mensch. En geleidelijk gaat hij voort en rijpt het plan in hem, de geschiedschrijver te worden van de zeden van zijn tijdvak. En nog verder gaande deed hij de merkwaardige ontdekking dat hij, om het beeld dier zeden en der samenleving zoo getrouw en volledig mogelijk te maken, de verschillende onderdeelen van zijn werk tot één groot geheel moest verbinden, waarvan elke roman als het ware slechts een hoofdstuk zou zijn. In een van zijn vele ‘Préfaces’Ga naar voetnoot1) gaat hij de veranderingen na in de maatschappij, en dientengevolge de noodzakelijkheid van hervorming der romankunst, sinds de groote Revolutie de gelijkheid der menschen en de opheffing der standen heeft geproclameerd, en daarmede een horizon van oneindige nuances voor de kunst heeft ontsloten. ‘Autrefois, tout était simplifié par les | |
[pagina 163]
| |
institutions monarchiques; les caractères étaient tranchés: un bourgeois, marchand ou artisan, un noble entièrement libre, un paysan esclave, voilà l'ancienne société de l'Europe; elle prêtait peu aux incidents du roman. Aussi voyez ce que fut le roman jusqu'au règne de Louis XV. Aujourd'hui l'égalité produit en France des nuances infinies. Jadis, la caste donnait à chacun une physionomie qui dominait l'individu; aujourd'hui l'individu ne tient sa physionomie que de lui-même. Les sociétés n'ont plus rien de pittoresque; il n'y a plus ni costumes, ni barrières; il n'y a plus rien à conquérir, le champ social est à tous. Il n'y a plus d'originalité que dans les professions, de comique que dans les habitudes.’ Deze samenleving van individuen, zet hij dan verder uiteen, opent de grootste verscheidenheid van mogelijkheden voor de kunst: ‘l'auteur s'applaudit de la grandeur, de la variété, de la beauté, de la fécondité de son sujet, quelque déplorable que le fassent, socialement parlant, la confusion des faits les plus opposés, l'abondance des matériaux, l'impétuosité des mouvements. Ce désordre est une source de beautés. Aussi n'est-ce pas par gloriole nationale ni par patriotisme qu'il a choisi les moeurs de son pays, mais parce que son pays offrait, le premier de tous. l'homme social sous des aspects plus multipliés que partout ailleurs.’ Welk een begrip toont Balzac hier van het vooraanschrijden van zijn land in de maatschappelijke beroeringen die, van Frankrijk uitgaande, geheel Europa in beweging brachten! En welk een inzicht - wellicht voor het eerst uitgesproken, in de taak van den kunstenaar, die haar óók dààr vindt in de samenleving, waar de hervormer, de prediker zijn wenkbrauwen moet fronsen; ja, in de wanorde en de verwarring der moderne samenleving zelfs een bron van schoonheid ziet, en aldus een nieuw bewijs bijbrengt voor de waarheid dat aesthetiek en ethiek niet gewassen van één bodem zijn, elk haar eigen functie hebben, de eene: de waarheid en de schoonheid te vinden, de andere: de deugd te bevorderen. En Balzac toont hier een veel ruimer inzicht dan de Romantiek met haar ‘Tout est sujet’Ga naar voetnoot1), die deze leus trouwens alleen uit naam der vrijheid aanhief, en die overigens ook te ver van, of liever buiten en boven het leven stond, om | |
[pagina 164]
| |
het op zichzelf juiste devies in den door Balzac bedoelden zin in practijk te brengen. Diens ambitie, de maatschappij in het verband harer onderdeelen uit te beelden, is van de hoogste orde, en rechtvaardigt, zoo het talent even ver reikt als de eerzucht, volkomen den gekozen titel ‘Comédie Humaine’. De romankunst der negentiende eeuw neemt hier haar oorsprong. Een Victor Hugo, zelf reeds over het exclusivisme der jonge romantiek heen, begreep dit volkomen toen hij in zijn rede bij het graf van Balzac in 1850 o.a. zeide: ‘Tous ses livres ne font qu'un livre; livre vivant, lumineux, profond, où l'on voit aller et venir et marcher et se mouvoir, avec je ne sais quoi d'effaré et de terrible, mêlé au réel, toute notre civilisation contemporaine; livre merveilleux, que le poète a intitulé Comédie, et qu'il aurait pu intituler Histoire, qui prend toutes les formes et tous les styles.’
Sinds Balzac leeft de romankunst in een andere sfeer, de adem van den nieuwen tijd blaast over haar. Het hoofdkenmerk der moderne kunst is dat de kunstenaar verborgenheden op vaak smartelijke wijze openwoelt, als ware het een zich voltrekkend noodlot, een onontkoombare taak die hem opgelegd wordt om al wat hij ziet en speurt en vermoedt meedoogenloos aan het licht te brengen. Uit het diepst van den mensch geboren omvat zij den geheelen mensch: niet meer een deel van den mensch valt buiten het bereik der kunst, noch sluit zij een deel der menschheid meer buiten hare poorten. Het individu wordt ook als onderwerp van den roman bevrijd van de banden, waarin de vroegere levens- en kunstbeschouwing het hadden bekneld gehouden. De groote Omwenteling rukt den mensch uit zijn gedwongen verband en groepeering, en bevrijdt hem - ook als object der kunst. De roman stelt zich voor alle personen en klassen open, de kunstenaar bestudeert allen met gelijke belangstelling, en verleent hun toegang tot zijn werk zonder andere voorwaarden dan geschiktheid en belangrijkheid voor de kunst. En vanuit de meer abstracte en ideale sfeer, waarin de oudere Fransche roman zich had bewogen, wordt hij neergehaald en op vasten bodem geplant, midden in de samenleving, onder concrete menschen uit alle klassen. En niet meer alleen de liefde wordt als eenige, althans voornaamste, hartstocht waardig gekeurd de stof voor den roman te leveren; | |
[pagina 165]
| |
alle andere hartstochten die de menschen bewegen en hen tot - goede of booze - handelingen brengen, gelden als gelijkwaardig voor den roman: al wat naar geld, roem, genot jaagt wordt met open oog door den kunstenaar waargenomen, met open armen ontvangen. En de verschillende vormen waarin de liefdeshartstocht zich hult worden meer dan vroeger bestudeerd en weergegeven. Balzac nu is de man, die geheel dit nieuwe materiaal zou overzien, rangschikken, beheerschen en tot kunst verwerken. Hij is - al erkennen wij ook de menigvuldige invloeden van verschillenden oorsprong die zijne komst hebben voorbereid en hemzelven gevormdGa naar voetnoot1), de vader van den modernen roman. Het lijkt bijna een wonder dat hij, die toch geheel een kind der romantiek was, gevoeld heeft welke mogelijkheden er voor de kunst schijnbaar verscholen, maar waarlijk open lagen en om verwerkelijking schreeuwden, in de studie en de nauwkeurige schildering der samenleving, der actualiteit, in tegenstelling met den historischen roman, het door Walter Scott gekweekte genre, dien Balzac weliswaar als een zijner meesters vereerde, doch wien hij verweet dat hij in het puriteinsche en schijnheilige Engeland zijner dagen, uit vrees voor ‘improper’ te worden gehouden de nachtzijden van gemoed en neigingen der menschen, en inzonderheid de passie der vrouw lafhartig heeft geschuwd, en wien hij verder evenmin in de kunstmatige atmosfeer en de maskerade van den historischen roman wilde volgen. Balzac is de grondvester van het realisme. Doch daarmede is de beteekenis zijner kunst nog slechts onvolledig aangewezen. Balzac had een hoog en diep besef zijner roeping; hij voelde het als een onverbiddelijken eisch der waarheid en der waarachtigheid in den modernen roman, bij de schildering der samenleving en harer hartstochten en wandaden, niet te blijven staan voor het kritiekste, zijn artistiek geweten niet te bezwaren door de verlammende gedachte aan lezers, voor wie om hun jeugd of om andere redenen het werk bestemd noch geschikt is. Of dit wèl het geval is, is een opvoedkundige, niet een artistieke vraag. Is de jeugd, of de zwakke broeder, in staat het werk als | |
[pagina 166]
| |
kunst te genieten, dan is hij daardoor reeds tegen alle schadelijke gevolgen gevrijwaard. Onzedelijk zijn alleen de slechte werken, die den smaak vergiftigen en, in plaats van de ontvankelijkheid voor zuiver-kunstgenieten aan te wakkeren, ze verstikken. In dezen zin kan het ellendigste maakwerk, colportagelectuur, al moge het de stichtelijkste strekking hebben, een verderfelijke werking uitoefenen. Is daarentegen de kans niet groot, dat het werk van een ernstig kunstenaar de jeugd de oogen zal openen voor de beteekenis der kunst?Ga naar voetnoot1) De ervaring leert trouwens, dat de enkel op prikkeling beluste jeugdige of oudere lezer zijn spijs niet zoekt op de tafel der echte en groote kunst, maar onder de gekruide en gepeperde gerechten welke de schunnige schijnkunstenaars hem voorzetten; dat hij niet bevrediging zoekt in het schouwtooneel, door de ernstige schrijvers opgericht en waarop deze hun verbeeldingswezens laten optreden, maar in de vunzige holen, waarin gewetenlooze veelschrijvers tafereelen van geilheid voor het in schemerdonker zittend publiek vertoonen. De aanblik der Venus van Milo, stel ik mij voor, heeft nog nimmer eenig jongeling van het pad der deugd afgebracht, zelfs te Parijs niet. Maar Balzac, die bij zijn poging om de moderne samenleving te beelden, dus noodzakelijk verder moest gaan dan zijn voorgangers, en allerlei onverkwikkelijks daarbij mede in het licht stellen, haastte zich zijn reputatie en de zuiverheid zijner bedoelingen te verdedigen tegen de gemakkelijke, en dan ook behoorlijk tegen hem uitgespeelde beschuldiging van onzedelijkheid; en hij wijst er op, dat het aantal deugdzame personen in zijn werk dat der boozen overtreft; en dat de afkeurenswaardige handelingen, de wandaden, van de lichtste tot de zwaarste, er steeds hun menschelijke of goddelijke bestraffing vinden; maar, zegt hij, de roman moet in de eerste plaats wáár zijn, ook en vooral in de détails. ‘La passion est toute l'humanité. Sans elle, la religion. l'histoire, le roman, l'art seraient inutiles.’ Verdediging, overbodig voor wie van goeden wille zijn om het | |
[pagina 167]
| |
wezen der kunst te begrijpen; nutteloos voor de dommen, de kwaadwilligen. Het is naief te meenen, dat het voor de bepaling van het zedelijk karakter van een kunstwerk voldoende is zoo men de boozen in de eene weegschaal der balans, de deugdzamen in de andere legt, of de deelnemers in beide groepen eenvoudig telt. Ik durf beweren dat een roman met een bevolking van enkel boozen, en ook al ontloopen zij hun straf, een zedelijker strekking en invloed kan hebben dan een werk waarin het van deugdzame wezens krioelt. De braven vervullen in de kunst niet dezelfde onmisbare rol als in de maatschappij; het is bovendien moeilijk hen in de kunst interessant te maken. Het doel der kunst moge al zijn ‘to hold the mirror up to nature, to show virtue her own feature, scorn her own image’, het is het geheim van den kunstenaar dien spiegel te slijpen. Men wane niet dat de schrijver, die aan de zwakken en boozen een bijzondere plaats in zijn werk inruimt, daarmede zou te kennen geven dat ook in de samenleving dezen dezelfde aanzienlijke plaats innemen, of dat zij hem sympathiek zijn. Ook Balzac valt het licht het verwijt van onzedelijkheid af te wijzen, deze erfgrief van de kleine geesten tegen de kunst. ‘Si la société - zegt hij - qu'il a prise pour sujet de son oeuvre, était parfaite, il n'y avait aucune peinture possible; il faudrait chanter un magnifique Alléluia social.’ De kunst is onbestaanbaar, gaat hij voort, zoo men haar het recht ontzegt de hartstochten te schilderen. ‘Le procédé a toujours consisté à montrer la plaie. Les grandes oeuvres subsistent par leurs côtés passionnés. Or, la passion c'est l'excès, c'est le mal. L'écrivain a noblement rempli sa tache lorsqu'en prenant cet élément essentiel à toute oeuvre littéraire, il l'accompagne d'une grande leçon.’ Balzac zal hiermede wel niet hebben willen uitspreken dat de roman ten slotte den lezer een les moet voorhouden of daarin moet worden geresumeerd, maar dat uit het verloop der handeling zelve de noodzakelijkheid en de profijtelijkheid van een deugdzamen levenswandel moet voortvloeien. Dergelijke opmerkingen zijn trouwens een concessie aan de benepenheid van aan de kunst vijandige of haar wezen niet begrijpende bedillers die hem, - een der eersten die het leven in vollen omvang in de kunst durfde brengen - niet met rust lieten en hem bij het publiek verdacht maakten. Men | |
[pagina 168]
| |
moge hen bestormen met de meesterwerken van alle tijden, die het leven zooals het is onvervalscht toonen, het baat niet; men staat machteloos tegenover deze erfzonde der kleine kritiek. Want niet alleen van de zijde van het publiek moest een schrijver als Balzac zich een onbillijke bejegening laten welgevallen, ook en vooral de kritiek liet hem niet ongemoeid. Men slaat de handen in elkaar wanneer men leest wat vele zijner tijdgenooten uit wanbegrip, kwaadwilligheid en nijd zelfs in de meest bekende tijdschriften over den man en zijn werk ten beste hebben gegeven.
Wijsbegeerte en kunst - in dit verband wordt hier de groote romankunst bedoeld - hebben dit gemeen dat zij, elk met hun eigen middelen, in den chaotischen toestand, waarin zich de geïsoleerde handelingen, gedragingen, gebeurtenissen aan den geest voordoen, orde pogen te scheppen, een hoogere harmonie en zin te vinden, het wezenlijke van het onwezenlijke te scheiden, opdat de diepere beteekenis van het wereldgebeuren voor ons moge opgaan. Kunstenaar in dezen zin is hij, die den onweerstaanbaren drang in zich voelt leven en worstelen om deze behoefte aan begrip en ordening door uitdrukking te verwezenlijken: een herschepping der wereld, een transfiguratie als in een mikrokosmos; een eigen blik, een eigen oordeel, noem het pessimisme, optimisme, idealisme, mystiek, om het even, maar in elk geval de samenvatting en belichting van uit een hooger standpunt. Van deze ten slotte toch schaarsche en eenzame groep groote kunstenaars is Balzac een voortreffelijk vertegenwoordiger. Hijzelf laakt in een zijner kleinere vertellingen den kunstenaar die de natuur slechts copieert, en stelt daartegenover den eisch van uitdrukking der natuur (exprimer la nature). Ik zou dezen eisch, dien Balzac hier aan den schilder stelt, ook, maar in een uitgebreider zin, op de romankunst willen toepassen. Ook zij heeft de functie, niet het uiterlijk, maar de kern der dingen, het intuïtief geschouwde verband tusschen de geïsoleerde verschijnselen, uit te drukken, de wereld te representeeren. Kunst is getransponeerde werkelijkheid. In een zijner vele voorredenen van zijn romans - meest strijdschriften, die in latere uitgaven zijn weggelaten, doch in de werken van Balzac thans een afzonderlijk deel der ‘Oeuvres diverses’ vormen - zegt hij: ‘L'artiste partage avec | |
[pagina 169]
| |
Dieu la fatigue ou le plaisir de coordonner les mondes.’ Het is de scheiding van wezen en schijn in de handelingen der menschen, in hun jacht naar het onwezenlijke, het tijdelijk lust of macht gevende, maar wat ten slotte de persoonlijkheid duurzaam misvormt, of vernietigt; het tragische karakter van deze neigingen; aan de andere zijde de reinigende werking van de eigenschappen die, zij het met opoffering van eigen geluk of leven, de samenleving of het gezin helpen in stand houden. Dit raakt niet de tendenskunst; Balzac's werk staat daarvan zoo ver mogelijk af; al mogen nu en dan bladzijden van staatkundig of maatschappelijk betoog in zijn romans voorkomen, aan den gang van het verhaal voegen ze niets toe, noch doen zij iets af, al verduidelijken ze Balzac's meeningen. Maar in de geschilderde handelingen en gebeurtenissen zelf ligt de diepere zin, de laatste bedoeling, de ordening in den chaos vanzelf reeds onmiskenbaar opgesloten en breekt naar buiten. Dit hooge besef van zijn roeping en den plicht van den romanschrijver om, naast zijn eerste taak: reproductie der wereld, dit andere te doen (zooals hij in het ‘Avant-Propos’ voor de Comédie Humaine zegt): ‘surprendre le sens caché dans cet immense assemblage de figures, de passions et d'événements; méditer sur les principes naturels, et voir en quoi les sociétés s'écartent ou se rappprochent de la règle éternelle, du vrai, du beau’, - dit besef is lang bezig in zijn geest te groeien; hij stippelt het te volgen tracé uit, stapelt reeds de massa bouwstoffen en materialen voor het indrukwekkende gebouw op. Als een bouwmeester draagt hij het volledige plan in zijn hoofd, hij ziet het geheel en de détails reeds in zijn geest; geleidelijk komt het plan tot vollen wasdom, totdat eindelijk de vrucht rijpt, de groei van zijn werk tot één groot geheel, de Comédie Humaine, waarin de afzonderlijke romans als hoofdstukken van het gansche werk moeten worden beschouwd, - al is elke roman daarnaast ook een afgerond en op zichzelf leesbaar geheel. Zoo verwezenlijkt hij zijn visie van de Fransche samenleving zijner dagen - want tot de schildering dáárvan beperkt zich de Comédie voornamelijk - als een organisch gegroeid lichaam, in één groot beeld dier maatschappij, waarin, als in de menschenwereld zelf, duizende figuren zich bewegen en botsen; waarin wij telkens dezelfde personen in andere verhoudingen en | |
[pagina 170]
| |
omstandigheden, in verschillende phasen hunner ontwikkeling, als in de werkelijke wereld ontmoeten, met hun jeugdige ambities en latere hartstochten, hun idealen, hun opgang of hun zedelijken of lichamelijken doodGa naar voetnoot1). Want de tragiek overheerscht, - als in bijna alle groote kunst. Slechts in de Contes Drôlatiques, van tijd tot tijd met luchtige hand tusschen het ernstige werk gestrooid, vermeit de gulle, oud-Gallische aard zich in humor en sarcasme; maar zelfs dan is het dikwijls een lach, door tranen verduisterd. De oud-Fransche schrijftaal, een hulde van Balzac aan zijn grooten voorganger Rabelais, wien hij deze malsche taal en tafereelen had afgeluisterd en afgezien, is als een schertsend omgeworpen lichte sluier over de soms ál te luchtige tafereelen. Zij zijn als een veiligheidsklep voor de bruisende en gewelddadig een uitweg zoekende rabelaisiaansche neigingen van Balzac; een aderlating om zijn wezen weer voor zijn normale schrijversfunctie geschikt te maken. De ‘esprit gaulois’ van de middeleeuwsche Fabliaux, van Rabelais en zoovele andere oude dichters en novellisten, uit zich hier bij Balzac als de keerzijde van zijn diep-ernstigen kunstenaarsgeest; sinds eeuwen zijn deze twee eigenschappen innig verbonden in den Franschen volksaard, die dartel, sceptisch, spotziek kan zijn, - maar tegelijkertijd het vrome wonderwerk der gothische kathedraal heeft voortgebracht.Ga naar voetnoot1)
(Wordt vervolgd.) |
|