| |
| |
| |
| |
Andree door H.W. Sandberg.
(Vervolg van blz. 10.) V.
Het was koud, kil weer, regenachtig. De Januari-wind blies over de stad, veegde door alle straten en waar hij een open deur of openstaand venster in de huizen vond, of een kelderopening, joeg hij naar binnen en strooide nog wat regendruppels op de koop toe rond. De menschen hadden de kraag van hun jas opgeslagen en het licht van de bistro's, de restaurants en de étalages scheen een warmere behagelijkheid te hebben dan anders. Ook leek het te flakkeren, maar dat was maar verbeelding; alleen de wind buiten rende heen en weer, zooals een jonge hond, die met zijn meester uit is.
Op de Place de la Trinité heerschte een stemming, die Guillaume een beetje aan Holland deed denken. De wolken joegen snel boven het plein voort, af en toe openden zij zich en kwam een koude adem van diep uit den hemel; de regenvlagen, die als zwaluwen over het plein scheerden, gaven een lichte, redelooze beklemming aan alle dingen - er was iets van een vochtig-kille winteravond uit het vaderland in de atmosfeer.
Guillaume liep op den hoek van de rue St. Lazare heen en weer, de handen in de buitenzakken van zijn winterjas, kijkend naar het stadsgewoel. Bij tusschenpoozen lette hij op de deur onder het kappers-insigne.
Andrée was terug. Zij wist, dat hij haar zou afhalen. Ineens,
| |
| |
onverwachts, een wit figuurtje, dat uit den winkel ontsnapte en op hem afsnelde. Zij was het, in haar werkpakje. Zij drukte hem de handen en van emotie en omdat hij niet wist, welke beslissing zij daarginds had genomen, omhelsde hij haar niet. Zij was vroolijk, vrij in haar bewegingen en als van zorgende gedachten verlost. Zou zij bij zichzelf besloten hebben.... Zij duwde hem in het doorgangetje naast het café, waar hij beschut stond voor den regen en gebood hem, zooals men iemand gebiedt van wien men veel houdt, dáár te blijven staan, tot zij klaar was, want zij was wat later dan anders. Hij zei en dat was ook zoo, dat zij er épatant uitzag: de wangen waren wat voller geworden en haar gezicht, dat altijd wat mager was geweest, was nu in overeenstemming met haar stevige lichaam. Haar oogen schitterden hem met een stralende teederheid tegen, alsof zij zeggen wilden: - Zoo, ben je daar, jongen, mìjn jongen. Maar zoo vlug als zij gekomen was, zoo vlug was zij ook weer verdwenen, niet zonder, voordat zij de winkeldeur was binnengewipt, hem een ondeugende kushand te hebben toegeworpen.
Juist het onverwachte van dit moment verrukte Guillaume. Hij had immers geweten, dat zij straks samen met hem naar huis zou wandelen, maar dit oogenblik, dat zij in haar witte pakje in de donkere straat was verschenen, donker van storm en regen, niettegenstaande het licht der booglampen en vanuit de huizen, was iets extra's, iets bijzonders, zooals een flonkerende diamant aan een vinger.
Hij staarde voor zich uit, met den blik heelemaal in zichzelf gericht en glimlachte. Hij week niet van de plaats, die zij hem had aangewezen; daar vond zij hem, toen zij elegant en met een heel andere beweging der heupen als in haar werkpakje, zorgvuldig in haar bontmantel gewikkeld, het ‘magasin’ verliet.
‘J'ai été sage’, zei hij, er op doelende, dat hij niet meer buiten in den regen had geloopen.
Zij lachte hem toe en stak haar arm door den zijne. Zij had geen parapluie bij zich, omdat het 's ochtends mooi weer was geweest en de regen stroomde dus van hun gezichten, maar het deed hen goed, omdat zij warm waren, beiden, van een gelukkige stemming. Zij vroegen honderd uit, gaven elkaar af en toe een kneepje met den arm en op een donker plekje omhelsde hij haar.
| |
| |
‘Ah, que vous êtes de retour!’ zei hij. ‘Wat hebben ze thuis gezegd.... over mij?’
- Moeder zei, dat ik oud en wijs genoeg was, om zelf te beslissen.
‘Heel goed.’
Wat later zei zij: - Kijk, je kent de straat van mij, hè, waarin ik woon, je bent er overdag wel eens doorheen geloopen, niet?
‘Ja, toen ik naar de fabriek ben geweest, ik ga er nog eens naar toe.’
- Best, mijn zwager wou je er graag nog eens ontvangen. Nu, in die straat, aan het eind, staat een wit huis, weet je dat?
‘Ja, nee,’ antwoordde hij, want hij had het liever wèl geweten. Hij wist niet waarom, maar waar zij heen wou, leek hem heel belangrijk, maar hij zag het huis toch niet vóór zich.
- Ach ja, dat moet je weten, in elk geval, daar zijn apartementen te huur. 't Is niet ver van mijn zuster af, want die wil mij niet missen.
Hij begreep direct.
‘O, ik wil daar best wonen, van je zuster en zwager houd ik veel en Clichy bevalt mij, al is het er oud en rommelig, maar dat doet er niet toe. Als de kamers maar aardig zijn, als ik jou maar bij me heb, dan kan mij de rest niets schelen.’
- Maar je moet eerst een post vinden, dat weet je, dat wij kunnen leven.
‘Luister, ik zal een post zoeken, ik heb al aan verschillende menschen geschreven, maar wij kunnen wel leven, al is het zuinig, ook al heb ik geen vaste post, want ik zal in elk geval hard werken.’
- Ja, maar om mij een plezier te doen, zal je een post zoeken, niet?
Hij zag haar gezicht, waar de regendroppels op glinsterden, naar hem opgeheven.
‘Natuurlijk, mon petit chou.’
- Want zie je, ik wil, àls wij zouden trouwen, direct kinderen hebben, ik wil niet wachten.
‘Dat wil ik ook niet, ik verlang er naar een kind te hebben, het is misschien vreemd voor een man, maar het is zoo.’
| |
| |
Zoo liepen zij de rue de Clichy op, in den regen en in den stroom van hun woorden, herinneringen en toekomstbeelden.
‘Ik heb danslessen genomen’, fluisterde hij.
- En ken je d'er nu genoeg van?
‘Het gaat goed, zeggen ze.’
Hij merkte zijn collier op, dat zij om den hals droeg.
‘Je draagt het collier, het staat je goed.’
- Ik ben er steeds blijer mee.
Voor zij op de Place de Clichy in de tram stapten, gebruikten zij eerst nog in een café daar een apéritiefje. Toen zij opstapten, vergat hij, als vanouds, wanneer hij met haar was, om te betalen. Ditmaal ontstemde het haar niet. Zij was in een lichte roes. En nadat zij de tram genomen hadden, namen zij geen afscheid bij de halte, waar zij uitstapte, maar bracht hij haar tot vóór de deur van haar huis, waar voor het eerst in hun afscheid iets lag van twee geliefden.
Guillaume wist niet, toen hij naar zijn kamer terugkeerde, over eten dacht hij totaal niet, waar hij met zijn enthousiasme naar toe moest. In de autobus hield hij, tegen zijn gewoonte in, een lang gesprek met den conducteur, tot hij bemerkte, dat hij daarmee als het ware zijn vreugde uitte, weggaf en er dus mee ophield, om deze bij zich te houden. Daarom zweeg hij plotseling. Maar zijn gelukkige stemming nam zoo toe of vermenigvuldigde zoo in zijn gemoed, dat zij een uitweg moèst hebben.
Daarvoor waren de vrienden de goede toeverlaat. In hemelsnaam als zij maar thuis waren. Als zij niet thuis waren, waar zou hij dan met zijn opgewondenheid naar toe moeten. Hij kon onmogelijk nu naar zijn kamer gaan en daar stil gaan zitten. Hij was de rue du Dragon al in, toen hij zich bedacht: Dat gaat zoo maar niet. Ik zal voor Huib ‘Malaisie’ koopen, dat wou hij graag hebben.
Het was tegen negenen en de boekwinkels waren dus dicht. Hij sjouwde van den eene naar den andere. Hij wilde slagen.
Als hij dat boek nu niet kon krijgen, zou de heele avond weer in de war zijn. Even vóór het standbeeld van Danton op de Place Danton ontdekte hij op den boulevard St. Germain licht achter een met tralie-hekwerk afgesloten doch niet-dichte deur van een boekhandel. Binnen was een aardig meisje bezig met
| |
| |
het sorteeren van boeken. Het was duidelijk, dat de zaak al gesloten was. Toch wilde hij een poging wagen. Hij bleef voor de donkere etalage staan, keek turend naar boekwerken, die er in lagen en spiedde tersluiks door de grille van de afsluiting. Daarbij ontdekte hij tevens het boek van Fauconnier ‘Malaisie’, dat in een hoogen stapel lag opgetast, veel gevraagd als het werd, omdat het de belangstelling had getrokken en pas was verschenen.
Het meisje draaide zich om. Zachtjes riep hij:
‘Mademoiselle.’
Het geheel deed hem denken aan Romeo en Julia. Zij liep naar de ijzeren, inschuifbare deur, zonder bevreesd te zijn, hoewel het op dit gedeelte van den boulevard duister was. Hij kon haar goed, zij hem ongetwijfeld minder goed zien.
‘Ik zou graag Malaisie van Fauconnier willen hebben’, zei hij smeekend. Om den toon, waarop hij het zei, lachten zij allebei. Met hun gezichten aan beide zijden van het traliewerk, vlak bij elkaar, spraken zij. Hun oogen blonken in het donker en intuïtief voelden zij het romantische van de situatie, het was als een nachtelijk tweegesprek tusschen twee vreemden, die elkaar plotseling liefhebben, al is het maar voor een moment. Hij, hij had haar lief, omdat hij gelukkig was. Dan heb je iedereen en alles lief, zonder ontrouw te zijn aan de geliefde, omdat je in alle dingen niet anders dan haar liefhebt. Zij, zij had hem lief, omdat hij tot haar kwam als in een droom, zoo onreëel, zoo onwezenlijk.
- De zaak is eigenlijk al gesloten.
‘Ja, dat begrijp ik wel,’ drong hij aan, maar u geeft het mij toch wel, niet? Ik moet het nù hebben, ik wil het nù lezen, ik kan niet wachten en ik heb al overal gezocht, alle winkels waren dicht.’
- Gaat u dan even van het hek weg en houdt u het geld gereed, want ik mag niet meer verkoopen op dit uur. Ik zal het voor u halen.
Hij hield de vijftien francs klaar in de hand en wachtte op haar terugkomst met de spanning van een minnaar, aan wien de sleutel van het geluk zal worden gebracht. Gelijk staken zij over, door de tralies, zij het boek en hij het geld.
| |
| |
‘Je vous remercie mille fois, mademoiselle’.
Zij knikte hem vriendelijk toe, alsof zij samen een groot geheim hadden. Hij snelde naar Huib en Willy, die thuis waren en overhandigde het boek.
- Waarom? vroegen die.
‘Omdat ik gelukkig ben. Wat een stad is dat toch, Parijs, wat een stad,’ want het scheen hem, dat Parijs de schutspatroon was van zijn geluk.
Zij schudden bij zijn opgewondenheid het hoofd. Onbewust lag daarin een vaderlijke medevreugde en de zorg, voor als dit triest mocht eindigen. Zij begrepen, dat hij bij Andrée was geweest.
* * *
Zij zaten in de autobus op weg naar de rive gauche. Het was voor het eerst, dat hij met haar in een gewoon vervoermiddel zat en hoe prettig het ook is om met een meisje in een donkere taxi door Parijs te rijden, dit met haar door de stad trekken in een doodgewone bus verheugde hem grenzenloos. Want had hij haar in de taxi's een beetje als de zijne beschouwd, in de autobus waren het de andere menschen, die haar bij hem voegden. Hij trad met haar hiermee als het ware voor het voetlicht, hierin zat meer ernst, het andere was maar spel.
Hij zou dien avond voor het eerst bij haar zuster en diens man aan huis komen, maar tevoren zouden zij samen in een Russisch restaurant in het quartier Latin gelegen, ‘K'nam’ geheeten, gaan eten, hoewel Clichy heelemaal aan het andere eind van de stad ligt. Dat had echter zijn bedoeling, waar hij zich een dubbele vreugde van voorstelde. Allereerst, eens 's avonds met haar te gaan eten, wat veel feestelijker was dan het warme déjeuner op den middag en ten tweede, zich met haar op den linker Seine-oever te bevinden. De linker Seine-oever, het zesde, het vijfde en het daarachter gelegen veertiende arrondissement van Montparnasse, was zijn eigen gedeelte van Parijs, zooals je in een heel huis een paar kamers kunt hebben, die meer voor jezelf bestemd zijn.
‘Zie je’, had hij vol opwinding voorgesteld, ‘je gaat met mij in K'nam eten, dat is een interessant Russisch restaurant, met
| |
| |
Russische muziek en dan ben je met mij op den linker-oever geweest.’
- Wat heeft dat voor importance, dat ik op den linker-oever ben geweest?
‘Dat zal ik je uitleggen’, betoogde hij omslachtig, ‘de linkeroever is mijn domein, ben jij d'er ooit wel eens geweest?’
- Eén enkelen keer.
‘Mooi, des te beter. Nu, ik loop er altijd, 's avonds om middernacht maak ik mijn wandelingetje op den Boulevard St. Michel tot aan de Seine, waar ik in het donker de kathedraal zie schitteren, schitteren is een verkeerd woord, maar enfin, je begrijpt me wel, neem ergens een café crème om nog drie uur te kunnen blijven werken; overdag ken ik er de buurt ook heelemaal, maar, als ik, daar loopende, aan jou denk, moet ik me heelemaal in mijn gedachten verplaatsen naar het centrum of het noorden van de stad. Daar ben jij mee vereenzelvigd. Zoodra je nu met mij aan den linker-oever bent geweest en wij samen over den Boulevard St. Michel of de Place Edmond Rostand hebben geloopen, zal ik dien boulevard niet meer zien als vroeger, maar met jouw beeld erop, zooals op een fotografische plaat. Begrijp je?
Hij straalde van geluk bij die gedachte. Zij haalde de schouders op, het was niet duidelijk of zij het niet begreep of het een beetje kinderachtig vond. Maar hij liet zich dit genoegen niet ontrooven. Zelfs al kon het haar niet schelen, voor hem was het van groot belang.
In het Russisch restaurant was het, als altijd, razend druk en vol. Omdat het niet groot was, waren bijna altijd alle plaatsen bezet. De menschen moesten dikwijls wachten, voordat er een stoel aan een tafeltje vrij kwam en daarna werd je dan zoo vlug bediend, dat je, als je alleen was, al na een kwartier je dîner had beëindigd. Dan moest je weer plaats maken voor iemand anders. Vanavond viel het echter nogal mee, er kwam spoedig wat vrij, al was het ook geen erg gezellig hoekje. Alle aparte tafeltjes waren bezet en zoo kwamen zij aan een lange gemeenschappelijke tafel tegenover elkaar te zitten.
Guillaume voelde zich alsof hij voor elken schotel, voor de kwaliteit van de muziek en de schilderachtigheid der omgeving
| |
| |
verantwoordelijk was, als gastheer. Nu, de muziek liet, als nimmer, wat te wenschen over. Het orkestje bestond uit een eerste violist, lange magere Rus met brandende oogen en een doorgroefd gelaat, als bezeten iederen keer door den hartstocht voor wat hij speelde. De man was een zeldzaam talent en zeker was het alleen aan de Russische onverschilligheid te wijten, dat hij hier maar in een restaurant speelde, inplaats van in een vermaard orkest. De tweede viool was een groote kerel, die plichtmatig goed speelde, zooals een bulldog de taak vervult om op een klein kind te passen. De cellist zag er ongelukkig uit, alsof hij altijd bijna te laat kwam met zijn noten. Hij volgde de anderen angstig en scheen blij te zijn als het stuk uit was en hij het er goed had afgebracht. De vierde man van het strijkje zat voor een cymbaal, een ouderwetsch instrument, dat veel op een vleugel leek, waarvan de kap is afgenomen en waarvan de toetsen over de geheele breedte loopen. Met twee houten hamertjes sloeg hij op de lange rijen platte metalen staafjes met een virtuositeit, die de klanken als vonken omhoog deden springen. Hij was, evenals de violist, zoozeer meester van de techniek van zijn spel, dat hij zijn gedachten er niet bij behoefde te houden, onder het spelen de zaal inkeek en vaak bij een spattend accoord tegen den een of ander glimlachte, waarbij hij op grappige manier zijn wenkbrauwen optrok. Het viertal baadde de aanwezigen in een zee van klanken en rythmen van Slavischen hartstocht.
Andrée genoot van de muziek, maar tot Guillaume's groote teleurstelling achtte zij al het specifiek Russische eten ongenietbaar. De Franschman of Française kan als regel niet buiten de eigen keuken, evenmin als het hem of haar bekoort buiten zijn eigen land te gaan. Sterker, er zijn te Parijs vele menschen, die hun leven lang in een bepaalde wijk van de stad doorbrengen, wel eens in de binnenstad komen, maar voor wie overigens de andere Seine-oever vreemd gebied is, alsof het de provincie ware. De nationale soep, de Borscht, een soort tomatensoep met room er op, voor Guillaume een lekkernij, vond zij bedorven, omdat de smaak ervan eenigszins scherp is. De croquettes russes, door de Russische garçons, die bedienen, onverpoosd ‘craquettes’ genoemd, kregen dezelfde miskenning, enfin, in één woord, zij
| |
| |
at haast niets. Hij had een dure, heele flesch wijn besteld, maar die bedwelmde hem niet. Wijn wond hem alleen op, als hij al in een opgewonden stemming was. Liep hem iets tegen, dan had hij niet de minste uitwerking op hem.
Andrée verontschuldigde zich en om haar te plagen, zei hij: ‘Weet je wat, den volgenden keer neem ik je mee naar een Chineesch restaurant, dan eet je heelemaal niets, dat is reuze voordeelig voor mij.’
Ondertusschen was door dit alles de sfeer in het geheel niet geworden, zooals hij haar gewenscht had. Hij zelf voelde zich kalm en wijsgeerig en Andrée gaf ook geen teekenen van enthousiasme. En hij had er zich nog al zooveel van voorgesteld, dat zij na een fijn dineetje, vroolijk en uitgelaten, samen in een taxi zouden kruipen, om dat heele eind naar de voorstad Clichy te rijden.
Zij verlieten het restaurant en liepen de rue Gay Lussac af, toen Andrée plotseling op een toon, die hem eigenaardig in de ooren klonk, alsof zij door een roes was bevangen, zei: - On prend un taxi?
‘Mais naturellement, ma chérie. Hé là-bas.’
Een imposante auto, die juist passeerde en die hij had aangeroepen, stopte voor hen.
Soms kan het ongeluk den mensch achtervolgen en in de nietigste kleinigheden schuilen, want toen zij eenmaal in de taxi geïnstalleerd waren, tegen elkaar aangeleund, hij met zijn arm om haar schouder, zei zij spijtig:
- Maar dat is geen gewone taxi, hij is aan alle kanten open, c'est une voiture-maître.
Zoo was het. Zijn de gewone taxi's, daar waar de gemakkelijke zitplaatsen zijn, opzij voor een groot gedeelte met leer afgesloten, terwijl de achterkant op een klein ruitje na dicht is, deze auto was aan alle kanten open en had opzij en achter breede glasramen.
Vervloekt ook altijd, dacht hij bij zichzelf, want hij voelde intuïtief, dat Andrée bereid was, zich hartstochtelijk te laten zoenen. En bij die groote ramen, waar het felle licht van de wereldstad inviel, was dat vrijwel onmogelijk.
Maar toch nestelde hij haar tegen zich aan en wendde met de
| |
| |
linkerhand haar hoofd naar hem toe. Terwijl zij elkaar onafgebroken in de oogen keken, spraken zij met elkaar. Hij had zijn hoed afgezet en zij de hare. Een ziedend verlangen, een lichamelijk verlangen brandde door zijn lichaam en zijn woorden klonken alsof er vuur in smeulde. Andrée was door dezelfde begeerte aangetast als hij.
‘Je hebt me gezegd, dat je me nog zou beloonen, voor de schoentjes, die je van me hebt gekregen.’
- Ja, ja, ik houd mijn belofte.
‘Nu, wat zal het dan zijn?’
Zij leunde achterover, van hem af, maar bleef hem strak aankijken.
- Vous pouvez tout me demander, tout, tout, je consens à tout ce que vous demandez.
Guillaume's bloed stolde in zijn aderen. Alles, dacht hij, alles, dat wil zeggen, dan heb ik het recht haar te vragen, haar, heelemaal, son corps. Maar hij bedwong zich, dat kon het niet zijn, zij heeft mij immers nog niet de toestemming gegeven, haar opnieuw mijn liefde te bekennen.
‘Ik wil je zoenen.’
- Allez-y.
Zij kusten elkaar bedwelmend, maar de gedachte, dat hij alles had mogen vragen en toch nièt had mogen vragen, maakte, dat hij zich half ziek voelde van pijn. Alles, alles, ah, mon Dieu, mon Dieu.
Zij waren de helverlichte binnenstad gepasseerd. Telkens hadden zij stil moeten staan, tengevolge van de verkeersopstoppingen. Dan maakte hij zich uit de omarming los, omdat de menschen vlakbij op het trottoir stonden. Ineens waren zij op de Place de la Trinité. Hij wees haar: ‘Tu travailles là.’
- C'est ça. O, Guillaume, Guillaume.... - Zij herhaalde zijn naam tien malen, rythmisch op het laatst.
Hij drukte haar met geweld tegen zich aan.
- Ah, tu as de la force, hein?
‘Dat heb ik toch met mijn tocht over zee wel bewezen.’
- En vermoeide je dat niet?
‘Nee, als ik moe was, dan rustte ik even uit en dan begon ik weer opnieuw en zoo steeds maar door. Dat is het beste wat
| |
| |
je kan doen, even rusten en dan weer opnieuw beginnen.’
- Is dat -, vroeg zij en hij begreep onmiddellijk de stoutmoedigheid van haar gedachte, - je meening op àlle gebied?
‘Ja,’ antwoordde hij op rauwen toon, ‘dat moet je altijd doen, even rusten en dan weer opnieuw beginnen, on continue toujours.’
Zij lachte voldaan en haar lach, de gewisselde woorden en haar geheele houding brachten hem in zulk een opwinding, dat alles aan hem beefde. Hij omhelsde haar en streek langs haar schouders en langs haar lichaam, alsof hij wilde voelen, hoe zij gebouwd was. Haar lichaam was willig in zijn handen, zonder spanning, zonder verzet.
De taxi stopte voor haar deur. Hij betaalde en zij drukte op den electrischen knop om de deur open te maken. Terwijl die openging en zij naar binnen stapten, pakte zij hem bij den arm beet en zei doordringend:
- Vannacht heb ik gedroomd, dat je bij me sliep.
Hij ademde diep.
‘En het was fijn, hè, natuurlijk.’
Zij zei niets, maar haar vingers knepen met kracht in zijn arm. Zij gingen de trap op naar boven.
De avond zelf bij Andrée en haar familie verliep op merkwaardige wijze. Evenals in den schouwburg bij de voorstelling van ‘Mon curé chez les pauvres’ was hij direct met madame Codrou op zijn gemak en voelde hij zich geroepen allen mogelijken onzin uit te kramen, waarom iedereen hartelijk lachte. Het appartement maakte op hem een prettigen indruk, maar de burgerlijk aandoende planten en de hotelkamerachtige reproducties, teekeningen, en schilderaties aan de wanden, die van monsieur Codrou afkomstig waren, deden hem den schrik om het hart slaan. Hij zou onmogelijk tusschen zoo iets in kunnen leven. De gezellige hartelijkheid, waarmee er met hem werd gepraat, verzachtte wel het crue van wat smakeloos was om hem heen, maar nam dat toch niet weg. Voordat zij een kopje koffie gingen drinken, liet men hem alle kamers zien, ook de ‘dodo’ van Andrée, een zijkamer van de huiskamer met een divanbed doch verder als zitkamer ingericht, waarvan de schuifdeuren, naar den kant van de huiskamer, openstonden. Zoodanig
| |
| |
was het aspect van de appartementen, waarin Andrée haar leven doorbracht.
Guillaume kreeg een plaatsje naast de kachel, zoodat hij weldra in een behagelijke warmte zijn beenen uitstrekte. Vlak naast hem zat Andrée's zuster, die schaterend lachte om alles, wat hij zei, Andrée zat aan den anderen kant van de kachel tegenover hem, terwijl monsieur Codrou aan een zijkant van de tafel was gezeten.
Doordat de menschen vriendelijk tegen hem waren en niets van hem eischten, wat met Andrée altijd het geval was, tenminste die gewaarwording had hij, kostte het Fransch-spreken Guillaume niet de minste moeite. Of het nu kwam uit wispelturigheid of om ean andere reden, in elk geval nu zei Andrée, die hem vaak zijn onvoldoende vlot Fransch-spreken verweet, voor een groot deel een gevolg van zenuwachtigheid als hij bij haar was, tot haar zuster en schoonbroer:
- Heb ik je niet gezegd, dat hij zich aardig weet te redden in het Fransch?
Daarop kwam monsieur Codrou met zijn nieuwste teekeningen voor den dag, getuigende van een flauwe kennis der techniek, maar zonder de minste originaliteit. Vele ervan waren ook slechts na-teekeningen. De onderwerpen waren om een kleur te krijgen zoo banaal, netjes zittende honden met trouwe flapooren en nog trouwer hondenoogen, plekjes in een bosch, waar een beekje doorheen ruischte en zeilscheepjes op zee met de eeuwige ondergaande zon.
Guillaume deed zijn best om te verklaren, dat hij ze heel geslaagd vond en omdat hij blij was hier te zijn, ging het hem goed af. Hij constateerde zelfs tot zijn groote verbazing, dat hij er zich maar weinig voor schaamde, dat hij zoo loog, alleen kreeg hij het benauwd bij de gedachte, dat straks, en dat zou onontkoombaar zijn als hij met Andrée trouwde, monsieur Codrou met die dingen zou komen aandragen, om ze aan de wanden van hun huis te nagelen.
Onder het gesprek door was het mogelijk tegelijkertijd aan dit vraagstuk te denken en het te wikken en te wegen. Hij legde zichzelf de heilige gelofte af, dat hij Andrée zou zeggen, dat hij het werk niet mooi vond en dat zij zijn smaak moest volgen. En toen hij dat vaste besluit voor de toekomst had genomen,
| |
| |
achtte hij zich van alle verplichtingen tegenover zijn artistieke geweten in het heden ontslagen en loofde hij het werk van monsieur Codrou zonder eenige verdere bedenkingen. Dat was momenteel voor hem het aangenaamste, de rest zou later wel terecht komen.
Na een likeurtje werd het onderhoud nog geanimeerder en Guillaume vertelde uitvoerig van zijn reizen en belevenissen. Andrée klopte hem kameraadschappelijk op de knie en gaf hem één van haar verleidelijkste knipoogjes:
- Nu zal ik je een foto'tje laten zien, waarop ik sta, nadat ik buiten gezwommen heb en waarop ik niets anders aanheb dan een broekje.
- Ja, ja, dat wil ik zien.’
- Even geduld hè, zei zij plagend, misschien krijg je het dan wel van mij.
‘Als je dat deed zou je een engel zijn.’
Een groot foto-album kwam voor den dag, waarin hem eerst bladzijden met andere foto's werden getoond, tot hij steeds ongeduldiger werd, en tenslotte het bewuste foto'tje. Het was werkelijk alleraardigst. Andrée stond er slank en mooi gebouwd op en het korte broekje stond eenvoudig-koket. Hij kreeg een blos van genoegen, dat ‘zijn’ Andrée er zoo goed uitzag, ook als zij weinig kleeren aan had. Hij hield het foto'tje lang in zijn handen, maakte het manuaal van zijn portefeuille te voorschijn te willen halen, om het daarin op te bergen, maar Andrée riep:
- Je krijgt het niet.
‘Maar natuurlijk krijg ik het, ik hang het boven mijn bed.’
- Nee, herhaalde Andrée en er klonk iets eigenzinnigs in haar stem, je krijgt het niet.
‘Ik neem het,’ verklaarde hij, zonder te letten of te willen letten op den toon, waarop zij had gesproken.
Zij liep op hem toe, nam de foto uit zijn handen en zei vol verbolgen woede:
- Als je altijd zoo halsstarrig bent, is er geen huis met je te houden.
‘Maar Andrée’, zei hij, in de war, ‘je had het me toch zelf beloofd.’
En haar zuster kwam tusschenbeide om de onaangename stemming, die plotseling in de kamer hing, te verzachten:
| |
| |
- Elle est rosse, hein?
De rest van den avond bleef Andrée wrokken, alsof haar een onrecht was aangedaan en bij het afscheid in de gang beneden, was de vurigheid, die zij in de taxi had laten blijken, verdwenen. Onvriendelijk was zij echter niet. Zij wenschte hem, bij het licht van de kaars, die zij in de hand had, teeder goedennacht.
Guillaume voelde bij het naar huis gaan voor het eerst, alsof er een nieuwe periode was aangebroken. Wat had zij hem al niet gezegd in de taxi, die heerlijke dingen, die hem snel deden ademhalen en had zij niet gesproken over een wit huis, waarin zij zouden kunnen wonen, had zij hem niet iets goddelijks toegefluisterd, voordat hij met haar naar boven was gegaan. En wat de weigering van de foto betrof, dat kon niet anders dan een gril zijn geweest, want anders zou zij het niet prettig hebben gevonden, hem die gewaagde foto te laten zien. Hij haalde er zijn schouders over op.
* * *
Guillaume en Andrée déjeuneerden in het restaurant Meunier in de rue Chaussée d'Antin.
In de straat, waarin dat restaurant gelegen is, krioelt het tusschen de kantooruren van de menschen. De auto's en autobussen bewegen zich langzaam door de menigte, met schokken en stooten, als wagentjes van een kermisdraaimolen. Op de smalle trottoirs verdringen de voetgangers elkander en schuiven sleepvoetend voorwaarts. Daar niemand rechts of links houdt, doet het loopen daar eenigszins denken aan een ouderwetschen dans, waarbij men van den een naar den ander gaat, elkaar de hand reikende. Wil men het restaurant Meunier binnentreden, dan moet men zich eerst een weg banen door de kleine hall, vol midinettes, die haastig met taartjes-eten tusschen de werkuren hun snoeplust bevredigen. Het is er voor de toonbank zoo'n gedrang, dat men nauwelijks het gebakje naar den mond kan brengen. Bovendien gaat er alles zoo jachtig en onder stooten en duwen, dat het meer de herinnering is aan den smaak van wat zij gebruiken, dan de smaak zelf, die tot hen doordringt. De eetzaal is wat ongezellig ruim en groot. Een strijkje op den ommegang van de eerste verdieping ‘werkt er haar muziek af’.
| |
| |
Het diner à la carte is er van een gemiddelde prijs. De demoiselles of garçons, die bedienen, trachten dit gemiddelde altijd op een beetje hooger plan te brengen door zich doelbewust bij de afrekening te ‘vergissen’. Daar zij dit echter gewoon zijn, komen zij, voordat men nog iets heeft gezegd en hen alleen maar heeft gewenkt, al met het teveel geïnde geld aandragen. Dat is de atmosfeer van het restaurant ‘le Meunier’.
Omdat er muziek was, ging Guillaume er echter nogal eens met Andrée déjeuneeren, niet om de muziek, maar omdat men er vrijer was in het gesprek door het lawaai der tonen. Het geluid verdoofde een beetje, vooral, omdat er zoo vlak en gelijkmatig gespeeld werd als een speeldoos. Men zou zweren, dat deze musici geen temperament hebben, maar indien zij het al bezitten, hebben zij het in den dagelijkschen sleur van te moeten spelen verloren.
Het was een paar dagen na den avond, dien hij bij Andrée's familie had doorgebracht, dat zij er samen weer zaten. Andrée staarde voor zich uit.
‘Waaraan denk je’ vroeg Guillaume.
- O, aan niets bijzonders.
Nauwelijks had zij dit gezegd of de muziek begon een nieuw wijsje te spelen. Zij wendde het hoofd omhoog en luisterde aandachtig, met een droeven trek op het gelaat. Voor Guillaume was er niets bijzonders aan die muziek, maar haar scheen zij te treffen.
- Waarom draag je geen ring?
‘Een ring’, zei hij vol stomme verbazing en hij keek, met een uitdrukking van angst op zijn gezicht, naar den ringvinger van zijn rechterhand.
- Vous avez pourtant une alliance.
‘Une alliance?’ antwoordde hij bitter, hoewel hij niet begreep.
- Ja, je bent getrouwd geweest, dat is iets voor het leven. Ik dacht daar juist aan en toen begon de muziek dat chanson te spelen, dat vertelt van den ring der trouw, die reikt over het graf. Ça m'a bouleversée.
Hij staarde naar zijn vinger, waar je héél flauw, als je het met alle macht wilde, nog de voeg van den gouden ring kon zien, dien hij had gedragen. Zij deed hem plotseling pijn, die vinger. Hij stotterde:
| |
| |
‘Ik wist zelf niet, wat ik doen moest, toen mijn vrouw gestorven was. Ik had 'm het liefste blijven dragen, maar ik bedacht na een paar dagen, dat iedereen dan zou denken, dat ik getrouwd was, dat ik een vrouw had.... die leefde en dat men dan met mij zou spreken in dien geest. Ik zou telkens tegen wildvreemden moeten zeggen: mijn vrouw is dood. Dat is onmogelijk, begrijp je.’
Hij voelde zijn heele lichaam machteloos worden van verdriet. Haar houding wees niet uit, dat zij hem had begrepen.
‘Zou jij 'm hebben blijven dragen?’ vroeg hij en boog zich voorover.
- Een verbintenis is een verbintenis voor het leven, zei zij alleen maar toonloos.
Hij was duizelig, toen hij aan het einde van den maaltijd opstond en bij het goedendag zeggen was hij zichzelf nog niet meester. Terwijl hij terugliep naar zijn kamer keek hij af en toe smartelijk naar zijn hand, alsof er daarvandaan een oplossing tot hem zou komen. Langzamerhand steeg er een grenzenlooze verbittering in hem op tegen Andrée. Wat had zij daarmee bedoeld hem op die manier aan te vallen? Zou hìj zijn vrouw ooit vergeten? Zelfs als hij wilde, zou hij haar nog niet kunnen vergeten. Het was, alsof alles van haar wezen in zijn bloed was overgegaan. Maar hij wilde haar niet vergeten, hij wilde haar immers niet vergeten. Voor geen goud van de wereld en voor geen vrouw van de wereld. Wou Andrée hem verbieden een nieuw leven te beginnen, opnieuw lief te hebben? Zijn vrouw zou de eerste zijn geweest om hem te zeggen: Baasje, heb opnieuw lief, liefhebben wil niet zeggen vergeten. Zij immers ook, zij kon niet leven zonder liefde, had zij niet altijd gezegd: zoodra ik jou verlies, maak ik mij van kant.
Ah, maar dat was onmenschelijk, wat Andrée daar van hem eischte. Hij liep als een razende zijn kamer op en neer, kwam maar niet tot bedaren. Tot hij besloot met haar te gaan spreken.
Bij het magasin wachtte hij haar op. Hij zag bleek. Het verbaasde haar, hem voor de tweede maal op een dag te zien, maar zij had nog niet kunnen vragen, waarom hij daar was, of hij stootte er haastig uit:
‘J'avais besoin de vous revoir’. Daarbij vertrok zijn gezicht tot een grimas.
| |
| |
- Bon, zei zij, ik dacht, dat je naar dien vriend van je toe moest, tegen het eten.
‘Die vriend kan wachten.’
Hij gaf haar oogenblikkelijk een arm.
- Ik heb je toch gezegd, mij niet al op de Place de Trinité een arm te geven, daar kan ik iedereen tegenkomen en dan beginnen ze maar te kletsen. Wacht tot wij in de rue de Clichy zijn.
‘Vanavond kan ik niet wachten’, antwoordde hij. Het verdriet, dat hem kwelde en dat zij hem had aangedaan, maakte hem autoritair.
Zij schikte zich. Zij was rustig, kalm en vriendelijk, bijna teeder. Hij begon over alles te praten behalve waarover hij praten wilde. Zij wachtte kalm af tot het komen zou. En ineens begon hij snel te spreken, de woorden drongen zich naar voren, stortten vooruit, opgehoopt als zij zich hadden gedurende uren. Waarom of zij dat gezegd had van dien ring, wat zij daarmee bedoelde, of zij soms dacht, dat hij zijn vrouw was vergeten, ‘je zult het ondervinden’ zei hij dreigend, ‘je n'oublierai jamais’, of zij soms bedoeld had, dat hij geen nieuw leven mocht beginnen, haar niet mocht liefhebben? dat het onmenschelijk was, zooiets te eischen, hij pakte haar bijna ruw beet, stond stil, liep weer door - een paar menschen keken hen na. Hij zag het en zag het meteen toch niet.
Zij was heel kalm, rustig en vriendelijk, bijna teeder. Zij zei, dat zij het zoo erg niet had bedoeld, maar zooals zij het gezegd had, zoo had zij het toch bedoeld. Het gaf niet veel verlichting dit antwoord, maar hij zag wel, dat zij het niet zoo belangrijk vond, dat er niet meer uit haar te krijgen was, dat zij niet zou zeggen, dat zij er spijt van had, omdat zij het nu eenmaal zoo gevoeld had en ook was hij moe, het moest hierbij nou maar zoo blijven, zoo was het goed.
Op de Place de Clichy, waar zij de tram inging, nam hij afscheid van haar met een innigheid, die zeggen wilde: Je hebt me veel verdriet gedaan, maar nu is het vergeven.
Zij had diep ingegrepen in zijn leven, op dien dag, maar wat haar aanging, was het alsof zij in zichzelf had geleefd, zonder hem te bemerken.
(Wordt vervolgd.)
|
|