De Nieuwe Gids. Jaargang 48
(1933)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 92]
| |
Bibliographie.Willy Pétillon. De tweelingzusters. - De Erven de Wed. J. van Nelle, Rotterdam.Kan het toevalliger? Ook in dit boek evenals in het, de vorige maand door mij besproken werk van Hendrik Fellinga, heeten de twee er in optredende meisjes.... Eva en Liesje. En ook deze twee zijn dezelfde soort contrasten, als in Minderjarigen: Eva de ‘vlinder’, Liesje de ‘huismusch’. Er zijn van die literaire coïncidenties, waarvoor men gewoonweg stáát! ‘De tweelingzusters’ is een allerliefst, vriendelijk boek, eenvoudig en charmant. En weer een der bewijzen voor den smaak en het goede inzicht, waarmee de firma van Nelle haar keuze voor haar cadeauboeken doet. | |
Aleid Ages-van Weel. - Godslampje. - v. Dishoeck, Bussum.De zielige geschiedenis van een mismaakt kindje, dat eindelijk van haar levenslijden wordt verlost. Mevr. Ages heeft zich wel goed in de psyche van een dergelijk ongelukkig schepseltje weten in te denken, en ook de figuur der moeder is goed voelbaar gemaakt. | |
Bets Ranucci-Beckman. - Tienduizend kaarsen. - Querido, A'dam.Mevr. Ranucci, die, zoowel als actrice en als schrijfster haar sporen heeft verdiend, verrast ons thans met een al heel interessanten roman. ‘Achter de coulissen kunnen kijken’, de hartewensch van allen, die belang stellen in het tooneel, dat wordt ons thans vergund, en het is de hand van een bekwame en volleerde gids, die ons rondleidt, een, die alle ups and downs van het beroep heeft medegemaakt, en die tegelijk een vrouw is met een fijne opmerkingsgave, een flink verstand, een diepere gevoeligheid, en een groote liefde. Deze roman is | |
[pagina 93]
| |
allround belangwekkend, en menigeen zal blij wezen, de eigenaardige wereld van het tooneel beter te hebben leeren kennen èn waardeeren, dan mogelijk was, zoolang deze alleen van den buitenkant werd gezien. Als dit boek succes heeft, en dat zàl het, dan is dit succes wèlverdiend! | |
Hellen Randers. Was ik maar een jongen.... - Gebr. Kluitman, Alkmaar.Ik ben geneigd de woorden uit het prospectus der uitgevers te onderschrijven, en dit meisjesromannetje ‘het mooiste boek’ te noemen, dat tot nu toe voor de vrouwelijke jeugd verscheen. Nu ja, we moeten zulke uitspraken altijd cum grano salis nemen, er zijn vroeger natuurlijk óók tal van uitstekende meisjesboeken verschenen! maar op zichzelf beschouwd, is dit ‘ik-verhaal’, levendig, raak en tegelijk innig als het is, boeiend van het begin tot het einde. Een woord van lof over de keurige, aantrekkelijke uitvoering mag niet ontbreken. | |
Willy Corsari. De man zonder uniform. - H.P. Leopold, Den Haag.‘De man zonder uniform’, (de man die afwijkt van de conventie) is een boek, zooals er maar weinige worden geschreven. De ontzaglijke ernst, waarmee het onderwerp is aangevat (de studie, die er achter ligt, moet geen kleinigheid zijn geweest!) maakt, dat het in ons blijft naleven ter overdenking; Willy Corsari heeft een paar problemen gesteld, die, zoowel in de leekenwereld, als in de wetenschap, van het hoogste belang moeten worden genoemd. De zeer knappe en zeer begaafde en niet minder beschaafde auteur heeft met zorgvuldig overleg haar stof gekozen en deze gerangschikt, en de conclusies tot welke zij komt, zijn voor ieder humaan mensch aannemelijk. Mag een dokter een ongeneeslijk zieke uit zijn lijden helpen? Het slot van Warwick Deeping's Sorrell and Son gaf reeds het antwoord op deze vraag, waarmee Willy Corsari het eens is, en ik zou haast zeggen: natuurlijk ook | |
[pagina 94]
| |
iedere leek. De pakkende verhaaltrant van de hoe langer hoe populairder wordende schrijfster, die haar steeds wassende befaamdheid ten volle verdient, maakt dat men dit boek leest, ademloos geboeid, omdat deze roman geen tendenzwerk, maar een stuk levend leven geworden is. Moge hij velen tot nadenken stemmen!.... (Zou men, in zekeren zin, ‘De man zonder uniform’ niet kunnen noemen: ‘de Hollandsche Arrowsmith’?....) | |
Mary Dorna. Wanordelijkheden rondom een lastig kind. - N.V. Leidsche Uitgevers-Mij. Leiden. - Nanny Johansson. Een die niet welkom was. J.M. Meulenhoff, Amsterdam.Twee boeken, die wonderlijk parallel loopen, en tegelijk elkaars groote contrasten zijn! Nanny Johansson, zoowel als Mary Dorna, schrijft een autobiografisch boek, waardoor wij van elk een inzicht krijgen in een kinderleven, zoo goed geobserveerd, zoo markant weergegeven, en over het algemeen zóó schrijnend pijnlijk, dat ons hart van deernis samen krimpt. Het geluk nog een kind te zijn, hoe honderden malen is dit bezongen, verheerlijkt en voorgesteld als een verrukkelijk paradijs! O, selig, o, selig, ein Kind noch zu sein!.... In den laatsten tijd echter worden ons hoe langer hoe meer authentieke revelaties gedaan, waardoor ons de moeilijkheden, bezwaren, angsten, kwellingen, gevoeligheden, zielepijnen der jeugd maar àl te duidelijk worden gemaakt. Er zijn sommige kinderlevens, voor het uiterlijk ‘nog niet zoo kwaad’, maar die innerlijk een hel zijn van nood en pijn. Lees maar eens het boek van Mary Dorna, waar de schrijfster u voelbaar maakt, hoe een kind tot liegen, draaien, veinzen, bedriegen komt door de onverstandige behandeling der ouderen. Het op den omslag typisch afgedrukte rapport staat daar als een bittere klacht, - een áánklacht beter nog misschien.... En lees het (op de keurige Meulenhoff-manier uitgegeven) boek van Nanny Johansson. Is het mogelijk, dat een kind, een arm, klein, onschuldig kind zóó diep en onverdiend lijden kan?.... Het contrast der beide boeken bestaat hierin, dat Nanny's temperament, dat van alles onmiddellijk genieten kan, lijnrecht tegenover dat van Mary staat, | |
[pagina 95]
| |
die vanwege haar hyper-sensitieve natuur door betrekkelijke kleinigheden onmiddellijk ten diepste getroffen wordt. Beide boeken zijn rijk aan kostelijken humor. Mary Dorna is buitengewoon origineel, en wekt waardeering door haar exact en intens weergeven van personen en toestanden, terwijl men voor de eenvoudig-opgevoede Nanny Johansson niets dan bewondering kan hebben voor haar aangeboren schrijfstersgave, en de fijne, verzorgde wijze, waarop zij deze heeft gecultiveerd. | |
Joe Lederer. De brief in den nacht. Vert. Elsa Kaiser. J.M. Meulenhoff, Amsterdam.Joe Lederer, die op zeer jeugdigen leeftijd debuteerde met ‘Het meisje George’, een boek, dat dadelijk de aandacht trok, om de intensiteit, waarmee het was geschreven, is een schrijfster, zooals menigeen in Nederland er eene zou willen zijn. Haar stijl is poignant, de situaties, die zij schept, zijn diep aangrijpend, haar persoonsuitbeelding is gaaf en direct, haar dialoog is voorbeeldigzuiver, haar intrige is treffend en verrassend van vinding. De brief in den nacht is een zeldzaam boeiend boek, het is navrant, en laat een sterken indruk van weemoed na. In de Meulenhoff-editie (een algemeene bibliotheek) een wel zeer gelukkige keuze! En de vertaling van Elsa Kaiser, vlot, natuurlijk, levendig en sensitief, kan in alle opzichten worden geroemd. | |
Annie Salomons. Het huis in de hitte. - Ned. Keurboekerij, Amsterdam.Een bundel beschouwingen, ervaringen, ontmoetingen, opmerkingen, beschrijvingen, (hoe wil men deze verzameling noemen? elk woord is er op van toepassing!) waarin Annie Salomons haar ondervindingen van ‘drie jaar Deli’ vertelt. Ze zijn alleraardigst, deze korte stukjes, en men leest ze met het grootste genoegen. Men krijgt een voortreffelijk kijkje in het intiemere Indische leven, en hoort tal van bizonderheden, die ons tot dusverre nog onbekend waren. Een gezellig, een onderhoudend en ook een leerrijk boek, dat ieder, die iets om ons Indië geeft, en wie doet dit ten slotte niet? zich zou moeten aanschaffen. | |
[pagina 96]
| |
Anna van Gogh-Kaulbach. Goddelijk avontuur. - N. Keurboekerij, Amsterdam.Reeds vele malen heb ik het gezegd: als Anna van Gogh-Kaulbach zich een onderwerp kiest, dan spaart zij geen moeite om het zoo goed mogelijk te behandelen. Dit boek, Goddelijk Avontuur, heeft tot intrige de oorlogsidee tegenover de vredesidee, en is in twee deelen verdeeld: het eerste speelt in den tijd van den opstand der Friezen, toen de Romeinsche legioenen optrokken om dien te dempen, en het tweede in den tegenwoordigen tijd van den wereldoorlog. Voor de eerste maal (meen ik) heeft Anna van Gogh een historisch onderwerp in scène gezet, en, zooals zij al haar werk uitstekend doet, heeft zij ook dit voortreffelijk gedaan. Zij roept een levendig beeld voor ons op van het onbarmhartige leven uit dien oerouden tijd en stelt daar tegenover de moderne periode. Een tendenz-boek? och, ja, zoo men wil. Maar tendenz op deze wijze gegeven is aanvaardbaar, en zal, juist om den vorm, haar heilrijk werk wel doen. (Wat geeft de Ned. Keurboekerij haar werken keurig uit: aangenaam van formaat, duidelijk van druk, fraai verzorgd van omslag.) | |
Dr. L. Knappert. Willem I. - Tjeenk Willink, Haarlem.Prof. Knappert geeft ons in dit bescheiden boek een onpartijdige geschiedenis van den grooten vaderlander, aan wien Nederland zoo onnoemelijk veel te danken heeft. De schrijver, een betrouwbare gids, leidt ons rond in de gedachtenwereld, de idealen, het lijden en strijden van den genialen vorst, en in de noten verwijst hij naar bewijsplaatsen en geeft verklaringen van citaten, die om hun belangrijkheid in den tekst werden opgenomen. Een aantrekkelijke uitgave!....
Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe.
* * * | |
[pagina 97]
| |
Over Emil Ludwig. Zonder de waarheid geweld aan te doen, kan men Emil Ludwig tot een der meest gelezen schrijvers van dezen tijd rekenen. Enkele jaren geleden, zoo luidt een bericht, was de gezamelde oplage van zijn in het Duitsch verschenen werken meer dan 1.300.000 exemplaren! De oorzaak zijner populariteit is alleszins verklaarbaar, als wij op de figuren letten tot wier biograaf hij zich geroepen voelde. Voldoet deze auteur niet uitsluitend aan de behoeften der nieuwsgierigen naar levensbizonderheden (liefst pikante!) van alom bekende personen, zeker lijkt het ons, dat hij hen in menig opzicht ter wille is. Het groote publiek weet nu ‘in geuren en kleuren’ hoe diverse machtigen der aarde leefden: Jezus, Michelangelo, Napoleon, Goethe, Lincoln, Bismarck. Enzoovoort. De middelmatige mensch krijgt waar voor zijn geld! De vraag ligt voor de hand, welke persoonlijkheden voor Ludwig in de toekomst nog veilig zullen zijn.... Door zijn bezoek aan ons land stond de auteur voor kort in het brandpunt der nederlandsche belangstelling, wat tot gevolg had dat wij, via pers en radio, veel van en over den beroemde te hooren kregen. De schrijver hield lezingen en wij van onzen kant interviewden. Jammer dat de auteur zich in zijn voordrachten tot datgene beperkte, wat wij reeds uit zijn boeken tot ons namen. Alzoo was er weinig nieuws. Enkel toen Ludwig over zijn Gespräche mit Mussolini sprak ontstonden er belangrijke gezichtspunten, die men noch in courant noch in periodiek veronachtzaamde.Ga naar voetnoot1) Aan interesse voor zijn persoonlijkheid heeft het dezen biograaf-romanschrijver-dichter zelfs in zijn vaderland nimmer ontbroken. Een in ons land zoo goed als onbekend boek over hem, Der Fall Emil LudwigGa naar voetnoot2), en geschreven door den Duitscher Niels Hansen, moge er een der laatste bewijzen van heeten. Het is vooral een felle maar eerlijke getuigenis tegen Ludwig als ‘Wahrheitssucher’ en ‘Seelentaucher’. Men behoeft niets van Hansen te onderschrijven om tot het besef te komen, dat hier iemand aan het woord is die, wars van tendenz en persoonlijke antipathie, zijn | |
[pagina 98]
| |
geestelijken tegenstander op de juiste wijze tegenover zich stelt. Voor den aanhanger van Ludwig zal het begin van Hansen's studie tot tegenspraak prikkelen, doch al verder lezend zal hij tot andere gedachten komen. Want Hansen toont overtuigend aan, dat Ludwig op vele gebieden faalt en dat hij met veel te veel roem beladen werd en wordt. Zijn houding ten opzichte van bijv. de nationale zaak is niet anders dan bedroevend te noemen. Hansen stelt dit o.m. van hem vast: ‘Er fühlt sich so wenig an seine Nation gebunden, dasz er in Rom sich von dem pazifistischen deutschfeindlichen “Club der 10” einführen läszt, dem u.a. die Gräfin Hetta Treuberg angehört.’ Ten bewijze dat Hansen geenszins oppervlakkig te werk gaat, volgen hier de verschillende hoofdstukken, die weer onderverdeeld zijn met titels als ‘Tod dem Adel! Nieder mit den Fürsten!’, ‘Sensation’ etc. Biographie eines Biographen - Das Weldbild - Historie und Dichtung - Der Dichter Emil Ludwig - Der Weldmann Emil Ludwig - Der Historiker Emil Ludwig - Erfolg! Erfolg! Hoe men dit boek ook beschouwt, het is en blijft een waardevol werk. De belangrijkheid ervan heffe de late aankondiging op.
Willem Eges. | |
Willem Elsschot. Lijmen. - Amsterdam 1932. Mij. tot verspr. van Goede en Goedkoope Lectuur.Deze, op het eerste gehoor wat zonderling klinkende titel, dekt den inhoud van het boek volkomen. ‘Lijmen’ beteekent hier aansmeren, iemand iets opdringen. De ‘lijmer’ is de even talentvolle als gewetenlooze Boorman; zijn mede-lijmer is Laarmans, die zich onder zijn leiding opwerkt van dichter en idealist tot cynicus en duitenpletter. Boorman heeft een tijdschrift, of tenminste iets wat daar voor doorgaat. Abonné's heeft hij niet, maar daar heeft hij ook geen behoefte aan; hij vindt ze zelfs lastig. Het ‘Wereldtijdschrift’ wordt alleen gedrukt, om het in duizenden exemplaren aan argelooze zaken | |
[pagina 99]
| |
menschen kwijt te raken, voor reclame-doeleinden. De virtuositeit, waarmee Boorman zijn slachtoffers bewerkt, grenst aan het ongelooflijke. Hij deinst voor niets terug; hij is koelbloedig, sluw, brutaal, onverstoorbaar; een tweede Reinaert de Vos. Hij blijft ook, evenals deze grootmeester der huichelarij, altijd beheerscher van de situatie. Een uitmuntende schepping van den sarcastischen menschenkenner, dien Willem Elsschot zich, ook in zijn vroeger werk en speciaal in ‘Villa des Roses’, heeft getoond. Willem Elsschot behoort tot geen school of richting in de Vlaamsche letterkunde. De geaardheid van zijn werk leent zich ook moeilijk tot aansluiting. Hij schrijft weinig, maar wat van hem van de pers komt, is altijd de moeite waard; de wrange humor van zijn werk maakt hem tot een aparte figuur. | |
Robert van Passen. Pepeltje. - Baarn z.j. Hollandia-Drukkerij.Het werk van Robert van Passen blijft vrijwel op dezelfde hoogte. Ik heb wel eens vaker over hem geschreven, en naar aanleiding van zijn novelle De gouden Droom gezegd (in ‘De Groene Amsterdammer’): ‘zijn verhaaltje is wel heel ondiep, en wel erg sentimenteel aangezet; zoo echt de gevoelssfeer van iemand, die geestelijk nog niet heelemaal volwassen is’. Ik veronderstelde toen, dat het accenten van jeugd waren, maar de verschijning van De gouden Droom is al weer enkele jaren geleden, en nu dit nieuwe boekje, Pepeltje, dezelfde tekortkomingen vertoont, begin ik eerlijk gezegd te twijfelen, of het met dezen schrijver wel ooit veel worden zal. Het lijkt me althans waarschijnlijker, dat hij in zijn vorige werk reeds alles getoond heeft, wat hij kon, en in de toekomst zal kunnen. Daarmee is niet gezegd, dat Pepeltje een waardeloos boek zou zijn. Het kleine leven van het broze schepseltje (men weet dat Pepeltje ‘vlindertje’ beteekent, zooals ook in een deel van Oostelijk Noord-Brabant), dat niet tegen de ruwheid van de haar omringende wereld bestand is en vrijwel bij de eerste aanraking sterft, is met liefde en toewijding beschreven. Maar de zwakheid van dit meisje is niet belangrijk genoeg, om haar | |
[pagina 100]
| |
ondergang tragisch en daardoor de vertelling boeiend te maken. De schrijver zelf komt er met allerlei opmerkingen tusschen door om ons als het ware te verzekeren, dat het een zeer treurige geschiedenis is. Maar dat helpt niet veel. | |
Lode Zielens. Moeder, waarom leven wij? - Amsterdam 1932. Uitgeversmij. ‘Elsevier’.In het werk van Lode Zielens is veel te waardeeren. Hij is een stoere realist, die eerlijk en onbeschroomd opschrijft wat hij om zich heen heeft waargenomen. En hij ziet scherp, hij schrijft in klare, plastische taal - hij zou een schrijver van den eersten rang kunnen zijn, als hij niet één, en nog wel een typisch Noordnederlandsch gebrek had: een tekort aan scheppend vermogen. Als men vijftig bladzijden van dezen omvangrijken roman gelezen heeft, kan men de rest gerust voor kennisgeving aannemen. Het komt allemaal op hetzelfde neer, andere personen hebben dezelfde, of nagenoeg dezelfde ervaringen, reageeren op de invloeden van het leven op dezelfde manier als de eerste. Daardoor ging dit boek mij vervelen, hoeveel goeds er, tot het einde toe, in mocht staan. Het is geen eenheid, geen compositie; er zijn geen groote lijnen in, die het heele verhaal overspannen en bijeenhouden. Zoo werd het min of meer een verzameling novellen, die even goed tweemaal zoo lang had kunnen zijn; en waar in die ‘novellen’ dezelfde personen optreden, verraadt de schrijver nog al eens een bedenkelijk tekort aan inzicht in de menschelijke ziel. Om een voorbeeld te noemen: Louis, de man van Netje en de minnaar van haar zuster Mariëtte, beweegt zich met zoo'n wonderlijke virtuositeit tusschen de grenzen van het ploertige en het edelmoedige, dat we nauwelijks kunnen gelooven, dat het allemaar waar is. | |
J. van Ixander. Schorpioenen hebben gezichten. - Amsterdam z.j. P.N. van Kampen en Zoon.Weer een boek met een wonderlijken titel. Maar de schrijver helpt ons, om dien titel te begrijpen, op weg, door als inter- | |
[pagina 101]
| |
mezzo een fragment uit de Openbaring van Johannes aan te halen, waarin gesproken wordt over schorpioenen, die aangezichten hebben als aangezichten van menschen. Ik ben geen bijbel-uitlegger, gelukkig, en bovenal ben ik blij, dat ik de Openbaring van Johannes niet behoef te verklaren. Ik laat den titel dus maar voor wat hij is en bepaal mij tot den inhoud van den roman. Daar is veel goeds van te zeggen. Henk Meerten, de hoofdpersoon van het verhaal, is een dergenen, ‘die het zegel Gods aan hunne voorhoofden niet hebben’ (Openbaring IX, 4), met andere woorden, hij leeft er maar op los, en wordt het slachtoffer van zijn zinnelijke neigingen. De manier, waarop dat gebeurt, is door den schrijver aannemelijk en boeiend weergegeven. Ik heb nooit eerder iets gelezen van J. van Ixander; ik vermoed dat het een pseudoniem is, want geen mensch heet zoo. Maar hij is iemand die schrijven kan, en daarbij iemand, die begrip heeft van het psychische leven van vrouwen en mannen. Dit boek leeft; het is echt; het kan allemaal zoo gebeuren en daarom is het goed. Stuk voor stuk tenminste; alles bij elkaar had er wel wat meer eenheid in het boek kunnen zijn. En wat die schorpioenen betreft (ik raak die beesten niet meer kwijt!), die hier blijkbaar genomen zijn als zinnebeeld van de angstgedachten, die den sterken, en toch zoo zwakken Henk Meerten kwellen, lijkt het mij, dat de schrijver wel een passender titel voor zijn boek had kunnen verzinnen. | |
B. Stroman. Stad. - Rotterdam 1932. W.L. en J. Brusse.Wat de samenstelling betreft, is dit een merkwaardig boek. Het is geen roman en het is ook geen verhaal; de schrijver heeft zich blijkbaar een andere opgave gesteld. Hij wilde een totaal-indruk geven van een groote stad, in dit geval Rotterdam; wel te verstaan een totaal-indruk in artistieken, niet in zakelijken zin. Hij trachtte dezen indruk te wekken door kleine stukjes genoteerde waarneming samen te voegen, in lange rijen en in bonte volgorde. Telkens andere menschen en telkens nieuwe visie; scherpe contrasten; abrubte wendingen; alles door elkaar. Men voelt de zwarigheden van zoo'n probleem. Deze kaleïdos- | |
[pagina 102]
| |
coop mag niet van toevalligheden afhangen; achter het ‘telkens weer wat anders’ moet de bewuste en beheerschte wil schuilen van den kunstenaar, die weet, welke reeksen van waarneming hij, voor zichzelven zonder pardon, op zij moet schuiven, welke combinaties den indruk zullen wekken, dien hij wenscht te geven. Voor het schrijven van een boek als dit is een andere begaafdheid noodig dan voor een roman. Dit is vijftien of twintig romans versnipperen er één verhaal van maken. De bioscoop heeft deze werkwijze al eerder toegepast; ik behoef slechts te herinneren aan de film ‘Berlin, Sinfonie einer Grosstadt’, van den genialen cineast Rittmann. De herinnering aan deze prachtfilm speelde telkens door mijn gedachten bij het lezen van ‘Stad’. Ik wil niet aan een onbillijke vergelijking beginnen. Het boek van den heer Stroman is in veel opzichten geslaagd. Ik moet er evenwel bijvoegen: meer in het uitbeelden van de tafereeltjes op zichzelf, dan in den onderlingen samenhang; de zaak waar het allermeest op aankomt. Het fascineert niet, het beklemt je niet, maar het boeit wel. Een boek van beteekenis; op dezen schrijver zal men dienen te letten. | |
A. den Hertog. De profeet in de dancing. - Den Haag 1932. H.P. Leopold's U.M.De heer Den Hertog kan aardig en vlot schrijven. Zijn werk - ook dit boek - laat zich genoeglijk lezen als men niets beters te doen heeft. Dit laatste moet er, als men een juist oordeel wil uitspreken, uitdrukkelijk bij worden vermeld. Want het werk van dezen auteur gaat niet diep en hij laat aan het gezegende toeval nog al eens het een en ander over, dat hij als kunstenaar het noodlot uit de hand zou moeten nemen. En nu is er in dezen roman van den heer Den Hertog een zekere tweeslachtigheid waar te nemen, die de waarde van zijn arbeid schaadt. Het is amusementslectuur en het wil, blijkens sommige figuren, die de schrijver invoert, méér zijn. Er wordt in dezen roman aangestuurd op een zekere filosofische tendenz. Er worden levensproblemen of zoo iets in behandeld, en die behandeling maakt het boek nu juist niet beter. Wat er aan levenswijs- | |
[pagina 103]
| |
heid in wordt verkondigd, is allerminst nieuw, en het oude is ook niet op een boeiende manier oververteld. Wel is in de uitbeelding van den ‘profeet’ een sterk streven naar originaliteit merkbaar, maar zijn afwijkingen van den gemiddelden mensch liggen te veel in 't negatieve. Met de orakeltaal, die de ‘profeet’ verkondigt, schept men geen origineel type. De figuur van Lydia Acke, de schilderes, is veel beter. Het was te wenschen geweest, dat de schrijver die alleen aan de geestelijke opvoeding van Robert Falstar had laten werken. | |
Eline van Stuwe. Symphonie en Jazz. - Amsterdam z.j. P.N. van Kampen en Zn.‘Symphonie’ en ‘jazz’ zijn in dezen roman de symbolen van twee verschillende levensopvattingen. En natuurlijk van twee levensopvattingen, die zich niet met elkander verdragen. De conflicten zijn in het verhaal dan ook niet van de lucht. Conflicten tusschen ouders en kinderen, tusschen groote menschen en groote menschen; conflicten ook in het gecompliceerde zieleleven van één mensch, wien de jazz tijdelijk weglokt van de symphonie. Het is geen geringe verdienste van de schrijfster, dat zij deze veelheid van conflicten het heele verhaal door beheerscht, dat zij het episodische de juiste plaats in de hoofdhandeling weet te geven; m.a.w. dat we hier weer een van die knap samengestelde romans hebben, zooals Eline van Stuwe er al verscheidene schreef. Ik merkte reeds eerder op (N.G. 1932, afl. VII, 109), dat deze schrijfster niet veel neiging toont voor romantiek. Men vindt in haar werk geen bijzonder schrille contrasten of zeer hartstochtelijke bewogenheden. De personen in haar boeken zijn geen uitzonderingsmenschen. De handeling wordt rustig en evenwichtig afgewikkeld. Men vergeve mij de, allerminst nieuwe, vergelijking bij een stroomend water in vlak land: het schuimt niet, het vormt geen donderende watervallen, maar het is klaar en diep. Want dit is ook een van de eigenschappen, die het werk van Eline van Stuwe op hoog peil houden: de schrijfster laat niets aan het toeval over. Met een ruim begrip van de menschelijke ziel verklaart zij, zonder in abstracte | |
[pagina 104]
| |
redeneering te vervallen, dus zonder den epischen gang van haar verhaal te onderbreken, de handelingen der optredende personen, zoo, dat alles sluit. Forsch geteekend is in dezen roman de figuur van Dr. Bron, den sterken man, die zijn zwakheden heeft. Geen levensgenieter, geen ‘levenskunstenaar’, maar een strijder met het leven zelf, een, die ten slotte moeizaam de overwinning bevecht. Mooi zijn ook de beide vrouwefiguren, Martine en Ada, uiterlijk zoozeer verschillend en innerlijk toch van éénerlei aard; prachtig is de oude moeder van den dokter met haar rustigen eenvoud en haar stille wijsheid. Uitstekend is ook het gedetailleerde bijwerk (typeerend voor alle werkelijk goede Hollandsche boeken), dat o.a. uitkomt in de uitbeelding van de ‘moderne’ kinderen. En ook uit dezen roman stralen weer bladzij-aan-bladzij de warmte en de innigheid op, die we uit de boeken van Eline van Stuwe zoo goed kennen; kwaliteiten, die in de moderne roman-litteratuur zoo schaars aan het licht komen. | |
Melis Stoke. Er waren twee koningskinderen. - H.P. Leopold's Uitgeversmij. z.j., Den Haag.Melis Stoke zoekt nieuwe vormen voor zijn proza. Het aardige boek ‘Zoutwaterliefde’ was, wat oorspronkelijkheid van vorm betreft, al een verrassing, maar deze ‘roman’ is nog veel origineeler. Het klinkt wat zonderling, als ik zeg, dat het een roman is in den vorm van een film, en toch kan ik het niet duidelijker zeggen. Indeeling en boekversiering werken zeer mee, om dien indruk te versterken. Wie daarvoor gezorgd heeft, weet ik niet, maar het titelblad vermeldt: ‘scenario, regie, fotografie, gebouwen en geluid van den auteur’, en dus neem ik maar aan, dat Melis Stoke het zelf gedaan heeft. In ieder geval: de illusie is volkomen. Ook de inhoud is als het ware van de rolprent afgeschept; dit mag ik eigenlijk niet zeggen, want het werk wordt niet aangekondigd als roman, maar als film, en in den proloog wordt zelfs vermeld: ‘Het ware een kleine moeite geweest om dit filmwerk aan te kondigen als ‘Naar den beroemden roman van Melis Stoke’. | |
[pagina 105]
| |
Dat de scenario-schrijver dit heeft nagelaten, vindt zijn oorzaak in het feit, dat hij om bepaalde redenen op zekere punten heeft willen afwijken van de gebruikelijke ‘film-terminologie’. Hoe het zij, roman of film, het is een vermakelijke en onderhoudende geschiedenis geworden. Twee jongelui, een verkoopstertje uit een Parijsch warenhuis en een croupier uit Monte-Carlo, worden naar het gefingeerde koninkrijk Ligurië gehaald, om daar door te gaan voor prinses en prins, die gaan trouwen. De raarste verwikkelingen zitten er aan vast, maar ze worden allemaal beheerscht door den satyrieken, geestigen schrijver, die van begin tot einde de spanning er in houdt, en met reuzestappen over de onwaarschijnlijkheden heen loopt; zooals dat hóórt bij een goede film. | |
Jos. Panhuijsen. Het afscheid. - Rotterdam, 1932. Nijgh en Van Ditmar.Een kleine roman, die nauwelijks een indruk achterlaat. Het beweegt allemaal te traag en het verloopt in kleine sentimentjes. Als er in gesproken wordt over ‘wanhoop’ of ‘wroeging’, moet de lezer een aantal bladzijden terugslaan, om te kijken, waar die gevoelens eigenlijk vandaan komen. Als men na de eerste dertig bladzijden nog doorleest, komt dat door een zekere schrijfvaardigheid, en ook doordat de auteur eenig vermogen heeft om minutieuze psychologietjes technisch te ontleden. Dit kan hem zelfs in bepaalde kringen nog wel succes opleveren. | |
A.H. van der Feen. De zieke. - Utrecht z.j. A.W. Brouwer en Zoon.De humorist De Sinclair en de psycholoog Van der Feen komen in één punt volkomen met elkaar overeen: beiden zijn ze hartgrondig pessimist. De Sinclair spot met de dwaasheid van de menschen; hij maakt ze belachelijk en stelt het gros van het menschdom in zijn minderwaardigheid aan de kaak. Van der Feen spot niet; hij analyseert; hij toont de tragische en de zielige gevolgen aan van dwaasheden en kortzichtigheden. | |
[pagina 106]
| |
De dwaasheid, waar het in dezen roman om gaat, is het misplaatste medelijden. Een citaat uit Nietzsche geeft het motief aan: ‘Ach, wo in der Welt geschahen gröszere Thorheiten als bei den Mitleidigen? Und was in der Welt stiftete mehr Leid als die Thorheiten der Mitleidigen? Web allen Liebenden, die nicht noch eine Höhe haben, welche über ihrem Mitleiden ist!’ De bemeelijde in het boek is ‘de zieke’: de vrouw van Dr. Herman Terburg. Zij moet om haar zwakke hart ontzien worden en ze wòrdt ontzien. Zij wil het zelf zoo. Haar monsterachtig egoïsme deinst voor niets terug. Zij breekt de diplomatieke carrière van haar man, die onder haar invloed een nietswaardige sukkel wordt. Zij is, zij het indirect, oorzaak van den zelfmoord van haar zoon; het is haar schuld, dat haar dochter van een mooi en levenslustig meisje verschrompelt tot een zure oude vrijster. Zij, de ‘zieke’, overleeft hen allen. Ja, deze vrouw is een monster van egoïsme, maar de schrijver heeft - en dit is het zeer mooie van het boek - de klip van de drakerigheid weten te ontzeilen, door met fijn psychologisch inzicht de vrouwe-figuur te teekenen als slachtoffer van zich-zelf. Er waart een beklemmende fataliteit door dezen roman. Tot nog toe stelde ik De Sinclair hooger dan Van der Feen (beiden beoordeeld naar hun beste werk); met dezen roman heeft de psycholoog den humorist ingehaald, zoo niet overtroffen. | |
Antoon Coolen. De schoone voleinding. - Hilversum, 1932. Paul Brand's Uitgeversbedrijf.Een boek van Antoon Coolen is voor mij altijd een verkwikking geweest en ik kan over hem ook altijd het beste geheel van mij zelf uit, subjectief dus, schrijven. Zijn boeken liggen mij zoo; ze zijn zoo geheel naar mijn eigen gevoel geschreven. Dit is natuurlijk geen criterium voor de waarde van zijn werk, dat weet ik wel; maar die waarde is door meer objectieve critici dan ik, al lang vastgesteld. Ik heb het werk van Coolen van begin af aan met groote aandacht gevolgd en er verschillende malen over geschreven; ik vind zijn boeken mooi en ik ben er gelukkig mee. Wat kan men meer van een kunstwerk verlangen.... | |
[pagina 107]
| |
De kring, waarbinnen het artistieke gezichtsveld van Coolen zich verplaatst, is klein; dit heeft hij gemeen met groote schrijvers uit buiten- en binnenland en die beperktheid doet aan de waarde van zijn werk niets af. De heer Coolen kent blijkbaar de grenzen van zijn pouvoir en het is verstandig, dat hij zich daar niet buiten begeeft. De schoone voleinding is grootendeels te beschouwen als een vervolg op Kinderen van ons volk. Uit dat boek heeft de schrijver één figuur losgemaakt: die van pastoor Vogels. Dat is de hoofdpersoon van den roman, eenige andere personen uit Kinderen van ons volk, zooals Doruske Timmer, Godefridus van den Breeman-tel en zijn vrouw, komen er ook in voor, maar ze blijven in de schaduw. Het verhaal glijdt voort als een kalme stroom. Het is een idylle in den besten zin. Niet het traditioneele, het gemaniëreerd-idyllische vindt men in dit boek, maar het waarlijk harmonische, dat uit den natuurlijken samenhang der dingen kan voortkomen. Prachtig is de uitbeelding van den ouden pastoor. Tallooze oude pastoors loopen in de letterkunde rond. Maar deze kon er nog wel bij in de litteratuur; in het leven zouden er tallooze zooals hij bij kunnen. De schrijver heeft hem geteekend met zijn weemoed en zijn wijsheid, zijn geloof, zijn liefde en zijn onverzettelijke kracht. En hij stelde dezen eenvoudige tegenover het ongare idealisme van een ander geslacht. De figuur van pastoor Vogels zal men niet gauw vergeten. En de heer Coolen heeft met dit sterke, sobere boek opnieuw bewezen, dat hij behoort tot de beste prozaschrijvers van onzen tijd. | |
C.J. Kelk. Jan Steen. - Amsterdam en Mechelen, 1932. ‘De Spieghel’ en ‘Het Kompas’.In de proza-litteratuur van de laatste jaren is een duidelijk streven merkbaar naar vernieuwing. Een nieuwe romantiek tracht zich baan te breken, en uitbeelding van het verleden, die zoo vaak een belangrijk onderdeel is van het gecompliceerde verschijnsel, dat men romantiek pleegt te noemen, wordt weer een ideaal van | |
[pagina 108]
| |
verscheidene prozaschrijvers. Op zichzelf is dat toe te juichen; het jongere geslacht heeft de uitwegen gevonden, die door den psychologischen-roman-zonder-meer hopeloos dichtgestopt leken. Op voorbeeld van het buitenland, in casu vooral dat van Duitschland. Het is nu maar de vraag, welk gebruik men van de verworven vrijheid maakt. Er liggen enkele boeken voor mij, die tot de nieuwe romantiek behooren; ik zal ze met een enkel woord aankondigen, om te beginnen het als ‘roman’ aangeboden werk van den heer Kelk. Dit boek is niet geslaagd. De kwalificatie ‘roman’ is onjuist; het is heelemaal geen roman, want er wordt volstrekt geen intrige in verwerkt. Het is veeleer een kroniek, die een aantal uiterlijke bijzonderheden uit het leven van Jan Steen opsomt. En was het nu maar heelemáál een kroniek, dan zou men er vrede mee kunnen hebben; ja, het boek had in zijn soort heel goed kunnen worden. Maar de schrijver wilde méér geven dan een kroniek; hij zette al die bijzonderheden in verhaalvorm op en hij zocht daartoe zijn kracht in humoristische tierlantijntjes, die teruggaan op negentiend'eeuwsche ‘literair-historische’ schetsen, zooals bijvoorbeeld de gruwelverhalen van Jan ten Brink. Van Deyssel heeft toch immers niet tevergeefs geleefd? Tot de persoon van Jan Steen brengt dit boek ons niet nader; de heer Kelk heeft op den weg naar de vernieuwing een bedenkelijk zijpad ingeslagen. | |
J. Slauerhoff. Het verboden rijk. Rotterdam 1932. Nijgh en Van DitmarEen andere roman van het genre, dat ik in bovenstaande bespreking aanduidde, is ‘Het verboden rijk’ van den heer Slauerhoff. Ook dit boek is niet zeer geslaagd. Wel heeft de heer Slauerhoff op den heer Kelk het een en ander voor: hij heeft een rijker fantasie, hij schrijft een beteren stijl en hij heeft een beweeglijker geest, zoodat hij den lezer sneller verplaatsen kan van de eene situatie in de andere; iets, waar de heer Kelk geen notie van heeft. Ondanks al deze benijdenswaardige eigenschappen schreef de heer Slauerhoff een min of meer mislukt boek. Het is zoo | |
[pagina 109]
| |
jammer; er was van-alles van te maken geweest. Hij schrijft over oude zeevaarders; in het bijzonder over de pogingen, die in de 16e eeuw door de Portugeezen gedaan werden om in China, ‘het verboden rijk’ vasten voet te krijgen; hij plaatst in dezen strijd als hoofdfiguur de persoon van den dichterlijken avonturier Camoës. Maar hij greep, evenals Kelk met zijn ‘Jan Steen’, te hoog. Hij liet zich glijden op zijn, hem al te makkelijk meevoerende, fantasie; hij schreef een aantal tafereelen, waarvan sommige wel boeien, maar waarin het bindende element, de eigenlijke compositie, uiterst zwak is De figuur van Camoës is ook niet veel geworden; de romantische visie van den heer Slauerhoff is beperkter dan men aanvankelijk, bekoord door den kleurigen stijl, vermoedt. | |
Constant van Wessem. De ijzeren Maarschalk. Het leven van Daendels, ‘soldat de fortune’. - Amsterdam en Mechelen 1932. ‘De Spieghel’ en ‘Het Kompas’.Beter is het boek van Constant van Wessem, ‘De ijzeren Maarschalk’, dat, evenals de beide voorgaande, onze nieuwe romantiek vertegenwoordigt. Het sluit nauwer aan bij boeken als die van Ludwig en Stefan Zweig, en het is misleidend, dat dit werk als ‘roman’ wordt aangekondigd. Het is geschiedschrijving, die hier en daar in verhaalvorm is opgezet. Maar nergens zoo, dat het verhaal de plaats inneemt van de geschiedenis, of dat de persoon van Daendels te veel aan het historische verhaal wordt onttrokken. De heer Van Wessem is met voorzichtigheid en met inzicht te werk gegaan, en hij is er in geslaagd, een boek te schrijven dat van begin tot einde boeit. Daendels wat een talentvol wildeman. Een organisator eerste klas, maar tevens iemand, die bewogen werd door grenzenlooze eer- en heerschzucht. Zoo'n persoonlijkheid, geplaatst in de bewogen tijden, waarin hij leefde, moest het tot iets brengen, maar evenzeer het candanseeren van zijn wonderlijke carrière op een noodlottige manier ondergaan. Wisselwerking van eigen aanleg en uiterlijke omstandigheden komen in den levensloop van Daendels op tragische wijze aan den dag. | |
[pagina 110]
| |
Het leven van dezen egocentrischen woesteling heeft de heer Van Wessem beschreven, van zijn Harderwijksche studietijd tot aan zijn triestig einde op de Goudkust van Afrika. Hij leverde daarmee een der beste boeken van het vorige jaar. De heer Van Wessem schreef tot nu toe werk van allerlei aard; mij dunkt, dat hij met dit boek zijn richting eerst recht gevonden heeft. Hij zou binnen de grenzen onzer litteratuur de man kunnen zijn, die, in dit genre, naar werk van grootere allure omziet. | |
J.W. Matthijsen. Mijn ontdekkingsreis door Sowjet-Rusland. - Amsterdam 1932. Em. Querido's Uitgeversmij.De heer Matthijsen heeft een reis gemaakt door Sowjet-Rusland en hij vertelt in dit boek over zijn ondervindingen. De schrijver is geen communist en hij beschikt dus over een zekere mate van objectiviteit. Dat is voor een boekje als dit al dadelijk van belang. Daarbij komt, dat de heer Matthijsen een prettig verteller is - een geboren journalist - en iemand, die, blijkens zijn notities, de beschikking heeft over uitmuntend functionneerende hersens en een zeer behoorlijke flair om te ráden wat hem niet rechtstreeks getóónd wordt. Want men schijnt in Sowjet-Rusland met buitenlandsche journalisten nog altijd voorzichtig te zijn, tenminste als ze niet voor honderd percent met Moskou sympathiseeren. Waarin ze, van hun standpunt uit, wel gelijk zullen hebben. Het boek van den heer Matthijssen heeft weinig pretentie. Hij wil niet dè waarheid vermelden over Sowjet-Rusland. Dat zou trouwens een onmogelijke opgave zijn. Hij geeft vooral persoonlijke indrukken. Wel komen in zijn boek ook een aantal statistieken en andere exacte gegevens voor, die, technisch, den cultureelen stand van het huidige Sowjet-Rusland zoo goed mogelijk weergeven, maar het op deze wijze verkregen aspect is aan voortdurende verandering onderhevig. Eerst de resultante van een aantal dergelijke gegevens kan belangrijk materiaal verschaffen. Het boek is hier en daar wat ondiep; ik zou het niet op één lijn | |
[pagina 111]
| |
durven stellen met ‘Ontredderde Wereld’ van Maurice Hindus. Maar van hetgeen tot nu toe door Hollanders over Sowjet-Rusland is geschreven, behoort dit werkje wel mee tot het beste. Ook om den eigenaardigen ironisch-critischen toon, die voorts voor een Hollander de leesbaarheid verhoogt. | |
Hendrik J. Lindt. De donkere Hemelvaart. - Amsterdam z.j., Andries Blitz.Een mededeeling op het omslag van dit boek vermeldt, dat het een debuut is. Ik begin met dit even aan te stippen, want het is een roman, waarvoor menig arrivé zich niet zou behoeven te schamen. Het is de suggestieve geschiedenis van een verpleegster in een krankzinnigengesticht; een meisje, dat niet tegen haar zware taak opgewassen schijnt en tenslotte zelf verpleegde in de inrichting wordt. Onder de honderden boeken, die ik in den loop der jaren besproken heb, waren er wel meer, die dergelijke psychische problemen behandelden. De ‘normale’ mensch kan de psychologische juistheid, waarmee zoo'n geval wordt uitgewerkt, nooit nauwkeurig beoordeelen, en vooral niet, als hij geen psychiater is, maar een leek, die de hem getoonde verschijnselen niet aan min of meer analoge gevallen kan toetsen. De kunstcriticus zou hier trouwens treden buiten het hem toegemeten terrein. De kunst-criticus heeft zich alleen af te vragen, of het werk hem, in artistieken zin, bevrediging geschonken heeft. Of de dingen logisch en psychologisch kloppen, hangt daar natuurlijk mee samen, en dat is bij boeken van deze soort moeilijk te controleeren. Inmiddels waag ik het er maar op; de roman van den heer Lindt heeft mij zeer voldaan. De wijze, waarop hij het psychische conflict heeft uitgewerkt, gaf mij de, subjectieve, zekerheid, dat ik een mooi boek had gelezen. En ik ben zeer benieuwd naar het werk, waar deze schrijver verder mee voor den dag zal komen. Zijn stijl is helder en beheerscht; met zijn eersteling kan de heer Lindt zich dadelijk plaatsen tusschen de goede prozaschrijvers van onzen tijd. | |
[pagina 112]
| |
C. en M. Scharten-Antink. Jhr. Mr. James de Beyll, minister van Nuttelooze Zaken. - Amsterdam 1932. Mij. tot verspr. v. Goede en Goedkoope Lectuur.Jhr. Mr. James de Beyll is een rijke vrijgezel, die rondzwerft in Europa en zich overal en nergens thuis voelt. Zijn ellende is de bewustheid van zijn leven; hij wéét, dat hij een nutteloos mensch is en den bijnaam ‘minister van Nuttelooze Zaken’, hem eenmaal door een familielid gegeven, neemt hij met bitterheid in zijn dagboek aan. Hij leeft onder den sterken invloed van een jeugdliefde, die weer heviger opvlamt, als de vrouw, van wie hij houdt, weduwe wordt. Maar zijn verlangen gaat niet in vervulling; jhr. mr. De Beyll blijft de zwerver, die hij altijd geweest is. Er valt in het boek een zekere wrange ironie te savoureeren; jhr. mr. De Beyll is critisch aangelegd, wat hemzelf, zoowel als wat de hem omringende wereld aangaat. Het verhaal zelf heeft niet veel om 't lijf, en tot werkelijke tragiek is de nutteloosheid van dezen zonderlingen globetrotter nergens opgevoerd. Men moet het boekje eens vergelijken met Turgenjeff's ‘Dagboek van een nutteloos mensch’; daarbij verbleekt het tot een onwezenlijk verzinsel.
Herman Middendorp. |
|