De Nieuwe Gids. Jaargang 48(1933)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 40] [p. 40] Verzen door Hélène Swarth. I. De vuren zijn gedoofd De vuren zijn gedoofd - Waartoe nog speuren Of de asch in 't grauw éen roode vonk bewaart? Schouw door de raamreet: leeg en koud de haard, De voorhang valt, gegrendeld zijn de deuren. Gelijk een geest, bevrijd, doch leedbezwaard. Voelt vleugels trillen, die ten hemel beuren, Doch zweven blijft om 't oord van droef gebeuren En niet vermag te stijgen boven de aard; In droomengeur van rozen en violen, Den hof ontweld, waar bleeke schimmen dolen, De woon omfladdrend, moe en zonder rust, Of lag nog dáar in grot van asch verholen De gouden kiem der vlambloem, haar ontstolen, Wat zoekt gij, ziel? - De vuren zijn gebluscht. [pagina 41] [p. 41] II. Bij een graf 'k Leg op de zerk, van winterregen zwart, Mijn warme hand als vroeger op zijn hart. 'k Leg op zijn naam, alsof hij 't voelen kon, Mimosa geel als gloed van zomerzon, Op elke letter van zijn naam, dien 'k streel, Een twijgje rank van geurend bloemfluweel. Met hemelwater, ijzig kil en droef, Gevuld heeft regen elke lettergroef. En koû des doods doorvloeit als sneeuw mijn hand. - ‘O ween je om 't arm verloren levensland?’ Ik noem den naam, dien 'k eens ontving van hem. - ‘Herken je nu mijn eens geliefde stem? Herken je haar, die je altoos bloemen bracht? 'k Breng meer dan bloemen: 't woord, waarop je wacht.’ Ik buig naar 't graf en spreek dat éene woord - Hoe zal ik weten of hij 't heeft gehoord? [pagina 42] [p. 42] III. S.O.S. In nachtelijk duister Die vingerentik - Op richt ik me en luister, - Ben jij 't? Hier ben ik. In àlle mijn nachten, Op 't zellefde uur, Hoe moet ik verwachten Die klop aan de muur? Is 't laf, zoo te duchten Die klop van je hand, Zoo huivrend te vluchten Naar Droomenland? Je zou mij niet wekken Met vingerentik, Kon hulp niet verstrekken Alleenig maar ik. [pagina 43] [p. 43] O hand, die verkoelde Mijn lijdensbrand, Tot slaap mij omspoelde, Magnetische hand! Van álle de zielen Vertrouw mij je 't lot, Dat ik neder zal knielen En roepen tot God, Als door zeeën bedolven, Al zinkende, een boot Zendt door de ethergolven De roep van haar nood? Hoe machtloos wij beiden, Al bid ik en ween! - Niet ik kan bevrijden, Maar God alleen. Vorige Volgende