| |
| |
| |
Nieuwe Gids-correspondentie.
(Vervolg van blz. 631.)
Amsterdam, 13 Mei 1886.
Hemonystraat 13.
WelEdelgeb. Heer,
Ik meende eerst uw schrijven van 8 dezer onbeantwoord te laten, maar bij nader inzien vind ik het toch beter, dat gij op eenige onjuistheden in uw beklag opmerkzaam wordt gemaakt.
Ten eerste, wat betreft uwe besprekingen van de Nieuwe Gids, die altijd een eenigszins anderen indruk op mij gemaakt hebben, dan gij schijnt te hebben verwacht. Over uwe appreciatie van de afzonderlijke stukken wil ik niet spreken, daar ik 't dan ook over mij zelf zou moeten hebben; ik wil u alleen hierop wijzen:
Zelfs onze felle tegenstanders hebben moeten erkennen, dat wij hoe langer hoe meer onze best deden in de opeenvolgende afleveringen, dat wij hoe langer hoe duidelijker zeiden, wat wij wilden, dat wij hoe langer hoe meer afwisseling van stof gaven. Ik voeg er als mijn bescheiden opinie bij, dat ook de letterkundige waarde van verschillende rubrieken eer toe- dan afgenomen is. Wat doet gij daarentegen? Uw recensie van het eerste nummer was in een weifelenden, afwachtenden toon, waarmede men vrede kon hebben; die van het tweede nummer een weinig meer afkeurend; van het derde nummer zeidet gij bijna niets, dat gunstig was; en met de vierde aflevering eindelijk valt gij ons plotseling op het lijf met een hoop insinuaties, alsof wij u ik weet niet wat hadden gedaan. Ontkent gij? Maar wat is het anders dan insinueeren, dan twist stoken, als gij zegt, dat de heer Netscher de ergernis van een paar N.G. redacteuren zelve opwekt? Hoe komt gij daar toch aan? Daar is geen woord van waar, dat verzeker ik u. Wat wilt gij verder met die aanhaling van Bleibtreu? Hoe brengt gij dat in Godsnaam met ons in verband, ik vraag het u? Waar zijn die nieuwe strijders, die bij ons tegen de oude lostrekken en die iedere
| |
| |
maand moeten verdwijnen, of zooiets: ik weet niet meer precies wat er staat.
Doch laat ik zoo niet doorgaan. Onze aanval tegen u was geen wanhoopssprong, maar een loutere proefneming, die m.i. niet slecht geslaagd is.
Wat het finantieele aangaat, gij zijt inderdaad de eenige uitgever hier te lande, die de kosten van een werkje uit ‘edelmoedigheid’ op zich neemt. Ik kan u echter geruststellen en u verzekeren, dat die ‘edelmoedigheid’ u niet duur te staan zal komen. Gij zult het zelf misschien reeds gemerkt hebben. ‘Julia’ komt in trek tegenwoordig; de boekverkoopers leggen het weer voor de glazen en vele lezers onzer brochure koopen het. Gij zult zonder twijfel een massa exemplaren slijten, die gij anders nooit kwijt zoudt zijn geraakt.
Ten slotte: wij hebben elkander niets te verwijten; wij hebben u en gij ons aangevallen, elk met onze eigen middelen: wij zijn dus quitte en hebben elkander geen wrok toe te dragen. Ik verzeker u, dat ik er geen tegen u heb.
Wij worstelen niet meer om te bestaan: wij zijn er en worden gelezen. Jongeren als gij doen dus zeer onverstandig ons aan te vallen of op een hoogen toon te bedillen, in plaats van te trachten ons te verstaan en met ons meê te werken. Denkt gij er wel eens aan, hoe het er over tien jaar in onze literatuur zal uitzien?
Achtend,
Uw dw.
WILLEM KLOOS.
Den Heer W. Gosler.
| |
Amsterdam, 14 Mei 1886.
Hemonystraat 13.
Mevrouw,
Ik kan u niet zeggen, hoeveel genoegen het ons deed, dat het stukje van den heer v.d. Goes aan de nagedachtenis van uw echtgenoot gewijd, uwe goedkeuring mocht verwerven. Want dat
| |
| |
stukje was meer dan de persoonlijke opinie van een enkele, het drukte ons aller overtuiging uit, en wij vonden er het gevoel van verslagenheid en droefenis in terug, dat ons bij het plotselinge bericht van Huet's dood had aangegrepen.
Behoef ik u te zeggen, dat wij u zeer dankbaar zijn voor uw om ons de laatste bladzijden van den meester voor ons tijdschrift te schenken, en dat wij het ons tot een eer zullen rekenen, de aflevering van 1 Juni er meê te mogen openen?
Het is ons zoo aangenaam te weten, dat, al is hij gestorven, voordat hij van ons ernstig willen ten volle overtuigd kon zijn, er voortaan toch eenige gemeenschap tusschen zijne gedachtenis en ons zal bestaan. Dit bewustzijn zal ons moed geven om niet te verflauwen in onzen ijver voor de literatuur, waar hij zelf zooveel voor gedaan heeft.
Met gevoelens van dankbaarheid en hoogachting, teeken ik mij,
Mevrouw,
Uw dienstw. dnr.
WILLEM KLOOS.
Aan Mevr. Busken Huet.
| |
Amsterdam, 14 Mei 1886.
Hemonystraat 13.
Weledelgeb. Heer,
Ik kom tot u met een verzoek namens de Redactie van ‘De Nieuwe Gids’.
Door het plotselinge doodsbericht van Coenraad Busken Huet en het korte tijdsverloop, dat er tusschen dit en den dag der begrafenis werd gesteld, was het onmogelijk ons bij de teraardebestelling van den ook door ons geëerde te doen vertegenwoordigen.
Wij wilden thans echter zoo gaarne nog een laatste blijk van eerbied aan het stoffelijk overschot des overledenen geven, door een krans te laten leggen op zijn graf.
| |
| |
Wij wenden ons daarom tot u met het vriendelijk verzoek of gij zoo goed zoudt willen zijn u met die taak te belasten. Door onze vriendschapsbetrekkingen met de Redactie van het ‘Dagblad voor Nederland’, vernamen wij, dat gij misschien genegen zoudt zijn, dat verzoek in te willigen.
Zoo gij die moeite voor ons op u wilt nemen, zagen wij gaarne, dat de linten van den krans met den naam van ons tijdschrift werden bedrukt, b.v.: Aan Cd. Busken Huet/namens ‘De Nieuwe Gids.’
In afwachting,
Uw dienstw. dnr.
WILLEM KLOOS.
Secretaris-redacteur van ‘De Nieuwe Gids’.
Zoudt gij de goedheid willen hebben mij, in geval van toestemming, onmiddellijk opgaaf van de door u gemaakte onkosten te doen? Wij limiteeren u natuurlijk niet, doch meenen, dat een krans van 25 à 30 francs voldoende zou zijn. Ziet echter zelf, hoe gij hierin doen wilt.
Den Heer H. Louis Israëls, te Parijs.
| |
Amsterdam, 15 Mei 1886.
Hemonystraat 13.
Weledelgeb. Heer,
Gij zijt boos en schijnt het te willen blijven - tant pis.... voor uwe gezondheid. Ik heb heusch geen lust mij uit mijn aangename werkzaamheden in uw atmosfeer van rancune en bitterheid te verplaatsen. Als gij even nadacht, zoudt gij zien, dat uw woorden het gevolg zijn van een versnelden bloedsomloop.
In één opzicht moet ik u gelijk geven. Uwe recensies zijn minder ongunstig geweest dan ik dacht op het oogenblik, dat ik mijn vorigen brief schreef. Mijn geheugen speelde mij parten op het
| |
| |
oogenblik, dat ik de daarop betrekking hebbende woorden in mijn eersten brief schreef. Wil mij daarvoor excuseeren.
De brochure wordt zeer goed verkocht en ‘Julia’ ook. Als er een tweede editie voor dit laatste mocht noodigzijn, zoudt gij dan zoo goed willen zijn mij de proefbladen te laten corrigeeren. Er zijn tal van drukfouten in blijven staan, die vele aardigheden bederven.
Achtend,
Uw dw.
WILLEM KLOOS.
Den Heer W. Gosler.
| |
Amsterdam, 15 Mei 1886.
Hemonystraat 13.
WelEdele Heer,
Ik heb u wel wat lang op antwoord laten wachten, doch ik kan u thans mededeelen, dat uw voorstel van 7 Mei j.l. door de Redactie van ‘De Nieuwe Gids’ in principe is aangenomen. Uwe zelf verworven, niet aangeleerde kennis en de veelzijdigheid en onbevangenheid uwer artikelen stellen wij op hoogen prijs.
Maar er zijn overwegingen.
Hoe denkt gij die kronieken in te richten? Zullen zij eenigszins doorwerkt zijn en voor aandachtiger lezers bestemd, dan een courantenpubliek gewoonlijk is? De ernstige toestand, waarin onze koloniën thans verkeeren, laten, dunkt ons, geen lichteren kout toe. En dan - een tweemaandelijksche kroniek is zoo licht oûbakken. Zoudt gij zoo goed willen zijn, mij uwe bedoelingen eenigszins nader toe te lichten? Wij hebben nog een medewerker voor Indische zaken, den heer G. Buitendijk, die op het oogenblik door zijn bezigheden verhinderd wordt veel tijd aan De Nieuwe Gids te besteden, doch die later een geregelde campagne over
| |
| |
Indische toestanden in ons tijdschrift denkt te voeren. Het zou uitstekend zijn, als gij en hij hierin eenigszins samen kondt gaan.
En uwe voorwaarden? Het honorarium, dat wij kunnen geven, is niet zeer hoog. Maar daarover zullen wij het wel eens worden.
In afwachting,
Uw dw.
WILLEM KLOOS.
Den Heer Joh. F. Snelleman, Rotterdam.
| |
Amsterdam, 15 Mei 1886.
Hemonystraat 13.
Beste van Laar,
Je hebt mooi praten: jij zit in Middelburg dood op je gemak, en als je bezigheden afgeloopen zijn, ga je met je vrouw een kopje thee drinken, en daarna nog wat werken, maar mij gaat het leven niet zoo gemakkelijk af. Je vraagt om een brief, dien ik ook van plan was je te zenden, maar als je hem niet subiet krijgt, volgt er een brandbriefkaart. Wel jongen, weet je wel, dat ik in de laatste acht dagen al negentien brieven geschreven heb en dat er vandaag nog 8 (met deze meê) bij moeten komen? Voeg daarbij proeven corrigeeren, literaire kroniek schrijven, etc., dan kan je begrijpen, dat ik niet leeg zit. 't Is waar, ik heb het niet altijd zoo druk, maar zoo tegen dat er een aflevering uitkomt, komt er geen eind aan de letters, die ik opeet, en die ik van me geef. Enfin, ik zal maar medelijden met je hebben. Je schijnt daar op een onbewoond eiland te zitten.
We beleven hier drukke tijden. De brochure maakt opgang. We krijgen van alle kanten betuigingen van sympathie, o.a. van prof. H.E. Moltzer te Utrecht. Wij staan goed, maar verliezen natuurlijk nog altijd.
De volgende aflevering zal een verrassing brengen. Mevrouw
| |
| |
Busken Huet was zoo getroffen door het stukje van v.d. Goes in het Weekblad, dat zij ons de laatste bladzijden, door haar man op den laatsten dag van zijn leven geschreven, heeft aangeboden voor de Nieuwe Gids. Het is het begin van een artikel over ‘de Romantiek in Nederland’. Het zal niet groot, maar een bladzij of wat wezen. De 6 à 8 eerste bladzijden van het Juni-nummer, bevattende het In Memoriam op mevr. Bosboom, het In Memoriam op Huet en het stukje van Huet, zullen alle in een breeden rouwrand verschijnen.
Hoe ik de brochure van v. Deyssel vind? Een magnifiek brok proza! Maar het standpunt, van waaruit hij Netscher beoordeelt, is bijzonder onpraktisch. Hij zegt het trouwens zelf: hij veroordeelt Netscher, omdat hij niet tot de 30 uitstekendste genieën van alle eeuwen behoort: let wel, niet alleen letterkundigen, maar ook schilders, musici, etc. Deze gaan er dus nog af van het aantal, zeg vijftien, dan houdt men 15 letterkundigen over. Hij veroordeelt Netscher, omdat hij niet de zestiende alleruitstekendste schrijver is van alle landen en alle eeuwen. Dat is een zeer hoog, maar ook een zeer onbruikbaar standpunt. Verbeeld je, dat men dat tot maatstaf van de critiek neemt, wat schiet er dan over van de honderd uitstekende dichters, die de menschheid zoo ongeveer tot nu toe zal voortgebracht hebben. Hoogstens zeven! Men zou zich dan ook niet meer de moeite behoeven te getroosten om critiek op poëzie uit te oefenen, daar men deze 7 dichters over 4000 jaar verdeelende, tot de slotsom moet komen, dat er eens in de zeshonderd jaar een dichter komt, die de moeite waard is, dat je over hem spreekt. Vin je niet?
Het stuk van v.d. D. is lyriek, maar superbe lyriek.
Je hebt zeker wel gehoord, dat v. Eeden getrouwd is en in Bussum gaat wonen als dokter. v. Deventer gaat ook gauw weg voor goed. Veth zit in Laren, v. Looy in Madrid. Witsen in Parijs. Erens gaat misschien naar Constantinopel, kortom de heele stille gemeente is op het punt uit elkaar te barsten, en alleen de vijf redacteuren blijven als de ruïnen van het eens zoo vroolijke feesthuis staan.
Zie je, als je nu zoet bent, dan zal ik je van tijd tot tijd zoo'n briefje met nieuwtjes schrijven.
Ik heb je stuk nog niet gelezen, wat je nu wel begrijpen zult.
| |
| |
Buitendien is het niet iets, wat je maar zoo even door kunt kijken: ik moet het woord voor woord ontcijferen, evenals je brieven, je schrijft zóó onduidelijk.
Veel voorspoed met de bevalling van je vrouw.
t.t.
WILLEM KLOOS.
Ik ben erg blij met dat handschrift van Jan C. de Vos: dat kan te pas komen bij eventueele intriges van zijn kant, maar hoe, weet ik nog niet precies.
| |
Amsterdam, 15 Mei 1886.
Hemonystraat 13.
Waarde Heer,
Het spijt ons, dat gij het te druk hebt, om onze brochure te recenseeren. Wij hopen dan maar op later.
Wij danken u voor uw vriendelijke attentie naar aanleiding van het boek van Carini. Maar wij hebben op het plan iets tegen. Wij gelooven n.l., dat een lyrisch vers, een sonnet vooral, vertaald in het Italiaansch naar een Fransche vertaling ervan, in de 99 gevallen van de 100 er slecht af zal komen. Vindt ge ook niet? Daarom doen wij 't liever maar niet.
Hoogachtend,
Uw dw.
WILLEM KLOOS.
Den Heer Pol de Mont.
(Wordt vervolgd.)
|
|