| |
| |
| |
[De Nieuwe Gids. Jaargang 48. Deel 2]
| |
Andree door H.W. Sandberg.
(Vervolg van blz. 587.)
Oudejaarsdag. Zij déjeuneerden samen voor de laatste maal van het jaar in het restaurant van Andrée, vlakbij de Place de la Trinité.
De gezelligheid, die over een Oudejaarsdag en -avond hangt, kenmerkte hun maaltijd niet, maar wel was er het beklemmende van iets onherroepelijks, dat gebeuren gaat, dat men op dien dag voelt. Het was laat geworden voor Andrée, omdat er veel dames waren, die extra goed gekapt hadden willen worden. Andrée zou 's avonds direct na haar werk naar den trein hollen, om naar huis te reizen, naar de Midi, waar zij haar twee weken vacantie zou doorbrengen. Het was veertien uren sporen, zoodat zij dus pas op Nieuwjaarsdag bij haar moeder zou zijn en Oudejaarsavond in den trein zou ‘vieren’, in gezelschap van haar zuster en zwager, die haar vergezelden. Om het afscheid niet al te gejacht te doen zijn, had zij Guillaume gevraagd, niet aan het station te komen, daar het toch maar heel weinig zou schelen, of zij den trein haalde.
Maar ook het déjeuner was niet bepaald rustig. Zij aten in der haast. Andrée was met haar gedachten al bij haar moeder en zusters en bij wat zij hun allemaal had te vertellen. Zij wilde hun ook om raad vragen ten opzichte van Guillaume, maar zij zei het hem niet, dat zij dat zou doen. Guillaume dacht voortdurend aan Andrée, terwijl hij naar haar keek. Zijn hart kromp ineen, omdat zij wegging. Wie weet, zij ging niet alleen uit dit jaar weg, maar ook uit zijn leven, want hij begreep wel, dat zij in haar vacantietijd het voor en tegen van een huwelijk met
| |
| |
hem zou overwegen. Hij vreesde eigenlijk, dat zij vanuit de Midi een brief zou schrijven, waarin zij hem zou vragen het uit te laten zijn, hun poging op te geven. Zooveel, dat hij wilde zeggen, kon hij hier niet zeggen tusschen al die etende menschen in. Hij had nog nooit zoo'n weerzin gevoeld tegen allemaal kauwende menschen. Hij lei zijn hand, over de tafel heen, op haar pols en speelde met het braceletje, dat hij haar had gegeven en zei alleen dit, zonder haar aan te zien:
‘Wat je ooit in de toekomst zal besluiten, doet er niet toe. Tout ce qui viendra de vous, parce que ça vient de vous, sera pour moi une chose de bonheur.’
Hij sloeg de oogen op en keek haar met zoo'n vasten blik aan, dat zij er even onrustig onder werd. Zij drukte zijn vingers en glimlachte hem wat verlegen toe. Zij begreep wel, dat die jongen gek op haar was. Maar zij, hoe stond het met haar? Zij wist het zelf niet.
Ongemerkt was het over tweeën geworden. Andrée sprong op.
- Ik ga vast, hier heb je wat geld, betaal jij direct en laten we mekaar hier goedendag zeggen.
Voor een adieu aan het eind van het jaar was het, daar zoo midden in het restaurant, een schamel afscheid. Zij deed haar mantel om, nam haar taschje op en het tijdschrift, dat hij voor haar, voor onderweg, had gekocht en stond voor hem. Hij verloor alle bezinning en dacht aan niets anders, dan om haar zóó te omhelzen, dat zij zou voelen, hoeveel hij van haar hield. Zij had hem met haar handen in de zijden vast en hun hoofden bogen van links naar rechts, toen zij elkander kusten op beide wangen. Nog even pakte zij zijn hand beet met haar kleine warme handje, daarna verdween zij met de snelheid van een vogel, die uit het raam vliegt. Hij nam weer aan de tafel plaats. Zijn gedachten gingen tot haar met zoo'n onuitsprekelijke teederheid, dat hij zich niet herinnerde haar ooit zoo te hebben liefgehad. Het afscheid tusschen twee menschen, die geen geliefden zijn, maar van wie er één hoopt, dat zij het zullen worden, is veel aangrijpender. Hoe zal zij terugkeeren, als een vreemde of met een hart, dat zich gewonnen heeft gegeven?
De juffrouw moest hem aanstooten voor de afrekening, voordat hij uit zijn mijmering ontwaakte en op haar gezegde:
| |
| |
- On vous laisse tomber comme ça? - antwoordde hij werktuiglijk, zonder dat hij wist wat hij zei: ‘On me laisse tomber comme ça.’
Den heelen middag liep hij rond door Parijs, doelloos. Hij kwam dan in het eene café terecht dan in het andere. De tijd ging langzaam, voordat het avond was, voordat zij in den trein zou zitten. Zoolang dat niet het geval was, besefte hij haar aanwezigheid in de stad, trok aan honderden kanten het verlangen in hem, naar haar toe te gaan en nog iets te zeggen, iets héél belangrijks, maar wat? Dat hij haar liefhad, dat wist zij immers al en dat mocht hij niet herhalen. Hij werd er moe van, van het rondhangen in de straten en van het geruk aan zijn ziel. Hij begon hartgrondig te wenschen, dat het maar zeven uur zou zijn en zij weg zou wezen, weg, onbereikbaar. En de avond kwam, zooals alle dingen, die komen moeten en ook, die niet moeten komen.
Hij haastte zich naar de rue du Dragon, om vast wat te helpen met de voorbereiding van het feest. Hij werd door Willy uitgestuurd om brood te halen, wijn en eieren. Op de buitentrap kwam hij Huib tegen, beladen met champagne-flesschen, oesters en een gans. Daarna kweet hij zich nauwgezet en met een ernstig gezicht van zijn taak, de kamer te versieren. Hij schikte bloemen op de gedekte tafel, raspte de ondereinden van kaarsen af, stak deze in de halzen van leege flesschen en hing overal mistletoe. Hij overdacht bij zichzelf, dat misschien de voorbereiding van een feest nog gezelliger is dan het feest zelf. Alles is zoo huiselijk, iedereen doet zijn best een ander werk uit de handen te nemen, er heerscht een geest van kameraadschap en het schijnt wel, alsof zij aan iets bezig zijn, waarvan het geluk van allen in dezelfde mate afhangt.
Tegen tien uur daagden Joop en Raymonde op en namen hun deel der werkzaamheden op zich. Joop, met zijn ontzettende Lucullus-neigingen, een gevolg van zijn voortdurend fuiven, was precies op de hoogte van een speciale hors d'oeuvre bereiding. Dies stroopte hij zijn mouwen op en begon met zijn boksersarmen dit fijne gerecht te prepareeren. Willy maakte de hoofdschotels van het maal klaar en Raymonde deed, alsof zij erg in de weer was. Haar taak was nog het moeilijkste, want
| |
| |
zij kende niets en moest toch doen alsof zij iets deed. De kaarsen verspreidden een schemerlicht in het kleine vertrek, waarin het gezellig warm was en waarin de een de ander telkens passeerde. Wanneer de gelegenheid zich voordeed, had er een stoeipartij onder de mistletoe plaats, die altijd eindigde met het gewenschte resultaat, al werd dit door de vrouwen ook met het noodige verzet en onnoodige uitroepen ondergaan. Zoo hoorde het immers.
Op een gegeven oogenblik werd Raymonde door Huib omhelsd, terwijl zij niet onder de een of andere mistletoe stond. Daar die overal verspreid was, was dit moeilijk, maar onmogelijk was het niet.
- Waarom zoen je me? protesteerde zij.
- Omdat je niet onder de mistletoe staat, zei Huib, jongensachtig lachend, tot groote hilariteit van allen.
Ineens vroeg de keuken ieders aandacht. Er siste iets geweldig en Jan en alleman werd door Willy te hulp geroepen, omdat er verscheidene ingewikkelde manipulaties moesten worden verricht. Ook dienden er pannen te worden omgewasschen, want voor dit uitgebreide maal was het keukengerei onvoldoende. Zooals dat ook met het tafelgerei het geval was geweest. Raymonde had extra messen en vorken meegebracht en Guillaume een aantal glazen. Het resultaat van die vereende pogingen was echter schitterend, de tafel zag er feestelijk uit en wat er in de keuken aan eten stond opgetast, was kolossaal: soep, hors d'oeuvres, kreeft, gans, oesters, groenten, gebak, taart en vruchten.
Om de beurt verdween er één naar den hoek, waar de voorraad zich bevond of op petroleumstellen pruttelde en wreef zich vergenoegd in de handen.
Willy trok Guillaume bij zijn mouw.
- Kijk eens.
Zij duwde hem met zijn neus boven een pan, waarin hij het water zag wiebelen en kolken, maar verder niets kon onderscheiden.
‘Wat is dat?’ zei hij met een vies gezicht, om haar te plagen.
Zij fluisterde hem, als was het een groot geheim, wat in het oor.
‘Ah ha’, hij sprong omhoog en klapte in de handen.
| |
| |
- Daar houd je immers zooveel van.
‘Nou en of en of’, juichte hij en huppelde de keuken uit. Huib kwam hem in den doorgang naar de huiskamer tegen.
- Zoo'n tweede gek als jij moet er nog gevonden worden, zei hij hoofdschuddend.
Huib liep met bedrijvige korte beentjes heen en weer en was overal tegelijk. Als meester in het braden van vleesch hield hìj zich daar voornamelijk mee bezig.
Guillaume kreeg behoefte over Andrée te spreken, maar omdat iedereen het druk had, ging zijn verhaal in het bezig-gedoe verloren en hield hij er, midden in een zin, mee op, wat overigens niemand merkte. Nu begon er een zacht verdriet aan zijn hart te knagen, zooals een muis achter het behang. Je hoort hem en toch denk je telkens, dat je hem niet hoort en dat het maar verbeelding is. Maar, omdat het een avond was, waarop de menschen het zich tot plicht rekenen om sentimenteel te doen, wist hij zeker, dat er geen klacht over zijn lippen zou komen.
Om elf uur begon het feestmaal, zaten zij met hun vijven om de vierkante tafel, drie op stoelen en Joop en Raymonde op de divan, als tortelduifjes naast elkaar. De eeuwige celibatair had weer opnieuw een slachtoffer gevonden, dat op hem verliefd was geworden. Behalve wat zoenerij profiteerde hij echter nooit van de gelegenheden, die hem werden geboden.
In den hoek begonnen de afgedankte wijnflesschen een steeds compakter groep te vormen. Het leek wel een oploopje op straat, waar steeds meer menschen bijkomen om te kijken, te informeeren, te praten. Zoo schenen ook de leege wijnflesschen heele gesprekken te houden, waarbij af en toe hun etiquet een onderzoekenden blik richtte op hun meesters aan de tafel.
Er werden redevoeringen afgestoken en hoe gebrekkiger, hoe beter eigenlijk. Voorvallen werden opgehaald uit oude tijden en over kunst en literatuur werd er gesproken, dat de stukken er af vlogen. De boeken, die zij elkander met Kerstmis hadden gegeven, ondergingen een ijverige critiek en er waren schilders, die, als zij hun vonnis hadden gehoord, zich zeker in hun graf zouden hebben omgedraaid om hartelijk te lachen. Maar toen de klok twaalf sloeg, ah, oei, eng, rezen zij allemaal op, een beetje plechtig nu toch wel en nauwelijks was de eerste seconde
| |
| |
van 't Nieuwe Jaar ingetreden of zij omhelsden elkaar onstuimig - Guillaume deed het zelfs zoo onstuimig, dat hij op ieders teenen trapte - en wenschten elkaar alle denkbare geluk.
Huib lag weldra, tijdens een entre-acte van het eten en drinken, in de armen van Willy, nadat hij zich eerst met een servet een witten turban om het hoofd had gefabriceerd, teneinde den Oosterschen Prins, dien hij nu eenmaal in het leven moest voorstellen, volkomen nabij te komen en het kleine Lousje was werkelijk op Joop zijn schoot gekropen, alsof dat zoo hoorde. Als zij een poes was geweest, zou je haar hebben kunnen hooren spinnen. Toen voelde Guillaume zich toch wel een beetje eenzaam temidden der niet-eenzamen. Hij waagde een schuchtere poging, zich voor te stellen, hoe hij Andrée zou hebben gezoend, wanneer zij hier was geweest en hoe zalig dat zou zijn geweest, maar dat lukte hem heelemaal niet. De werkelijkheid was te ver van de fantasie.
Hij haalde zijn viool te voorschijn en kroop een beetje triest in een hoekje van de divan. Droomerige wijsjes ontstonden, die liefelijk klagend klonken, als een menschelijke stem. Ondertusschen kon hij, zonder dat iemand op hem lette en zijn inactiviteit bemerkte, zijn gedachten laten gaan, waarheen hij wilde en dat was, bij het schemerige kaarslicht en de schemerende muziek, een zeldzaam genot. Zijn herinnering ging terug naar verleden jaar, toen hij in Holland op Oudejaarsavond naar de zee was geloopen, om uit de buurt te zijn van de menschen, bij wie hij op kamers was, omdat die sentimenteel zouden hebben gedaan en van zijn familie, omdat die troostend en bemoedigend zou hebben willen doen.
Het was een blinde tocht geweest door duisterte en eenzaamheid naar de zee. Voor de zee, die hij altijd had liefgehad, was hij voor het eerst van zijn leven bang geweest. Hij had haar niet gezien, zoo stikdonker was het geweest. Hij had alleen het gebrul gehoord van haar woest rollende golven, die zich schenen om te keeren in de eeuwigheid. Het natte zand, waarvan het water pas was teruggeloopen, leek onder hem weg te zinken. Hij was weggevlucht, alsof een spook hem op de hielen zat. Teruggaande naar de stad hadden de lichten van auto's en autobussen hem verblind.
| |
| |
Nu lag hij op een divan in een kamer van vrienden te Parijs. Door het Fransche land reisde een meisje, met een tijdschrift van hem in haar handen, met gedachten aan hem in haar hoofd. Zij zou later misschien zijn vrouw zijn. Alle warmte, die hij tegenwoordig had in zijn leven, alle geluk, dat mogelijk was, had hij te danken aan zijn twee groote vrienden. Hij herinnerde zich, hoe hij hen op den avond van het bal in het Claridge-hôtel heelemaal niet had gezien, verloren als hij was geweest in zijn verliefdheid voor Andrée. Maar hij glimlachte daar meteen over, want dit was heel natuurlijk geweest, noch verraad noch afvalligheid. Het was een reis, die hij gemaakt had, zonder te vertrekken. Uit zijn viool kwamen lage, doffe tonen, zijn gedachten werden somber. Aan alles komt een eind, bedacht hij, ook aan de vriendschap. Hoevele vriendschappen waren er in zijn leven al niet verloren gegaan. En wat hem het liefste was, was gestorven. Hoe kon men dan eischen, dat iets, dat niet zoo grootsch, zoo geweldig is als de liefde, zal blijven bestaan? Alles gaat verloren, vreugden schrompelen ineen, zongen zijn lippen bewogen: ook dit. Misschien morgen wel, wie weet? Maar het was of dit hem, hoewel het hem droef stemde, niet raakte. Immers, aan de laatste vrienden in Holland, die hij verloren had, dacht hij zonder bitterheid, bijna zonder droefenis. Wel verwondde het zijn hart, dat hij deze kameraden, die hem begrepen hadden, nooit meer zou zien, nooit meer zou spreken, zijn heele leven lang, zoodat het hem was, alsof er al een stuk van hem gestorven was. Maar tegelijkertijd gloeide in hem een ontzaggelijke vreugde over alles, wat zij hem gegeven hadden.
‘Des jours heureux ne sont jamais des jours perdus.’ Plotseling voelde hij met een drang, alsof er een golf bloed naar zijn hoofd steeg, de begeerte, om aan Huib en Willy te zeggen, dat, als ooit hun vriendschap uit raakte, hij daarover bedroefd noch boos of ontstemd zou zijn, dat hij zich alleen zou herinneren. Maar dit gevoelen greep hem zoo aan, dat hij de woorden niet over zijn lippen kon krijgen.
Weer dwaalden zijn overpeinzingen af naar Andrée en nu werd het hem toch warm om het hart. Al, wat zij hem niet gebracht had, ging verloren in den gloed van verwachtingen, de verlangens en de liefde, die zij bij hem had opgewekt. Daar- | |
| |
voor alleen was hij haar al dankbaar. Straks zou zij over hem spreken, hem misschien schrijven, hem liefhebben. Zachtjes begon hij te zingen, terwijl de anderen verwonderd luisterden:
| |
| |
Als van verre luisterde hij naar zijn eigen woorden. Had hij onbewust zijn vonnis uitgesproken? De vrienden zwegen beschaamd wegens het gevoel van gêne, dat zij ondervonden. Om de stemming af te leiden, riepen zij: - Dansmuziek -, en daar begon Guillaume te strijken, hard en vurig, als om zijn gedachten te ontvluchten. Brokstukken van melodieën, fantasie, maar vooral rhythme, opdat de dansenden niet zouden behoeven op te houden. Vanuit de keuken dansten zij naar de huiskamer en weer terug en vaak, omdat er feitelijk geen ruimte was, dansten zij op de plaats rust, wat meteen de beste gelegenheid was om te vrijen. Tot Guillaume zijn viool weglei en zei:
‘Ja zeg, nu wil ik wel weer wat eten, jullie met je gevrij maken een mensch hongerig.’
Zoo werd de maaltijd voortgezet, afgewisseld door muziek, dans, uitdeeling van zoenen en opnieuw heftige gesprekken, soms over politiek, waarvoor de mannen zich warm maakten, tot de vrouwen mopperden: - Hè, jullie bent vervelend, houd daar eens over op.
Dan bekenden de mannen als zoete kinderen, dat zij dwaas deden, zich er druk over te maken, beijverden zich te verklaren, dat de vrouwtjes schatten waren en veel belangrijker dan de politiek en zoo werd het vier, vijf, zes uur. Niemand wilde weten, dat het laat werd, maar een soort kou, die uit vermoeidheid scheen te zijn ontstaan en een soort zanderige mist, die uit verlangen naar slaap voortkwam, drongen in de kamer en in
| |
| |
hun hersens door. Slaapdronken nam ten leste iedereen afscheid en bij het vale licht van een nanacht, die zelf aan katterigheid leek te lijden, trok men naar huis.
Een paar dagen later, toen het leven weer zijn normalen gang had genomen, ontving Guillaume een brief van Andrée. Hij durfde hem bijna niet openmaken, fantaseerde, als een soort tegengif, den somberst mogelijken inhoud, want de dingen komen altijd anders uit dan je denkt, en las:
TARN
Domaine des Fédiès
par Caillac
Cher Guillaume,
Si je n'écoutais que le stylo, que vous m'avez donné, je ne vous écrirai pas, car il vient de me refuser ses services, étant vide au moment où je voulais vous écrire.
Comme vous avez pu le penser, je n'ai pas raté mon train et passé un réveillon très spécial dans mon compartiment. Ici on nous a fait fête et lapins et poulets ont trépassé à cette occasion. Je vais passer encore une dizaine de jours à bien manger, bien dormir et ne rien faire; je crois que ce régime ne me fatiguera pas trop; presque une vie de journaliste! Excusez-moi si je vous taquine de si loin, mais vous avez si bon caractère! Ce n'est peut-être pas avantageux pour vous, mais pour moi c'est très agréable. - Maman est plongée dans la lecture de ‘Toi et Moi’, ma soeur lit ‘Bravo’ et je vous écris; ainsi tout le monde a un peu de vous, mais la plus favorisée c'est moi parce que vous m'avez beaucoup gâtée et mon collier fait bien des envieuses.
Vous êtes vous amusé au Réveillon? Aux amis, mon bon souvenir, pour vous toute ma franche amitié,
ANDRÉE.
(Wordt vervolgd.)
|
|