| |
| |
| |
| |
Andree door H.W. Sandberg.
(Vervolg van blz. 471.)
Op den hoek van de rue St. Lazare wachtte hij haar op. Zij schudde hem hartelijk de hand, er was niets geen pose of terughouding bij haar te vinden.
Zij gingen het café op den hoek binnen en daalden af naar, zooals zij hem in het oor fluisterde, waarna zij hem één van haar knipoogjes gaf, ‘la salle des amoureux’. Dat was een zaaltje der sous-sol, met gemakkelijke zitjes, waar een paar verwoede kaartspelers komen, voor de rest niet minder verwoede vrijlustigen, die, daar zij veronderstellen, dat ieder ander met hetzelfde bezig is, rustig doch vrij behoorlijk hun gang gaan. Wie er geen geliefde heeft te ontmoeten, komt er niet.
Zij bestelden een aperitiefje. Hij vroeg haar of zij hem den Zaterdagavond had vergeven? Zij kneep, omdat zij er niet meer over wilde spreken en bovendien, omdat zij vriendelijk tegen hem wilde zijn, als antwoord even in zijn arm. Hij haalde het collier voor den dag, zilver met echte steenen van smaragd. Zij deed het direct om haar hals. Daar lag het tegen de fijne huid. Pas toen had het zijn eigenlijke waarde gekregen. Zij omhelsde hem. Zij praatten nog wat over allerlei dingen, daarna stapten zij op. Arm in arm vertrokken zij naar het restaurant, waar zij altijd déjeuneerde. Hij bewonderde er haar om, dat zij meestal hier, waar het niet duur was, at en vrijwel steeds alleen, naar zij vertelde. Wat een kalm, rustig en energiek leven leidde deze vrouw. En daarbij was zij altijd opgewekt en vol grappenmakerijen.
Kwam het door de vrij sterke apéritief en door den wijn onder het eten? In ieder geval ontstond er een stemming, die hem
| |
| |
duizelig maakte, een stemming, die hij voortaan niet meer kwijt zou raken, wanneer hij haar ontmoette. Zij grensde tevens aan een soort van verdwazing.
Zij praatten op warmen toon met elkaar, hun woorden en handen verwarden zich soms in elkander. Zij wisselden foto'tjes uit, waarop zij hun handteekening plaatsten. Zij zei hem, dat hij een andere boord moest dragen, die nauwer om den hals sloot, dat zij hem zou leeren, hoe zich te kleeden als ‘un vrai Parisien’ en dat hij, als hij naar haar luisterde, er na een paar maanden tiptop zou uitzien, net zooals zij hem wilde hebben. Hij verklaarde lachend, dat hij alles voor haar over wilde hebben, zelfs nauwe boorden. Zij informeerde of hij nu eigenlijk behoorlijk verdiende, wat hij wel moest ontkennen, maar van nu af aan, beloofde hij, wilde hij een vaste post zoeken, het kwam er niet op aan wat voor een, zelfs al was het in den handel, maar hij vergat hierbij heelemaal, dat hij daarvoor totaal ongeschikt was. Zij vertelde - hoe het ter sprake kwam, zou moeilijk te zeggen vallen, maar zulke dingen komen altijd ter sprake - dat zij, als vrouw uit de Midi, ‘très chaude’ was. Zijn hart begon sneller te kloppen en hij bekende haar, dat hij dit vanaf het eerste oogenblik in haar had gevoeld en dat dit geheel aan zijn natuur beantwoordde, al leek dit oogenschijnlijk niet zoo.
- Daarover hoeft u mij niets te vertellen, zei zij, - u bent zoo hard van stapel geloopen. Niettegenstaande alle waarschuwingen liep u als een dolle stier op uw déclaratie af.
Even schemerde iets triests voor zijn oogen, maar dat verdween terstond door de bedwelming van het oogenblik. Hij pakte haar hand beet, streelde die in de holte van de palm en lei daarna zijn hand tegen haar borst, daar, waar zij het collier droeg.
‘Ik wil u van het hoofd tot de voeten tooien’, deelde hij haar mede, ‘maar niet om u mooier te maken. U mooier maken dan u al bent, kan ik niet.’
- U leert het al om galant te zijn.
‘Nee,’ zei hij trouwhartig, ‘ik vind u in ieder geval een ravissante schoonheid.’
Ondertusschen at hij niets. Zij merkte het en fronste de wenkbrauwen. Hij verontschuldigde zich, deed alle moeite om nog wat naar binnen te krijgen.
| |
| |
‘Nu u er bij bent, kan ik niets eten, als.... iets mij interesseert (hij had willen zeggen, als ik iemand liefheb, maar bedacht zich nog gauw) ben ik heelemaal wèg.’
- Dus ik.... interesseer u?
‘O, een heel, heel klein beetje.’
‘Andrée, t'es mon trésor’, ontsnapte hem in een moment van niet te weerhouden verteedering.
Zij glimlachte en door dezelfde roes meegesleept sprak zij de woorden, waar hij later, veel later, aldoor weer aan moest terugdenken. Ah, als zij die maar niet had gesproken. Een enkele uiting, die voor degeen, die haar zegt, misschien niet zooveel waarde heeft of deze weer spoedig verliest, wordt door een ander vaak als een kleinood opgeborgen in zijn hart. Ieder oogenblik haalt hij het voor den dag, kijkt er naar. Door de glans, die er van zijn oogen afstraalt, schittert het elken keer te sterker, tot het tenslotte hem, die het bij zich draagt, geheel verblindt.
- Nog nooit heeft iemand zóó van mij gehouden.
‘Wat?’ riep hij, want hij had het gehoord, maar het overweldigde hem zoo, dat de zin meteen in zijn hoofd uit elkaar spatte.
Zij stonden op en staken de Place de la Trinité over om weer in een ander café dan daarnet een kop koffie te drinken. In een hoekje gingen zij zitten, naast elkaar, dicht tegen elkaar aan. Had Guillaume bij het oversteken van het drukke plein al geen twintig meter voor zich uit gezien, thans, nu haar lichaamswarmte hem doorstraalde, nu haar gezicht bij het zijne was, als een spiegel, die een ander ‘ik’ van hem weerkaatste, een ‘ik’, dat uit de eeuwen omhoog scheen te zijn gestegen naar hem toe, om hem te hervinden, zag hij niet verder dan tot op een meter afstand. Daarbuiten was een nevel, waaruit af en toe een arm met een glas in de hand opdoemde, een lucifer, die vlamde, het servet van een garçon, verder niets.
Zij namen afscheid vóór dit café'tje, op den rand van het trottoir. De dichte menschenstroom, die zich in de middaguren in het centrum van de stad beweegt en de rijen taxi's schoven rakelings langs hen heen.
Voordat hij haar omhelsde, bekende zij met vreugde:
- Zie je, nu gaat het al veel beter.
* * *
| |
| |
En zoo ging het door. Hij overstelpte haar met geschenken. Wat hij tekort scheen te komen in karaktertrekken die haar boeiden, meende hij te kunnen vergoeden door het geven van cadeaux. Wanneer hij haar wat gegeven had, zei zij steeds: - Daar zal ik u voor omhelzen. Dikwijls weigerde hij, plotseling bitter gestemd.
‘Daar wil ik geen belooning voor hebben’, antwoordde hij dan. Dat begreep zij niet, dacht, dat het een gebrek aan vuur was, dat hij haar niet begeerde. Maar hij begeerde meer van haar, dan zij kon geven.
Voor haar, die hij liefhad, had hij alles over, tot den laatsten draad van zijn kleeren en tot den laatsten vezel van zijn ziel. Hij was nog, wat je noemt, een minnaar van den ouden stempel. tegenwoordig doet men dat zóó niet meer, men heeft lief ‘en bagatelle’.
Hij betaalde dikwijls de déjeuners voor haar, zoodat hij dan 's avonds brood moest eten, omdat hij maar weinig geld had. Hij leefde in een constante verdooving, die hem ook onhandig en links deed zijn, wanneer hij flink moest optreden. Niet, dat er zich belangrijke gebeurtenissen voordeden, waarbij hij een belangrijke rol had kunnen vervullen. Ware dit het geval geweest, dan zou Guillaume zich zonder twijfel moedig en karaktervol hebben gedragen en al de bravoure-types uit het dagelijksche leven, met hun glad-achterover gestreken haren, hun gemak om elke vrouw een aardigheid te zeggen, zooals een hond, die bij elke teef, die hij voorbijkomt, kwispelt, hun air van in dure pakjes te flaneeren en niets te doen, hun motor-causerie en dansgeperfectionneerdheid vèr achter zich hebben gelaten, want, hoe resoluut deze heeren in een restaurant, op straat, tegenover dames, in één woord in den schijn van het leven optreden, innerlijk zijn zij lafaards en lui van niets. De gesprekken, die hij met Andrée hield, waren voor hem een ontzettende inspanning; soms stond hem van agitatie het koude zweet op het voorhoofd. Zij had hem verboden over ernstige dingen te praten, dingen, die henzelf betroffen of die de eerste steenen hadden kunnen vormen van den weg naar elkanders hart. Zij wilde, dat zij als kameraden met elkaar zouden omgaan, in geen geval wilde zij een herhaling van dien Zaterdagavond, voordat zij zeker was van zichzelf. Vreesde zij een overrompeling of
| |
| |
was er werkelijk iets, dat haar tegenstond? Guillaume had in de voorwaarde toegestemd, maar juist die belemmerde al zijn pogen, om haar voor hem te winnen. Zij wilde zijn karakter leeren kennen, hij wilde haar zijn ziel toonen. Hij wist, dat hij pas een vroolijk, onbezorgd en geestig kameraad kon zijn, nadat hij zijn verdriet, dat zich al die jaren bij hem had opgehoopt, aan een ander zou hebben overgedragen, die het met zachte handen zou hebben terzijde gelegd, om, als hij niet keek, het voorgoed weg te schuiven. Hij was het zich bewust, dat, als zij meer intiem met elkander waren, hij minder intiem met haar zou begeeren te zijn. En ook de angst moest van hem weggenomen, dat dit geluk opnieuw aan hem voorbij zou gaan, zooals alle geluk, ‘dat eeuwige waarde heeft’, gelijk Sigrid Undset heeft gezegd.
- Het is heelemaal niet noodig, dat u uw ziel voor mij uitstort, had zij eens gezegd, toen hij haar gesmeekt had, het terrein van een banalen omgang te verlaten.
Hij was versuft geweest van radeloosheid. Hij vroeg haar, mee naar zijn kamer te gaan, dan konden zij daar praten, daar was het gezellig, dan kon hij haar eens flink omhelzen, meer niet. Zij had geweigerd, niet omdat zij hem vreesde, misschien vreesde zij eerder zichzelf, maar omdat zij er voornamelijk van hield, dat haar sentimenten met woorden gestreeld werden, zij mochten nog zoo gedurfd zijn. Daaraan had zij genoeg. Om die reden beviel haar het werk in het ‘magasin’ ook zoo goed. Er kwamen elken dag heeren, die allerlei toespelingen maakten, de ‘helden’ begrijpt u, gezegden, waar zij behendig mee jongleerde door er gevat op te antwoorden. Nooit echter zou zij, zooals de meeste andere meisjes uit haar vak, zich tot werkelijke avonturen of dwaasheden laten verleiden.
Guillaume zei een keer tegen haar: ‘Ik ben nooit ernstig ziek geweest, je suis fort.’
- Dat moet u niet zeggen, viel zij hem in de rede.
‘Waarom niet’, vroeg hij, wel begrijpende, dat er een dubbelzinnigheid achter moest schuilen.
- Omdat dat wil zeggen, que vous êtes fort.... quelque part.
‘Ah’, zei hij, genietend, ‘peut-être c'est vrai aussi.’
Zij zweeg.
Soms haalde hij haar 's avonds af en bracht haar in het donker,
| |
| |
een donker doorwerkt met al de schitterlichten van Parijs, een eind weg naar huis, waarbij zij de sterk stijgende rue de Clichy op moesten wandelen, wat aan hun gearmd samenloopen een hechtere genegenheid leek te geven, vooral als het regende en de parapluie een huisje maakte voor hun gezichten en hun gesprekken. Vervolgens gingen zij met de tram naar de voorstad Clichy. Zij liet zich niet tot voor de deur van haar huis brengen, door een gebaar, dat nauwelijks merkbaar was en waarvan hij niet zou kunnen zeggen, waaruit het bestond, beduidde zij hem, dat zij bij de halte, waar zij uitstapten, afscheid moesten nemen. Op den vluchtheuvel, niettegenstaande er altijd veel menschen om hen heen stonden, omhelsde hij haar één, twee malen. Een enkelen keer was zij niet zoo gauw verdwenen of hij kon nog een vluchtigen kus op haar hand drukken. Dan keek zij niet meer om. De andere keeren lachte zij hem, als zij het drukke kruispunt was overgestoken, toe, wuifde met de hand, verdween daarna in het rumoer en lawaai en de schelle schaduw van de banlieue. Hij, hij zag niets van de menschen om zich heen, hij keek haar na en wandelde, dronken en gelukkig, terug naar den buitenrand van Parijs, om daar de autobus te nemen naar het Luxembourg. Langzamerhand zakte zijn blijde stemming wel vaak, als hij zich herinnerde, dat eigenlijk zooveel niet goed was gegaan tijdens hun samenzijn, dat hij niet gezegd had, wat hij had willen zeggen, dat zij gewacht had op wat niet van zijn lippen was gekomen, dat er geen enkele voortgang was tusschen hem en haar. Ergens had hij die dagen een zin gelezen, die aldus luidde: Et je vous dis de vous à moi quelle est la route? Die zin herhaalde hij dikwijls voor zich uit, hardop, wanneer hij in gedachten verzonken was. Kwam er dan toevallig iemand hem tegemoet, dan floot hij tusschen zijn tanden, om niet het air te hebben gegeven, dat hij in zichzelf liep te prevelen. Wat hield hij van die smerige, rommelige straten van de
voorstad. Het was, alsof hij zich hier thuis voelde, alsof hij reeds nu van zijn huis naar zijn werk liep en deze straten hem dus eigen waren. Het leelijke kan een zeldzame bekoring hebben, als men zelf gelukkig is.
Zoo weinig als zij belang stelde in wat hem interesseerde, zoozeer stelde hij belang in alles, wat haar ook maar eenigszins betrof. Onverwacht kreeg hij het in zijn hoofd, om de fabriek te
| |
| |
gaan zien, waarin haar zwager bedrijfsleider was. Die fabriek bevond zich niet ver van hun huis en om op een geschikt oogenblik te komen, was hem aangeraden 's ochtends vroeg te verschijnen. Zoodoende stond hij op een dag, op een voor hem onmogelijk vroeg uur op, genoot van de ochtendbedrijvigheid en de frischheid, die in de straten hing en maakte zichzelf wijs, dat hij uit algemeen journalistiek belang die fabriek van boterfabricage moest zien. Tevens had hij daardoor de idee, dat hij, door nader met mons. Codrou kennis te maken, meer in de familie kwam. Hij bekeek met een belangstelling, die langzamerhand overging in een soort vermoeide onverschilligheid, die hij voor niets van de wereld had willen bekennen, geweldige koelraderen, waar de boter in werd geperst, om het water er uit te halen, tenminste een zeker percentage, betrad de ijskamer, waar, naar hij Andrée later wilde vertellen, het zoo koud was, dat je over de boter kon schaatsenrijden, wond zich op tot een vreeselijke bewondering voor de automatische drinkwatervoorziening ten behoeve van de paarden in de stallen - zoodra zij hun bek oplichtten van de bak hield de toestroom van water op - keek vorschend naar de chemische steekproeven, die de kwaliteit van de aangevoerde melk controleerden en uitdagend naar het snijden van de lange rolreepen boter in nette pakjes en luisterde met een onuitputtelijk geduld naar de welwillende uitleggingen van mons. Codrou, evenals Andrée's zuster een gezellige dikkert, waarmee het, als het maar over onbelangrijke onderwerpen ging, genoegelijk praten was. Die vond het erg prettig over zijn arbeid te kunnen spreken, al had hij het juist dien ochtend wat druk. Guillaume maakte zich wijs, dat hij het buitengewoon interessant vond, een dergelijke industrie te leeren kennen, maar toen mons. Codrou hem bezwoer, daar hij nu onvoldoende tijd had, vooral nog eens terug te komen, ging hem toch onwillekeurig een rilling, die hij gestrengelijk onderdrukte,
door de leden. Hij beloofde het en bevond zich na een half uurtje weer op straat.
Nog altijd hing daar de frissche ochtenddauw. Hij wandelde, als iemand die al den tijd heeft, door de straat van Andrée en het kwam hem nu onbegrijpelijk voor, dat hij daar 's avonds met haar in had geloopen en dat dit diezelfde straat was. Hij kreeg, door de ochtendlucht, gedachten aan boerderijen, wei en akkerland
| |
| |
zag stukken van het platteland voor zich, die hij in vacanties of op reis had gezien en voelde, dat hij een onbedwingbaren lust had om.... zijn verveling, die hij in de fabriek had opgedaan, met het een of ander weg te drinken. Maar de meeste comptoirs waren nog dicht, tot hij er bij de Porte de Clichy één vond voor werkvolk, temidden waarvan hij zich als een arme zondaar voelde, niet omdat hij dien éénen ochtend zoo vroeg op was, maar omdat iedereen het hem aanzag, dat hij de andere ochtenden nooit zoo vroeg op was.
Toen hij in zijn hôtel terugkwam, keken de garçon en de madame van het hôtel, die hem nooit anders dan om elf uur naar beneden zagen komen, daar hij tot laat in den nacht werkte, hem wantrouwig en ontstemd aan, alsof zij zeggen wilden: Zoo, zoo, die heeft geboemeld, fraai heertje. En oogenblikkelijk zag hij er ook uit of hij geboemeld had, hij keek beschaamd, kreeg een kleur en zei: ‘Je suis de bonne heure, ce matin.’ Maar niemand antwoordde waarop hij als een boef, dien men, nou ja, duldde, naar boven sloop.
Daar ging hij nog een uurtje op zijn divanbed liggen, met zijn kleeren aan en droomde verward, dat hij een onderneming dirigeerde, waar boter werd vervaardigd. Hij controleerde alles, verdween in machines, die onderwijl doorgingen met draaien, ontsnapte op het nippertje aan honderden gevaren om gemalen of gestoomd te worden, hetgeen alleen mogelijk was, doordat hij de gave had om door de nauwste openingen en gaatjes te kruipen, tot er, terwijl hij juist bezig was een statistiek op te stellen der genomen steekproeven, een hooge oome aankwam, die, naar hij intuïtief besefte, een directeur of de eigenaar van het algemeen bedrijf moest zijn, wat hij moest weten, maar zich onmogelijk kon herinneren. Het angstzweet brak hem uit. De betrokkene wendde zich tot hem en deelde hem met de grootste welwillendheid, alsof hij hem een salarisverhooging berichtte, mede: Wegens goed beheer van het bedrijf bent u ontslagen. Vol ootmoed en vreugde kuste Guillaume hem de hand, bleef hem de hand kussen, kon dit niet meer laten en toen hij net dacht, wat zal er nu voor verschrikkelijks gebeuren, die man zal denken, dat ik gek ben, keek hij op en zag in het glimlachende gezicht van Andrée, die zoo goddelijk lief keek, dat zijn hart ervan in zijn keel omdraaide.
| |
| |
‘Ah,’ zei hij schalks, ‘je had je verkleed.’ Haar gezicht werd ineens donker van ernst en in de fabriek drong plotseling een dikke duisternis door. - Zoo ben ik -, zei zij.
‘Non, non, mon Dieu’, gilde hij en was wakker. In de kamer was het bedompt en benauwd. Hij opende het raam en keek naar buiten. Langzaam bekwam hij van wat hem kwelde.
(Wordt vervolgd.)
|
|