| |
| |
| |
La cour de Belgique et la cour de France
Louise-Marie d'Orléans. Lettres intimes publiées par le comte Hippolyte d'Ursel. - Paris, Blom 1933.
Louise-Marie d'Orléans, dochter van Louis Philippe en eerste koningin der Belgen, heeft bij haar dood in 1850 de herinnering nagelaten van groote goedheid en liefderijkheid. Slechts degenen die tot haar intieme bekenden behoorden, wisten dat zij een scherp verstand bezat, dat echter door haar groote schuchterheid verborgen bleef voor een wijderen kring.
Toen zij twintig jaar was werd zij uitgehuwelijkt aan Leopold, eersten koning der Belgen, die 22 jaar ouder was dan zij. Het door de politiek gesloten huwelijk werd geen mislukking, daar de jonge vrouw haar echtgenoot trouw was en genegenheid voor hem toonde. De koning was gevoelig en beminde haar. Bij het verlaten van het Fransche grondgebied was zij in tranen uitgebroken. ‘Het deed den Koning leed, dat ik zooveel verdriet had en toen wij hier thuis waren gekomen, begon hij ook te schreien. Ik kan u niet zeggen hoezeer dat mij trof’, schrijft zij aan haar moeder.
De toon dezer brieven is ernstig; koningin Louise schijnt oud voor haar leeftijd. Van den kindertijd af wordt een vorstenkind gedrukt door velerlei zware dingen. Uit al haar uitingen blijkt een zeer zuiver inzicht in de politieke verwikkelingen en zij geeft haar vader dikwijls goeden raad in de aan haar moeder gerichte brieven. Zij toont zich vooral bezorgd voor de door haar man en haarzelf nieuw gestichte dynastie en over haar familie. Voor de Hollanders heeft zij niet veel over dan schimpscheuten, iets wat de omstandigheden meebrachten; zij waren voor haar de ergste vijanden. Deze schuchtere Louise is
| |
| |
niet malsch in haar uitdrukkingen, als het tegen de Hollanders gaat. Ze noemt Willem I ‘Ce chien du roi Guillaume.’ Zij spreekt van ‘ces gueux de Hollandais...... ces misérables...’ en beschrijft de bezetting van Antwerpen als ‘....een handjevol armzalige Hollandsche soldaten, slecht gekleed, miserabel, voor het grootste gedeelte Joden....’ Deze bewering lijkt niet erg waarschijnlijk.
De koninlijke schrijfster beziet alle gebeurtenissen uit een Fransch-Belgisch-Orleanistisch oogpunt, een wijdere belangstelling kent zij niet. Bij den dood van den Spaanschen koning Ferdinand VII erkent zij spontaan het goed recht van Don Carlos, totdat zij begint in te zien dat het voor haar familie niet wenschelijk is, dat de legitimisten in Spanje zouden zegevieren; Louis Philippe werd immers door de Fransche legitimisten als ursurpator beschouwd en Leopold werd op gelijke wijze aangezien door de Hollanders en de Hollandsch gezinde partij in België. Die in glazen huizen wonen, moeten niet met steenen gooien en in 1834 schrijft zij: ‘Wij kunnen een Restauratie niet gedoogen. Daarom zou Leopold, om hem elke kans te ontnemen, willen, dat men Don Carlos in den rug aanvalt, en dat zoo gauw mogelijk.’
Hoewel de Koning op den duur geen trouw echtgenoot was, zwijgt zij hierover volkomen in haar brieven en zij heeft tot het einde van haar leven volhard in huwelijkstrouw en genegenheid tegenover haar echtgenoot, een houding die het vorstelijk huwelijk en het prestige van den Koning tegenover de buitenwereld heeft gered. Er blijkt daaruit een edele geestesgesteldheid bij deze koningin. Uit haar brieven wordt ons veel duidelijk uit de geschiedenis van de eerste helft der 19de eeuw. Historici zullen er gaarne gebruik van maken.
| |
Mémoires du marquis de Toustain 1790-1823 publiés par la marquise de Perry de Nieül. - Paris, Librairie Plon.
Hoewel deze memoires geen scherpe visie geven op personen en zaken, zijn zij een rijke bron van informatie. De schrijver vertelt kalm en beschaafd, wat hij heeft beleefd en gezien en dat
| |
| |
is niet weinig. Iemand die als hij in 1791 zich bij het leger der emigranten had gevoegd, daarna in Russischen krijgsdienst overging en van 1818-1807 door de Engelsche regeering aangesteld, deel uitmaakte van de Portugeesche generale staf, kon wel een belangwekkend boek samenstellen, indien hij ook maar een klein gedeelte zou hebben opgeschreven van wat hij persoonlijk ondervond of om zich heen zag gebeuren.
Het manuscript van deze memoires beslaat drie dikke deelen fijn en leesbaar handschrift van den markies zelf, zonder inktvlekken en doorhalingen. Streng legitimist vergeet hij nooit de hoofdletter te gebruiken, wanneer hij den koning moet vermelden. Van Napoleon spreekt hij het liefst als Buonaparte om goed te doen uitkomen, dat die naam niet van Franschen oorsprong is.
Bij het lezen van deze herinneringen zegt men zich telkens nu beter te begrijpen hoe dit of dat mogelijk is geweest. De etappes van de revolutionaire beweging worden verduidelijkt. Zoo lezen wij pag. 2: ‘De gebeurtenissen van Varennes werden gevolgd door de algemeene opstand van Metz, waar de som van zestig duizend livres, die in één nacht door de revolutionaire agenten onder onze jagers werd uitgedeeld, groot genoeg was om de goede principes te vernietigen, die dit regiment altijd hadden onderscheiden.’
Hij verhaalt van de wonderlijke inneming van Lissabon door het Fransche leger, dat geen schot had behoeven te doen en zelfs niet in staat zou zijn geweest tot een ernstig gevecht: ‘De 30 November kwamen de Fransche troepen 1500 man sterk, de stad binnen en maakten zich meester van het kasteel, de forten en de batterijen aan de Taag: ....De troepen kwamen de een na de ander binnen; zij waren in een deerniswaardigen toestand door de vermoeienis der geforceerde marschen, door de natheid van het seizoen en het totale gebrek aan levensmiddelen. Gedurende drie dagen waren zij gedwongen geweest zich te voeden met groeene eikels en volgens de meening van generaal Thiébault, chef van de generale staf van dit leger, waren er bij aankomst in Lissabon geen 10.000 meer over van de 25.000 man, waaruit het bestond bij het vertrek uit Bayonne. Het had 4000 man onderweg verloren, die aan ziekte waren bezweken of ver- | |
| |
dronken in de rivieren. Daar het alleen uit de laatste lichting was gevormd, waren die ongelukkige jonge mannen niet in staat de vermoeienissen en ontberingen te verdragen. Ik heb er dood neer zien vallen bij het binnentrekken van Lissabon en behalve een mooi bataillon grenadiers, was het overige gedeelte om medelijden mee te hebben, vooral de cavalerie, want de mannen van deze afdeeling die slechts een jaar dienst hadden gehad, konden zich niet in het zadel houden. Hoe ellendig de Portugeesche cavalerie ook was, bij die troepen geleek zij een keurcorps. Het is duidelijk, dat men met zulk een leger gemakkelijk zou zijn klaar gekomen, wanneer de Prins zijn troepen had opgesteld in de vlakten van Abrantès, aan de bergpassen. De 25.000 Portugeezen zouden nooit meer dan 3 of 4000 Franschen te bevechten hebben gehad; zij zouden zonder gevaar de soldaten van Napoleon hebben verslagen en ze hebben gedwongen het rijk te ontruimen. Maar de zwakheid van den regent, zijn onbekwaamheid, de laffe en wellicht trouwelooze raadgevingen van zijn
ministers, de schrik dien de naam der Franschen inboezemde hadden aan dit besluit in den weg gestaan en Portugal beleefde de schande te worden onderworpen door een handjevol zieken en stervenden.’
Hij vertelt ook van het gedrag van Junot en van de andere Fransche generaals. Een hunner plunderde het zilverwerk van den gastheer, die hem ten eten had genoodigd en stuurde het naar Frankrijk; een ander liet zich iederen dag een tafel aanrichten, die den gastheer telkens 3000 francs kostte.
Onder het Keizerrijk heeft de markies de Toustain nooit dienst willen nemen in het Fransche leger, ‘mijn geweten liet mij dit niet toe’, zegt hij eenvoudig. Door zijn kennis van Spanje en Rusland was hij zeker van het voor de Franschen noodlottige einde dezer beide oorlogen. In 1814 is hij in Chartres wanneer het keizerlijke hof uit Parijs is gevlucht en hij ziet daar, in de verwarring achtergelaten, de prachtige koets, die gediend had bij de kroning van Napoleon. Iemand had er een paar zakken meel in geladen om dat mee te nemen. De koets bleef dagen lang onbeheerd op een plein staan.
Over de mentaliteit van de Bourbons tijdens de Restauratie maakt hij, de ultra-legitimist, de volgende opmerking:
| |
| |
‘Den 1en Januari werden wij aan den Koning en de Prinsen voorgesteld; het was de eerste keer, dat ik bij den hertog van Orléans ging. Ik beken, dat toen ik bij hem uitkwam, ik woedend was over de aangename manier, waarop hij ons had ontvangen, want ik voelde, dat de vergelijking, die men kon maken tusschen zijn beminnelijkheid en die van onze vorsten wel in staat was de menschen tot zijn partij te trekken.’
Voor een geschiedschrijver zou menig citaat van Toustain aanleiding tot een geheel hoofdstuk kunnen worden en geschikt zijn als motto daar boven te worden geplaatst. De lezing van deze memoires is belangwekkend en leerrijk en kan met warmte worden aanbevolen.
| |
E.O. Volkmann. La révolution allemande traduit de l'Allemand par Blaise Briod. - Paris, Plon.
Dit is een levendig geschreven overzicht van den dramatischen tijd, die ligt tusschen Nov. 1918 - Maart 1920, een tijd wreed en hard voor Duitschland, somber en angstig voor de geheele wereld. De auteur valt midden in de groote gebeurtenissen en begint met een beeld te geven van de spanning op de vloot, waarvan het opperbevel een actie wil beginnen met het doel de strijders aan het front in Vlaanderen te steunen. De officieren zijn verheugd uit hunne lange werkeloosheid te geraken, maar de manschappen weigeren hun medewerking; zij willen zich niet laten opofferen voor een verloren zaak, zooals zij zeggen. Het uiterste wat zij doen willen, is, zoo noodig, de havens verdedigen.
In een volgend hoofdstuk brengt Volkmann zijn lezers naar het hoofdkwartier te Spa, waar berichten omtrent den ontredderden binnenlandschen toestand inkomen, waar de cavalerie-kapitein von Helldorf uit Compiège de voorloopige vredesvoorwaarden brengt, door de geallieerden gesteld, en die niets anders zijn dan een ultimatum. ‘Met dit document, zegt Volkmann, begint een nieuw tijdvak der geschiedenis van Duitschland, een tijdperk van armoede, van hard werken, van onmacht, van vernedering. De Fransche maarschalk en de Engelsche admiraal kennen hun goede kansen. Zij zijn er zich volkomen van bewust,
| |
| |
dat er geen besprekingen meer noodig zijn. Van het oogenblik, dat de revolutie meester is in het land, houdt alle weerstand op.’
Von Helldorf had op zijn weg van Compiègne dwars door de Duitsche linies moeten heenbreken. Aan de Duitsche loopgraven gekomen stond hij versteld, ‘als over een wonder bij het zien van die enkele mitrailleurs hier en daar over het terrein verspreid en die dunne keten van mannen, die de vijandelijke massa in bedwang houdt.’
Het groote drama wordt in deze beide korte aanhalingen voor oogen gesteld, levendig, scherp en pakkend: Op het terrein van den strijd hebben de Duitsche mannen stand gehouden, zij zijn niet overwonnen, maar de revolutie in het land zelf heeft Duitschland gebroken.
De aftakeling van het Duitsche Rijk door Duitschers gaat voort: De Beiersche communist Kurt Eisner plundert het diplomatieke archief van München en publiceert gedeelten van willekeurig gekozen documenten, die een verkeerd beeld geven van de vóórgeschiedenis van den oorlog: ‘Clemenceau, Lloyd George en Wilson zijn de drie grootste idealisten ...De Entente boezemt mij het grootste vertrouwen in...’ roept hij uit op een conferentie te Berlijn.
‘Eisner doet voor Frankrijk meer dan tien diplomaten en de vrijwillige zelfvernedering van Duitschland stuit zelfs Clemenceau tegen de borst, die er een gretig gebruik van maakt.’
Ook in het oosten is de zelfvernietiging aan het werk en waar het leger de Duitsche grenzen nog wil verdedigen, werkt Berlijn tegen. Arbeiders- en soldaten-raden gaan aan de hoofdofficieren bevelen uitdeelen en men ziet stukken van het Duitsche Rijk in beweging komen en los raken.
Als het door de Entente opgeëischte gedeelte der Duitsche vloot naar Scapa Flow zal worden gebracht om aan de Engelschen te worden overgegeven, stelt de bemanning der duikbooten den eisch van een extra-toelage van 300 tot 400 Mark, een eisch waarin noodgedrongen wordt toegestemd. De matrozen der andere schepen verlangen daarop onmiddellijk hetzelfde. Bij het verlaten van de haven speelt het orkest van een der groote kruisers vroolijke wijsjes: de ontwrichting is volkomen.
De auteur geeft daarna een beeld van de worsteling tusschen
| |
| |
de socialistische regeering Ebert, waarbij de burgerlijke elementen zich hebben aangesloten en het opdringende communisme onder leiding van Liebknecht en Rosa Luxemburg, eindigend met de overwinning der regeering.
Het derde deel geeft de conferentie van Versailles en draagt tot titel: ‘De Rechters der wereld.’ Ook hier is het relaas levendig en bewogen, maar de auteur doet er toch waarschijnlijk hier en daar te veel van zich zelf bij, b.v. wanneer hij beschrijft hoe Clemenceau het woord neemt en aan de Duitsche gedelegeerden den vrede toewerpt: ‘Hij heeft op dit uur 48 jaar lang gewacht, zegt Volkmann. Nooit heeft hij den eed van wraak uit het oog verloren, dien hij deed in Bordeaux in 1871 en die de reden van bestaan en het doel was van zijn leven.’
Hier is te veel gesynthetiseerd. Na 1870 was de radicaal Clemenceau, heel blij, dat het tweede keizerrijk was gevallen en niets bewijst, dat deze afbreker, deze ‘tombeur des ministères’ op zulk een revanche heeft gewacht, die het lot hem na een halve eeuw in de schoot wierp. Maar al mocht de auteur zich hier en daar te ver hebben laten meesleepen door zijn dramatiseerend talent, wij zouden zijn getrouw en pittoresk relaas niet willen ruilen voor een droge opsomming van historische feiten.
F. Erens.
|
|