| |
| |
| |
Feiten en fantasieën (dames-rubriek).
Over eenige van Goethe's vrouwenfiguren Goethe's moeder, Bettina von Arnim, en die Günderode. (Vervolg van blz. 345.)
Mignon.
Van Goethe's Gretchen is dikwijls gezegd, dat zij in de geheele oude en nieuwe literatuur met geen enkele dichterlijke vrouwengestalte kan worden vergeleken. Doch is datzelfde niet met Mignon, en in nog hoogere mate, het geval?
Want bij alle andere vrouwelijke figuren, welke ‘der gröszte aller Frauendichter’ vermocht te scheppen, kan men in de letterkunde nog wel parallellen vinden, - bij Mignon zal dat zoo gemakkelijk niet gaan. De eenige gestalte, die er nog eenigszins mee te vergelijken is, zou zijn Flämmchen in Immermann's Epigonen (heeft Vicki Baum dit meisje als beeld voor oogen gestaan voor háár Flämmchen in: Menschen im Hôtel?), maar bij nadere beschouwing gaat ook deze vergelijking, als haast alle vergelijkingen, niet op.
Een ‘Opfer des Schweigens’ noemt Adolf Stahr Mignon.
In het zonnige, lichte milieu van Goethe's Wilhelm Meister's Lehrjahren vormt Mignon het donkere, tragische element. Tusschen alle andere levendige en levende personen zijn zij en haar vader, ‘der Harfner’ het eenige sombere punt. Niet slechts ‘eine Schwur’, zooals zij klagend zingt, ‘schlieszt ihr die Lippen zu’, haar heele wezen is veeleer geslotenheid, een diep-innerlijke, geheimzinnige teruggetrokkenheid. Zij gelijkt een rozeknop, die in den vollen bloei den dood ter prooi valt, of, zooals Stahr het dichterlijk uit- | |
| |
drukt: Dat Roth das die verschlossene Blume färbt, ist das verströmende Blut ihres gebrochenen Herzens.
Met haar dood wordt de roman doffer en stiller. Niet ten onrechte zegt Körner in zijn bekenden brief aan Schiller: ......dasz überall wo Meister durch die äussern Verhältnisse abgespannt werde, Mignon's Erscheinen und ihr Anschauen seinem Wesem einen neuen Schwung verleihe.
Er wordt beweerd, dat Goethe met de figuur van Mignon zijn tribuut aan de romantiek bracht. En zelfs Novalis, die van Wilhelm Meister zeide, dat daarin de romantiek en de natuurpoëzie te gronde gingen, dat er geen spoor van mysticisme in te bekennen viel, kon zich toch niet aan den diepen indruk, welke Mignon en haar vader op hem maakten onttrekken. Maar Novalis kon en mocht niet van Goethe verlangen, dat deze het ziekelijke als het gezonde, het donkere als het lichte, het sombere als het natuurlijke voorstellen zou!
Schiller bewonderde het in Goethe, dat hij ‘das furchtbar Pathetische, das praktisch Ungeheure im Schicksale Mignon's und des Harfenspielers von dem theoretisch Ungeheuren, von den Missgeburten des Verstandes abgeleitet habe, so dasz der reinen und gesunden Natur nichts aufgebürdet werde.’ Want ‘nur im Schoosse des dummen Aberglaubens werden diese monstrosen Schicksale ausgeheckt, die Mignon und den Harfenspieler verfolgen.’
Wij herinneren hier aan de pas aan het einde van den roman verhaalde voorgeschiedenis van Mignon en hare ouders. Een vreemde historie!
Een grillige vader, een lombardische markies, krijgt, na drie zonen, nog op hoogen leeftijd een dochter. Uit vrees belachelijk te schijnen, houdt hij de geboorte van dit kind voor iedereen, behalve voor zijn biechtvader en een vertrouwden vriend geheim. Het meisje wordt, ver van huis, door vreemden opgevoed, en groeit op tot een wonderbare schoonheid. De broeders, na den dood des vaders, weten er niets van, dat zij nog een zuster bezitten. Augustin, de jongste, een dweepzieke natuur, die veel van poëzie houdt en van muziek. die tegen den zin des vaders in een klooster is gegaan, leert Sperata (zoo heet zijn zuster) kennen. De liefde, die hij voor haar gevoelt, redt hem van geestelijke overspanning. Zijn liefde wordt beantwoord, en nu bidt hij zijn broeders hem te helpen, dat hij van zijn
| |
| |
kloostergelofte mag worden ontslagen. Deze zijn daartoe bereid, doch wanneer zij daarover met hun biechtvader onderhandelen, blijkt hun, dat Sperata hun bloedeigen zuster is!
Intusschen is Sperata reeds Augustin's vrouw geworden, en deze wijst de door de broeders gemaakte ontdekking met smart en verontwaardiging af, die hij een verzinsel, een sprookje noemt. Als hij de waarheid niet langer kan ontgaan, berekent hij met ontzetting de gevolgen, welke deze daad volgens wetten en zeden voor hem hebben kan. De ongelukkige keert naar zijn klooster terug en Sperata mag nimmer vernemen, dat het door haar heimelijk ter wereld gebrachte kind, het gevolg is van een verbintenis met haar eigen broeder. Maar wel moet zij worden voorbereid op een scheiding voor eeuwig van haar geliefde. En de Pater, die haar deze mededeeling zal doen, stelt het haar voor, alsof haar liefde voor een monnik een doodzonde is, zoo goed als een incest. Sperata is een vrome ziel en het beoogde doel wordt bij haar gemakkelijk bereikt. Augustin, in zijn klooster, die verder niets meer van Sperata hoort, en ook niet weet, dat zij een kind heeft gekregen, wijdt zich al meer en meer aan den godsdienst en doet boete voor zijn wereldsche afwijking.
Sperata ziet het kind, eenmaal haar verrukking en haar zaligheid, nu nog slechts aan met afschuw en gruwelijk berouw. De vernietigde vrouw vervalt in een halfkrankzinnigen toestand, en als het van haar weggenomen kind verdronken wordt geloofd, stijgt haar waanzin tot exaltatie, totdat zij visioenen krijgt en als een gehallucineerde sterft.
Het kind van deze onbewuste zonde, het onschuldige slachtoffer van een tegennatuurlijk verbond, is Mignon. Vaderloos en moederloos groeit zij op bij goede lieden aan het meer, aan wie de ooms haar hebben toevertrouwd en weldra toont zij een zeer eigenaardig karakter te bezitten.
Mignon kon al heel vroeg loopen en zich uiterst handig bewegen; zij was zeer muzikaal, had een uitstekend gehoor en kende het citherspelen haast vanzelf. Evenwel kon zij zich niet in woorden uitdrukken, ‘und es schien das Hindernisz mehr in ihrer Denkungsart als in ihren Sprachwerkzeugen zu liegen.’ Klauteren en springen, de acrobatische toeren van reizende kunstenmakers nadoen, ver op de bergen te klimmen en kloven en spleten te onderzoeken,
| |
| |
daartoe dreef haar innerlijke natuur haar aan; en men laat het kind begaan, omdat men toch zeker weet, dat, al blijft zij ook nóg zoo lang op haar omzwervingen weg, zij toch altijd weer terugkomt onder de marmeren zuilengalerij der villa, en thuis zwijgend komt uitrusten.
Maar dit vertrouwen wordt op een goeden dag beschaamd. Mignon keert niet terug. Men vindt haar hoed drijvende op het meer, en daar alle verdere nasporingen vruchteloos blijven, vermoedt men, dat Mignon in het water gestort en verdronken is.
Dit is evenwel niet het geval. Rond-trekkende kunstenmakers hebben het zwervende kind gevonden, en het als een goeden buit op hun tochten meegenomen. 's Nachts, als zij niet slaapt, hoort zij de gezellen op ruwe wijze daarover spreken.
‘Da überfiel das arme Geschöpf eine gräszliche Verzweiflung in der ihm zuletzt die Mutter Gott's erschien, und es versicherte, dasz sie sich seiner annehmen wolle. Es schwur darauf bei sich selbst einen heiligen Eid, dasz sie künftig Niemand mehr vertrauen, Niemand ihre Geschichte erzählen und in der Hoffnung einer unmittelbaren göttlichen Hülfe leben und sterben wolle.’
Aan de overzijde der Alpen, ver van haar schoon Italiaansch vaderland, in het koude, barre Noorden, moet het ongelukkige schepseltje als wonderkind optreden. Wilhelm Meister wordt door het geheimzinnige harer verschijning getroffen en aangetrokken; in het eerst weet hij zelf niet eens, of hij een knaap dan wel een meisje voor zich ziet.
‘Ein kurzes seidnes Westchen mit geschlitzten spanischen Aermeln, knappe lange Beinkleider mit Puffen standen dem Kinde gar artig. Lange schwarze Haare waren in Locken und Zöpfen um den Kopf gekräuselt und gewunden.’
Wilhelm's eerste vragen beantwoordt Mignon slechts door een donkeren, schuinen blik, terwijl zij zich zwijgend van hem afwendt.
Maar bij een verdere ontmoeting antwoordt zij kort, in gebroken Duitsch: Men noemt haar Mignon; ‘ihre Jahre hat niemand gezählt’; haar vader?...... ‘Der grosze Teufel ist todt.’
Het raadselachtige, terughoudende, mysterieuse in Mignon trekt
| |
| |
Wilhelm Meister aan, hij ziet iets poëtisch in haar, dat hem sterk charmeert, en zijn verbeelding houdt zich onophoudelijk met haar bezig.
De brutale behandeling, welke Mignon ondergaat, is oorzaak, dat Wilhelm haar ‘loskoopt’, en als zijn vriend Laërtes schertst, dat zij nu hun eigendom is, omdat zij haar hebben gekocht en betaald, besluit zij haar schuld van dankbaarheid af te doen door hen van stonde aan oplettend en trouw te dienen. Zij wischt zorgvuldig alle sporen van schmink van haar gezicht, en probeert zelfs haar natuurlijken blos weg te wrijven, daar zij deze óok nog houdt voor verf. In deze kleine handeling bedoelt Goethe Mignon's afkeer van leugen en bedrog te symboliseeren. Daarom ook bestaat er tusschen haar en Philine, de tooneelspeelster, die op haar lot zoo'n grooten invloed zal hebben, van den aanvang af zulk een snijdend contrast en daarom ook smeekt zij haar beschermer zoo dringend, - zij, die zoo uiterst moeilijk woorden vindt, ‘von den Brettern zu bleiben’.
Wilhelm blijft onder de bekoring van Mignon, het zonderlinge kind, dat heel anders is als alle andere meisjes. Zij springt de trappen op en af, soms zit zij opeens boven op een kast; ook heeft zij voor iedereen haar bizonderen groet. Hèm groet zij altijd deemoedig, met over de borst gekruiste armen. Nu eens blijft zij volkomen stom gedurende langen tijd, dan weer geeft zij vreemde antwoorden met Fransche en Italiaansche woorden er door. En zóó sterk is Goethe's realistische uitbeeldingsmacht, dat wij Mignon's gebroken taal schijnen te hooren, hoewel Goethe haar nooit daarin voor ons laat spreken!
‘Das kind war unermüdet in seinem Dienste, und früh mit der Sonne auf; es verlor sich dagegen Abends zeitig, schlief in einer Kammer auf der nackten Erde, und war durch nichts zu bewegen, ein Bett oder einen Strohsack anzunehmen.’ (Dit staat in verband met haar gelofte aan de Moeder Gods, die haar heeft belooft, haar terug te geleiden naar het vaderland.) Mignon is een vrome Katholieke en gaat elken morgen naar de mis.
Voor Wilhelm Meister heeft zij een innige vereering en liefde; hij is de eenige, dien zij vertrouwt,’ en voor hem volbrengt zij het kunststuk van den eierdans, waartoe niets haar, bij den troep, had kunnen bewegen. En als hij eindelijk begrijpt, hoezeer Mignon hem is toegewijd, en hij haar aanneemt als een soort van dochter en zij
| |
| |
hem als een vader, dan voelen zij zich voor eeuwig aan elkaar verbonden. (Terwijl de harpspelende Augustin geen oogenblik de nabijheid zijner dochter vermoedt.)
Dan zingt Mignon voor Wilhelm het onvergankelijke lied, dat in alle talen is vertaald en door tallooze componisten op muziek gezet:
Kennst du das Land, wo die Citronen blühn?
Im dunklen Laub die Gold-Orangen glühn?
Ein sanfter Wind vom blauen Himmel weht,
Die Myrte still und hoch der Lorbeer steht?
Möcht' ich mit dir, o, mein Gebieter, ziehn!
Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe.
(Wordt vervolgd.)
|
|