| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht door Maurits Wagenvoort.
Met de grove geestesgesteldheid, welke sedert zijn overwinning op het Fransche volk en de stichting van het Duitsche Keizerrijk het regeerend deel van het Duitsche volk heeft gekenmerkt, vonden de leiders van Adolf Hitlers ‘Dritte Reich’ het gepast om op 1 April l.l., den gewonen dag der meestal geestlooze grappen, een ‘Boycot’ te bepalen tegen de Duitsche Joden, of tegen de Joden in Duitschland. Dit als weerwraak op de algemeene verontwaardiging, welke de reactionnaire bepalingen tegen deze menschen in geheel de denkende wereld had opgeroepen. Het is nu gebleken, dat het maatschappelijk leven der Joodsche bevolking in Duitschland vrijwel onmogelijk gemaakt wordt: een wreede maatregel, waartegen ieder weldenkende in den tegenwoordigen tijd, van welken levensinhoud ook, zich verzet. Want wat men ook tegen de Joden moge opperen, het is een feit, dat zij in elk wel geregeerd land en temidden van elk denkend en strevend volk een belangrijk en zelfs heilzaam deel nemen aan zijn geestelijke en maatschappelijke ontwikkeling. Het officieele bevel, door de ‘N.S.D.A.P.’ in Duitschland tegen de Joden uitgevaardigd, treft in het bijzonder de Joodsche intellectueelen op gelijke wijze, als, in den eersten tijd de Bolsjewistische omwenteling in Rusland, de ‘Intelligentsia’ van het oude Czarenrijk. Te denken, dat alle intellectueele beroepen, hetzij als arts, advocaat, ingenieur, leeraar, ambtenaar, en welke dan ook, voortaan voor Duitsche Joden of Joden in Duitschland gesloten zijn, en dat dit ook het geval zal wezen met hun opleiding er toe, zoodat de Jood in Duitschland voortaan van al die ambten en beroepen zal zijn uitgesloten, het is een
| |
| |
buiten-de-wet-stelling zonder voorbeeld, een modern-geraffineerde wreedheid, misschien nog wreeder dan de vroegere en latere pogroms, welker verschrikkingen men heeft gelezen. Het is een schande voor het tegenwoordige Duitschland, een smaad voor geheel de Christenheid, en het is geen wonder, dat er een algemeene kreet van verontwaardiging tegen op gaat. Doch wanneer dit is vastgesteld, mag erkend worden, dat de Joden-zelf aan het gebeurde in Duitschland niet geheel onschuldig zijn, en de harde maatregelen in Hitlers ‘Derde Rijk’, zooal niet te vergeven, dan toch te verklaren zijn.
Hier boven is een onderscheid gemaakt tusschen ‘Duitsche Joden’ en ‘Joden in Duitschland’ en dat dit zich als 't ware van-zelf opdringt, is wat men den Joden kan verwijten, en wat de antipathie, welke velen, ook elders, voor Joden in het algemeen gevoelen, verklaart. Het is niet genoeg, dat het meerendeel der Joden, sinds het begin hunner tragische volksgeschiedenis, zich door fanatisme en innerlijken hoogmoed van Gods uitverkoren volk te zijn, zich hardnekkig heeft afgezonderd van de volken en dier godsdienstig en politiek leven in wier midden zij gastvrijheid zochten of vonden, zoodat zij deze ook nog heden, althans in vele opzichten, hinderen door in de beschaafde Westersche natiën - daaronder meegerekend, natuurlijk de Vereenigde Staten - hun ongemotiveerde sabbatsheiliging, hun ritueel slachten, hun afzonderlijke feestdagen, ook hun eigenaardige mentaliteit te handhaven. Dit maakt hen tot een bedenkelijk element in de ontwikkeling der volken. Misschien heden nog bedenkelijker dan voorheen.
Welbeschouwd is de uitgevaardigde ‘boycot’, speciaal van de Joodsche intellectueelen, een hulde aan de intellectualiteit der Joden in het algemeen, hulde die zij waarlijk verdienen. Want men mag voluit erkennen, dat zij een begaafd volk zijn en de intelligentie van den gemiddelden Jood een schreefje, misschien zelfs meer dan een schreefje, hooger staat dan die van den Christen. Wat bijvoorbeeld te zeggen van het nu gebleken feit, dat er van de 3400 advocaten te Berlijn 2500 Joden waren? De verhouding in Duitschland der Joden en Christenen in andere ambten en beroepen verkernd in geestelijke subtiliteit, wordt niet aangegeven. Doch zij is niet onmogelijk daaraan geëvenredigd. Dit is, daar dergelijke wanverhouding misschien ook elders be- | |
| |
staat, inderdaad een abnormaliteit, welke in het bijzonder bij de volken van grove geestesgesteldheid, zooals door zijn Slavische vermenging het zoogenaamde Duitsche - God beter' 't: ‘Germaansche’ - volk sedert een halve eeuw gebleken is, niet langer geduld kon worden.
Er komt bij, dat de Joden in het algemeen, ook in die volken, welke men dan speciaal ‘de Westersche’ acht, zich overal geworpen hebben op het allengs in de wildste demagogie ontaardende parlementaire stelsel. Zoodat een belangrijk deel der Joden, in het bijzonder hun arme intellectueelen, behooren, éérst tot het liberale politieke streven, later tot het Marxisme, thans tot het Communisme. Zoo vormen zij een gevaar, niet alleen voor het bestaande kapitalistische stelsel, en dit komt er minder op aan, waar dit toch bezig is zich te overleven, doch ook voor de ordelijke ontwikkeling der menschheid, waarvan althans het beste deel wil zorgen, dat genoemd stelsel een fatsoenlijke begrafenis krijgt. Want het is van gunstigen invloed geweest op de ontwikkeling der wereld in de laatste eeuw, al houdt het die thans verder tegen.
Nog dit. Er zijn, zooals hier boven werd vastgesteld, twee soorten van Joden: zij die door hun langdurige vestiging temidden der Westersche volken, waar zij, in het bijzonder in ons gastvrij land, al sinds eeuwen een veilige woon hadden gevonden, zoodat bijvoorbeeld in de zeventiende eeuw Amsterdam door hen een ‘Tweede Jeruzalem’ werd geheeten, zij die zich dus thans in de eerste plaats Nederlanders gevoelen, of Engelschen, of Franschen, en, zelfs Duitschers, en eerst dan, min of meer, ritueele Joden, en de anderen, die steeds hun Paaschgedachte in het hart dragen: ‘thans nog het Paaschfeest hièr, doch het volgend jaar in Jeruzalem.’ Deze laatste soort Joden kunnen eigenlijk door elk volk gemist worden. Het beste wat men van hen kan zeggen is, dat zij zich aan de landswetten plegen te onderwerpen. Doch zij scheiden zich met hun eigenaardig en in vele opzichten, vooral wat hun familieleven betreft, achtenswaardig leven zooveel mogelijk af van de Christenbevolking, in wier midden zij leven, zooals zij dit zich sedert de eerste geschiedenis der Christenheid hebben gedaan door hun hoogmoedigen en fanatieken geloofsaard. Wat nu de hevige verontwaardiging betreft, welke de geheele wereld heeft aangegrepen door het bekend worden der vrijwel onbloedige,
| |
| |
doch daarom niet minder wreede pogrom tegen de Joden in Duitschland, zij wordt aangewakkerd en brandend gehouden door de Joden er buiten-zelf. Het Hitlerisme heeft in Duitschland den strijd aangebonden tegen de Joden binnen zijn grenzen, en het is gemakkelijk genoeg die te onderdrukken. Ten slotte zijn de Joden er een onbeteekenende getalsminderheid, ofschoon zij intellectueel tot de meerderheid mogen gerekend worden. Maar juist om dit laatste zijn de Joden buiten Duitschland een blijvend gevaar voor het ‘Derde Rijk’. Wanneer dit niet eerlang op andere wijs een deel van de sympathie weet te herwinnen, welke men aan het overwonnen en te Versailles geknevelde Duitsche volk wijdde, dan zal deze buiten-de-wet-stelling der Joden in Duitschland zich wreken. Een belangrijk deel der wereld-dagbladpers staat onder den invloed van het Joodsche kapitaal, van Joodschen handel en nijverheid, van het Joodsche intellect, voor zooveel dit voortgaat het Marxistische Evangelie te verkondigen. Het is bijvoorbeeld van het grootste belang voor de volgende ontwikkeling van den thans in Duitschland bestaanden politieken toestand, dat de sympathie der wereld, welke zich voor het Duitsche volk tegen de Fransche politiek der laatste jaren had verklaard, nu geneigd is haar welwillende gevoelens van het Duitsche volk af te leiden, opnieuw naar het Fransche. Het is van belang wat een staatsman van beteekenis als Austen Chamberlain in een rede te Birmingham zei: ‘Men ziet in de binnenlandsche zaken van Duitschland een herleving van den ouden overheerschingsgeest. Alvorens men kan overgaan tot een herziening van de vredesverdragen en terugkeeren tot het gelijke peil van de bewapeningen van Duitschland, moet men volkomen zekerheid hebben, dat die overheerschersgeest bij de Duitschers verdwenen is, en dat zij naar gelijkheid streven eenvoudig voor hun eigen veiligheid en de handhaving van den vrede. Het is thans niet het oogenblik om concessies aan Duitschland te
doen.’
Ook door deze gebeurtenissen in Duitschland is het gebleken, dat een toekomstige oorlog onvermijdelijk is. Oorlog of Bolsjewistische omwenteling, oorlog èn waarschijnlijk Bolsjewistische omwenteling als gevolg er van. Kapitalisme en Marxisme zijn beiden verkernd in het Jodendom. Beiden bestrijden elkaar en beiden werken zichzelf in den grond. Want het is wel van
| |
| |
beteekenis, dat er zoovele denkende menschen zijn, die èn in het kapitalisme en terzelfdertijd in het Marxisme een gevaar zien voor de rustige en ordelijke ontwikkeling der wereld. Over het deel, dat de Joden der wereld in het kapitalistische stelsel hebben gehad, behoeft hier niets meer gezegd te worden. Ieder is daarvan, zoo al niet op de hoogte, dan toch heeft er zijn gedachten over, en het getuigt opnieuw voor dat schreefje hoogere, althans fijnere intelligentie der Joden boven de Christenen, dat zij zulk een overwegend, hoewel volstrekt niet altijd verwerpelijk deel hebben gehad in de ontwikkeling der kapitalistische gesteldheid der wereld, gedurende de veldwinnende parlementaire regeeringssystemen. Maar een juisten kijk daarop geeft de in ons land bekende Joodsche, felroode politicus A.B. Kleerekoper, die, schrijvende in ‘Het Volk’, erkent, dat het instinct tot zelfbehoud zoovele Joden gedreven heeft tot de roode politiek in hun land. Dit mag misschien dan waar zijn in alle landen, waar zij zich onveilig gevoelen, nu ook in Duitschland, maar waarom behooren zij dan ook, bijvoorbeeld in het onze, tot de uiterste revolutionnair-gezinde menigte? Als er een land ter wereld is, waar de Jood in het algemeen zich door de volksstemming en 's lands wetten veilig kan gevoelen, dan is het ons land. Doch in zekeren zin geldt het ook voor den Jood in Nederland wat de tegenwoordige, in korten tijd wat berucht geworden rijksminister Dr. Goebbels over de Joden in Duitschland zei: ‘Duitsche Joden hebben zich, in tegenstelling met de Engelsche Joden - hij had ook de Nederlandsche Joden kunnen noemen - niet bij het Duitsche volk weten aan te passen. Dat is te wijten aan het feit, dat Duitschland een soort doorgangshuis geworden is voor de van het Oosten komende Joden en wel hoofdzakelijk door de politiek der sociaaldemocratie.’ Goebbels wees verder op het doordringen der Joden in het openbare leven en op den afkeer van het
Duitsche volk tegen de Joden. ‘Het Duitsche volk is bereid het Jodenvraagstuk te laten rusten, wanneer “Juda” ook Duitschland met vree laat.’
Het mag dan ook misschien voor het Nederlandsche volk gelden, dat het niet gesteld is op den Jood, die zich niet volop Nederlander gevoelt, en zich, uit den aard zijner mentaliteit, aansluit bij de uiterste revolutionnair gezinde menigte, alleen uit vrees voor Jodenvervolging, waarvoor hij althans in een land als
| |
| |
Engeland en Nederland niet bang behoeft te wezen, die hij dus enkel aanhangt uit een soort van politiek dilettantisme, omdat zijn onrustige geaardheid van volk zonder eigen natie, dit zoo mee brengt.
Doch hoe gewichtig ook de jongste gebeurtenissen in Duitschland voor de ontwikkeling dezer lijdende wereld zijn, en van hoeveel beteekenis het ook is hoe de verschillende volken er op reageeren, de afgeloopen maand heeft nog andere gebeurtenissen gezien, waarvan hier gesproken dient te worden. In de eerste plaats misschien Mussolini's ‘Viermogendheden’-plan: een verbond tot het behoud van den vrede, doch met herziening van het verdrag van Versailles tusschen Engeland, Frankrijk, Duitschland en Italië, waartegen echter al dadelijk een krachtig protest is ingekomen uit den hoek der zoogenaamde ‘Kleine Entente’, welke zich heeft gevormd tot een ‘vijfde’ groote mogendheid, en waarop ook Japan niet gesteld is.
De wereld is zoo ziek, dat er geen geneesmiddel voor haar schijnt gevonden te kunnen worden, of zij dreigt er nog zieker van te worden. Dit ‘vier-mogendheden’-plan is een stilzwijgende erkenning, dat het met den Geneefschen Volkenbond, waarvan Japan zich thans volkomen heeft los gemaakt, niets gedaan is. Wel trachten de staatslieden der zoogenaamde ‘groote mogendheden’ den volken gerust te stellen omtrent hun goede bedoelingen met den Geneefschen bond, maar door de gebeurtenissen in Duitschland is Frankrijk, een der vier, reeds nu weinig geneigd om Mussolini's denkbeeld tot verwerkelijking te helpen brengen. Ook in Engeland vindt het idée van den ‘Duce’, ondanks de geestdrift er voor van den welmeenenden ‘Prime Minister’ Ramsay Mac Donald, slechts matige instemming. Daarom zal Mussolini's plan, den ‘Duce’ aan zooveel geniaal welslagen in eigen land gewoon, op dit internationale punt wel een mislukking worden.
Een rol van minder weinig, misschien zelfs nog van grooter beteekenis dan die van Benito Mussolini in Italië speelt nu de nieuwe president Roosevelt in de Vereenigde Staten, waar het hoofd van den Staat steeds een machtiger man was dan vele constitutioneele staatshoofden in de ‘Oude Wereld’. Waarschijnlijk door zijn invloed heeft nu ook de regeering der ‘Staten’,
| |
| |
eertijds, naar het scheen, het bolwerk van kapitalistische wereldheerschappij, den gouden standaard opgegeven. Ofschoon de schrijver hier geen competentie bezit om eenig idée te ontwikkelen over de gunstige of ongunstige werking hiervan op de economische toestanden der landen in de overige wereld, in het bijzonder die weinige, welke den gouden standaard nog handhaven - voor hoelang? - is ook dit wel een bewijs tot welk een diep verval het economische leven van alle volken is gekomen.
Een moedgevend verschijnsel onder deze donkere omstandigheden blijft het nog steeds, dat de staatslieden, de verantwoordelijke leiders der volken, bijeen komen ter onderlinge besprekingen van maatregelen om daarin verbetering te brengen Al is het onheilspellend, dat een natie, welke sinds betrekkelijk korten tijd tot zoo overheerschend belang is gegroeid in het bestel der wereld als Japan, zich thans van die besprekingen verre houdt. President Roosevelt II overlegt nu met den Engelschen eersten minister, en den, als in de Vereenigde Staten ‘persona grata’ door Frankrijk afgezonden oud-eersten minister Herriot, ook natuurlijk met vertegenwoordigers van andere volken, die in dit vraagstuk recht hebben hun stem te doen hooren, al is dit niet in gemeenschappelijke bijeenkomsten, over het ingewikkelde vraagstuk der wereldeconomie, in het bijzonder, waar de volken nu bezig zijn zich door hooge tolmuren elk van naburige volken af te zonderen. Zoodat het vraagstuk ‘vrijhandel of protectie’ nu als een toegehaalde strop sluit om den hals van elke natie, die leven wil: de Vereenigde Staten niet uitgezonderd. Als een berouwhebbend zondaar heeft de Amerikaansche minister Hull in Roosevelts kabinet erkend, dat aan het tegenwoordige economische bankroet der wereld de Amerikaansche Bondsregeering hoofdzakelijk schuld heeft. Door het vraagstuk der schulden aan de Staten van alle volken en dier tot nu onverbiddelijk geëischte aflossing, is de economie dier volken, overwinnaars of overwonnenen in den wereldoorlog, tot onontwarbare verknooping gekomen. Het zou waarschijnlijk een weldaad voor de geheele menschheid zijn, die der Vereenigde Staten niet uitgezonderd, indien hun geldmagnaten de spons haalden over deze schuldenlei.
Japan echter toont zich meer en meer een bedreiger voor den gemeenschappelijken vrede, en het feit, dat het den Volkenbond
| |
| |
heeft verlaten, ofschoon het erkend moet worden, dat deze tot nu toe niet veel goeds in de wereld heeft gebracht, bewijst, dat het zijn masker afwerpt, en er nu rond voor uitkomt, dat het voortaan voor zijn regeering niet enkel gaat om China, doch om haar leiding over geheel het Oosten, waarin de Europeesche volken, ook wij, tot dusver een zoo machtige positie hadden gewonnen. Japan wenscht niet te ontwapenen. Japan wenscht zich sterker te maken dan welk ander machtig gewapend volk ook, dat in zijn nabijheid economische of strategische vestingen heeft gebouwd. Tegenover China kan het gelijk hebben, als de regeering te Tokio zegt, dat dit groote land geen georganiseerde staat is, waarmee normale betrekkingen mogelijk zijn. Maar in ditzelfde China bezitten vele belangrijke andere volken belangen, welke zij niet goedsmoeds aan Japan willen overlaten, en wanneer men te Tokio droomt van een mogelijke ‘Pax Japonica’, dan zal het er toch eerst om moeten vechten. Het Japansche voortdringen in China: van Mandsjoekwo, intusschen door wat men in China dan een regeering noemt, als onafhankelijke staat erkend, naar Dsjehol, van Dsjehol naar het China binnen den bekenden muur, opdat dan geheel China afgesloten zal zijn van Soviët-Rusland, dat nog niet in staat is oorlog te voeren tegen het militair sterke Japan, het is bezig een Aziatische Monroeleer op te roepen, welke niets goeds beteekent voor den vrede der wereld.
|
|