| |
| |
| |
Maandelijksch overzicht
Letterkundige notities. XXVII.
Liefdesbrieven.
In ons diepste ‘heart of hearts’ houden wij allen van liefdesbrieven......
Er gaat van deze soort epistels een onweerstaanbare bekoring uit, waaraan niemand ontkomt. In den liefdesbrief beluisteren wij de intiemste en menschelijkste gevoelens, leeren wij de personen kennen, zooals zij werkelijk zijn, en uit geen enkel ander gegeven kunnen wij met zóóveel zekerheid iemands karakter opbouwen als door deze, voor zijn of haar ‘weder-helft’ bestemde uiting. Of iemand oprecht, trouw, aanhankelijk, sympathiek en eerlijk is, loyaal en vertrouwbaar, dan wel geveinsd, aanstellerig, berekenend, - een heerscher of een onderdaan, een tyran of een vasal, goedgeloovig of achterdochtig, jaloersch of argeloos, fijnzinnig of grofbesnaard, goedhartig of egoist...... alle, alle eigenschappen van elk temperament laten zich opmaken uit den liefdesbrief.
Correspondentie, in haar idealen vorm, is eigenlijk niets anders dan indirecte conversatie en het is duidelijk, dat men, in den toestand van verliefdheid, zich het meest spontaan en onomwonden geeft. En elke verliefde is als het ware een dichter, als hij in den toestand verkeert, als waarvan Emerson zegt: ‘To every man love is the dawn of music, poetry and art.
C.H. Charles, die een verrukkelijke collectie ‘Love-letters of great man and women’ heeft uitgegeven, zegt: ‘Wie nooit een liefdesbrief heeft geschreven of ontvangen, is iemand, die aan 's levens feestelijken disch niets dan ledige schotels vóór zich heeft gekregen.’ Een aardige en juiste vergelijking! Ook zegt hij: Which
| |
| |
is the ideal love letter?...... There is a spark of the Promethean fire in them all.
Geen wonder, dat verzamelingen van liefdesbrieven zoo enorm veel aandacht trekken, en zooveel algemeene belangstelling. De bovengenoemde uitgave is ontzaglijk interessant, omdat zij zooveel verscheidenheid biedt; ook in Duitschland verscheen een lijvige editie: ‘Briefe der Liebe, aus drei Jahrhunderten deutscher Vergangenheit,’ bezorgd door Charlotte Westermann; wie kent niet de briefwisseling van Robert Browning en Elisabeth Barrett, en verkiest haar niet boven den fantasierijksten roman? En wie kan het verwonderen, dat de pracht-editie der Liefdesbrieven van Willem Kloos en Jeanne Reyneke van Stuwe reeds vóór de verschijning was uitverkocht? Liefdesbrieven hebben ontegenzeggelijk een ‘fascination all of their own.’ In particuliere brieven voelen wij, zegt Charlotte Westermann, ‘das Unmittelbare des fremden Lebens, und am reinsten und stärksten fühlen wir es da, wo der Mensch am höchsten hofft und am tiefsten fürchtet: im Brief der Liebe.
* * *
Het verschijnen van Yvette Guilbert's Mes lettres d'amour heeft, zooals vanzelf spreekt, een universeele sensatie gewekt. Om te beginnen is Yvette Guilbert een algemeen bekende, en wat nog méér zegt, een algemeen zéér geliefde persoonlijkheid; er gaat een sterke suggestie van haar uit, een boeiende charme, en niemand, die haar ooit heeft gezien of gehoord, die ooit genoot van haar onvergelijkelijke voordracht, haar onnavolgbare mimiek, de meesterlijke wijze, waarop zij de figuren, welke zij uitbeelden wil, evoqueert, - kan deze sterke, karakteristieke persoonlijkheid vergeten. Wat zeg ik, één persoonlijkheid? Yvette la divette is op zichzelve toute une galerie: een jonge vrouw, een bejaarde vrouw, een kind, een pastoor, een boef, een deerne, een misérable, een meisje, overbruisende van joie de vivre, een ongelukkige, bukkende onder het juk van gebrek en smart...... Haar fantasie is onbegrensd, haar plastiek volmaakt, de indruk, dien zij maakt is blijvend en diep. ‘Tous les âges de la vie sont en vous’, zegt een harer correspondenten, ‘tous les masques s'adaptent à votre visage.’ En hij noemt haar ‘de menschelijke ziel, - die zoo oneindig veel facetten
| |
| |
heeft, en waarin elk onzer zich, als in een spiegel herkent...... Yvette's souvenir is ‘impérissable’...... men bewondert haar, men heeft eerbied voor haar om haar ‘grand art humain’, - maar vooral, vooral: men heeft haar lief.
Het behoeft dan ook geen verwondering te wekken, dat degenen, die met haar in artistieke relatie stonden, zonder uitzondering van haar hebben gehouden. Natuurlijk kwamen er wel eens conflicten, wat bij eerlijke en impulsieve personen welhaast onvermijdelijk is, maar de herinnering is mooi en goed, en heeft haar genoopt dit boek uit te geven en het te noemen: Mes lettres d'amour. (Uitgave van de firma Denoël et Steele, 19 Rue Amélie, Paris.) In een Inleiding vertelt Yvette wat zij, in dit geval, onder ‘liefde’ verstaat: een soort van geestelijke verwantschap, een zielssaamhoorigheid, die tusschen haar en verschillende menschen bestond. Zij verdeelt haar boek in hoofdstukken, elk aan een bekende persoonlijkheid gewijd; en zoo krijgen wij haar (gedeeltelijk in brieven uitgedrukte, gedeeltelijk door haar beschreven) verhouding tot Jean Lorrain, Rollinat, Maurice Donnay, Laurent Tailhade, Henri Bauer, Francis, Jammes, Paul Déroulède, Fagus, Pierre Louys, Willy, Jehan Rictus, Pierre Loti en Léon Xanrof. De geschiedenissen harer vriendschappen zijn ook voor den buitenstaander hoogst belangwekkend, daar zij kostbare bijdragen bevatten tot de letterkundige historie van het literaire Frankrijk van een vroeger eeuwkwartaal en nu. Alle bekende namen worden voor ons levende gestalten, en met behulp der vele portretten construeeren wij gemakkelijk hun bizondere individualiteit.
Wij hooren van Yvette's plannen en van haar slagen, haar kunstzinnig gevoelen, ontwerpen en bereiken; wij hooren hoe andere ‘esprits’ op de hare reageerden; wij hooren hoe de hypnotiseerende invloed van deze onvergelijkelijke vrouw andere kunstenaars inspireerde en tot artistieke daden bracht, - en hoe ook zij honderderlei impressies kreeg door den omgang met buitengewone geesten.
Iedere literatuurkenner en liefhebber profiteere van deze unieke gelegenheid, om nader te worden ingelicht over artiesten, die ons allen interesseeren. De stijl van Yvette Guilbert is, men weet het, pakkend, want overtuigend en direct, en ook in de literatuur heeft zij zich een ‘nom durable’ gemaakt. (Eenige opgenomen portretten van Yvette geven meer een denkbeeld, hoe de teekenaars haar
| |
| |
zagen, dan zooals zij werkelijk is; het is daarom jammer, dat het zoo sprekende, levende en haar nauwkeurig karakteriseerende portret van Antoon van Welie niet is gereproduceerd.) Dit nieuwe boek van Yvette Guilbert is een kostelijke aanwinst voor onze bibliotheken en particuliere boekenverzamelingen, en een bezit om dankbaar voor te zijn.
J.K.-R.v.S.
| |
Richard Wagner.
‘Tout génie est martyre’...... klaagde Lamartine, de gevoelige, - de verstandelijke Stendhal sprak als zijn meening uit: ‘J'ai assez vécu pour savoir que différence engendre haine.’ En de krachtige menschenkenner Frank Harris wist het wel, toen hij zei: ‘The artists, - the benefactors of humanity, all pay for their service with blood and tears. Crucifixion is the reward given by men to their supreme guides and teachers.’ En Victor von Scheffel verkondigde dezelfde waarheid in andere woorden: ‘Tüchtigkeit und hervorragender Wandel beleidigt die Welt oft noch tiefer als Frevel und Sünde.’ En Multatuli's eigen ondervindingen geven hem de bittere woorden in: ‘Men is niet ongestraft iets anders dan het gros!......’
Men is niet ongestraft iets anders dan het gros...... Neen! dat dit zoo is, hebben alle bizondere menschen, hetzij ze kunstenaars of ontdekkers, wetenschapsmenschen of uitvinders waren, op de verschrikkelijkste wijze ondervonden. Galileï werd verbrand, Edison werd in den aanvang als een misdadiger behandeld...... voor de curiositeit is er een geheel boek uitgegeven met de uitingen der Goethe-Gegner; Victor Hugo voelde zich een dergenen ‘autour desquels s'amassent incessamment calomnies, injures, haines, jalousies’...... men-is-niet-ongestraft-iets-anders-dan-het-gros...... maar waarom is men dat niet? waarom wordt het nieuwe, het oorspronkelijke, het geniale niet met blijdschap en dankbaarheid aanvaard? waaròm moeten de vernieuwers, de hoogst-begaafden, zij, die de wereld verder brengen, haar inzicht verruimen, nieuwe waarheden vinden, - de weldoeners der menschheid, zich baan breken met de ontzaglijkste moeite, (zooals te onzent ook de Nieuwe Gidsers hebben ondervonden) waaròm hebben zij te kampen met vijandschap, met miskenning, tegenwerking, bespotting, beleediging, -
| |
| |
waaròm worden zij gehoond en gesmaad, belachelijk gemaakt en uitgejouwd, in plaats dat men hen welkom heet, en met vreugde tegemoet komt in waardeering en erkentelijkheid? Waarom...... waarom...... waarom?!
Wat kan er de verklaring van zijn, dat het goede, het mooie, het origineele, als het ware moet optornen tegen een ijzeren muur, die slechts door de uiterste krachtsinspanning, de sterkste volharding, de striktste consequentie is omver te halen?...... Wat voor vreemde stompzinnigheid ligt ten grondslag aan de geestesontwikkeling van het algemeene publiek, welke koppige weerstand, welke haast boosaardige onontvankelijkheid, dat het hooge en nobele, het waarachtige en complete, het echte, het fijne, het bizondere, moet vechten om zijn bestaan?
Duizenden malen is, in den loop der eeuwen, dit feit geconstateerd. En duizenden vernieuwers hebben er onder geleden, en duizenden intellectueelen hebben er het hoofd over geschud...... Helaas, ook dit waarom is een der vele onoplosbare waaroms, waarbij slechts ein Narr wartet auf Antwort......
* * *
Ook Wagner heeft ruimschoots zijn deel gehad aan ongunst en misbegrip en tegenkanting. Men had den euvelen moed om hem te vergelijken met een der ergste onkruidplanten, die er bestaan: ‘de waterpest, die aldoor voortwoekerend, onuitroeibaar is......’
* * *
Wagner werd den 22en Mei 1813 te Leipzig geboren, en stierf den 13en Februari 1883 te Venetië, aan de gevolgen van een hartkwaal. Hij was Wilhelm Richard gedoopt, maar heeft zich nooit anders dan Richard genoemd, waarschijnlijk om dezelfde reden als die Schopenhauer zich altijd Arthur liet noemen, namelijk omdat die naam in de meeste talen onveranderd blijft. In Wagner's kinderjaren bleek niets van zijn muzikalen aanleg, hij was geenszins een ‘wonderkind’; ja, zijn huisonderwijzer verklaarde zelfs, dat hij ‘nooit piano zou leeren spelen’. Hij voelde zich meer aangetrokken tot de letterkunde en zijn eerste werk was een tooneelstuk in den trant van Shakespeare. Het was Beethoven, die Wagner de muziek
| |
| |
leerde liefhebben. Toen hij de ouverture voor diens Egmont had gehoord, kwam hij tot de overtuiging, dat zijn drama een muzikale begeleiding noodig had. In 1830 componeerde hij een groote ouverture, die toen zij te Leipzig werd opgevoerd, een volkomen fiasco maakte.
Toen vatte Wagner, niet uit het veld geslagen, het plan op een opera te schrijven. Op zijn 15e jaar, onder den indruk van Beethoven's Symphonie pastorale, had hij al gepoogd op den tekst van Goethe's Die Laune des Verliebten, een herdersspel te schrijven; dit werk bleef onvoltooid, evenals een op zijn twintigste jaar ontworpen opera Die Hochzeit. Toen koos hij een ander onderwerp: Die Feen; deze opera kon hij echter niet opgevoerd krijgen.
In 1834 werd Wagner tot muziekdirecteur aan de opera te Maagdenburg benoemd. Weder had hij een opera gecomponeerd: Das Liebesverbot (tekst ontleend aan Shakespeare's Measure for measure) en slaagde er in deze opgevoerd te krijgen, evenwel met zoo bitter weinig succes, dat zij na de tweede voorstelling van het repertoire werd afgevoerd.
Het onderwerp van den vliegenden Hollander trok hem aan en hij schreef er den tekst voor, - doch toen hij hierover sprak met den directeur der groote opera te Parijs, wilde deze de muziek daarvoor laten componeeren door...... den koordirigent Diesch. In 1842 componeerde Wagner evenwel zelf de muziek en deze opera werd te Berlijn aangenomen en zijn Rienzi te Dresden.
Der fliegende Holländer had geen succes. In deze opera brak Wagner met de Fransche en de Italiaansche methode, en het publiek wilde daarvan niets weten. Ook zijn latere Tannhäuser werd alles behalve met bijval ontvangen. De dramatische kracht der muziek stootte het publiek af; Wagner had zich niet gehouden aan den ouden vorm der recitatieven, men hield niet van de door Wagner veelvuldig gebruikte ‘Leitmotive’, en de critiek was hoogst ongunstig. Men noemde hem ‘een dilettant’, een ‘slecht musicus’, niemand, zelfs Robert Schumann niet, begreep, dat met Wagner een nieuw muzikaal tijdvak werd ingeluid......
Door Liszt's toedoen werd Lohengrin te Weimar opgevoerd...... zonder succes. Ook Berlijn, zoowel als Weenen bleven er ontoegankelijk voor. En Tristan und Isolde kon hij in 't geheel niet opgevoerd krijgen...... Een opvoering van den Tannhäuser te Parijs
| |
| |
in 1860 veroorzaakte een reusachtig schandaal, en Wagner zag zich genoodzaakt zijn opera terug te nemen.
In behoeftige omstandigheden, uitgehoond en bespot, was Wagner dikwijls de wanhoop nabij. Toch versaagde hij niet en begon een ontwerp te maken voor zijn trilogie der Nibelungen (die de practische toepassing zou worden van al zijn nieuwe muzikale theorieën), dat door zijn onfortuinlijke omstandigheden evenwel niet vorderen kon, toen...... hem door Koning Ludwig van Beieren de behulpzame hand werd toegestoken. De Koning liet te München Die Meistersinger opvoeren, en het publiek, o, wonder! bracht hem een warme ovatie. Sindsdien steeg Wagner's roem van dag tot dag; hij kreeg te Bayreuth zijn eigen schouwburg en de villa Wahnfried werd voor hem gebouwd. Maar zonder de koninklijke bescherming had Wagner den strijd tegen leugen, laster, conventie, banaliteit nimmer tot een goed einde kunnen brengen......
* * *
Die Nibelungen is, wat conceptie betreft, Wagner's meest grootsche schepping. Het denkbeeld om de indrukwekkende Germaansche sage der Edda muzikaal te bewerken, was reeds vóór Wagner in verschillende andere componisten opgekomen: Mendelssohn, Schumann, Niels Gade. Geen van allen heeft er echter de uitvoeringsmacht toe gehad. Twintig jaren heeft Wagner over dit werk gearbeid; hij dichtte zijn eigen tekst en kon aldus een compleet geheel verkrijgen, dat in de muziekgeschiedenis zijn wedergade niet vindt.
Ter gelegenheid van Wagner's gedenkdag heeft Mr. Dr. D. Albers een zeer interessante lezing gehouden, welke hij later als brochure uitgaf (verschenen bij de N.V. Theosophische Vereenigings Uitg. Mtsch. te Amsterdam) over Wagner's Erotiek.
De beschouwing van Dr. Albers, die Das Rheingold op geheel nieuwe wijze interpreteert, lijkt ons zeer plausibel. Immers, Wagner, die aan zijn Parsifal een philosophisch beginsel ten grondslag legde, dat in de middeleeuwsche sage geheel ontbreekt, en die dezen ridderroman omvormde tot een wijsgeerige allegorie, heeft natuurlijk met zijn Nibelungen ook een diepere bedoeling gehad dan het navertellen en muzikaal illustreeren van een Germaansche helden- | |
| |
sage! terwijl hij zich wel eens beklaagde, dat men in zijn opera's niet veel anders zag dan een muzikale, aangename verstrooiing, die niets beteekenisvollers zou aanbieden aan den geest.
Aan de hand van Dr. Albers, worden wij door den gang van ‘het Rijngoud’ heengeleid, en zijn betoog is belangwekkend voor de nadere kennis van Wagner's bedoelingen. Wie houdt van Wagner en diens werk, verzuime niet, ter lezing te nemen dit geschrift, dat van een weloverwogen, bezonken kennis en een zeer intelligent inzicht getuigt.
N.G.
|
|