| |
| |
| |
Verzen van Emmy Frensel Wegener.
Aan den vijver is het stil,
laatste daglicht gaat nu sterven,
'k zie het aarzelend en kil
langs de bleeke blaren zwerven -
zonnegoud is uitgewischt,
alle kleuren gaan begeven,
schemer als een fijne mist
uit de struiken aan komt zweven -
waar de zilverwilgen staan,
ritselt een gedempt gerucht,
zindert over 't water aan -
dwalend langs den oever glijden,
ijle dampen zich verspreiden,
diaphaan en wazig-blauw....
| |
| |
| |
| |
| |
Zilversparren.
Zilversparren roerloos staan
in de ronding van een laan,
blank en zoo volkomen stil,
dat ik hen niet naad'ren wil
om hun takken aan te raken
die zich aarz'lend naar mij strekken,
bang, dat ik gerucht zal maken
en een licht rumoer verwekken
op het harde pad van grint,
dat zich tusschen ons bevindt -
want ik zou de stilte breken....
zich in mijm'ring te verliezen
en zich weif'lend om ons windt....
liever in het weeke gras,
dat van regen vochtig was,
blijf ik onbeweeg'lijk staren
naar de droom'rige gebaren
van de sparren, die verstarren,
langzaam schijnen te bevriezen
die hen huiverend beving....
| |
| |
Als ik de schors, als ik de bast,
als ik het ruwe, ruige hout
van dezen stoeren boom betast,
is hij mij wonderlijk vertrouwd,
want beide zijn wij in het land,
en op de aarde neergeplant,
en staan gelijkelijk gericht,
naar 't doel dat ons gemeenzaam is;
wij rijzen uit de duisternis,
en zoeken hunkerend het licht,
en groeien staag in het verlangen,
den zegen van de zon te ontvangen;
wij zingen samen het refrein,
dat 't ruischen van de wind ons bracht,
en in een wijden sterrenacht,
willen wij groot en eenzaam zijn -.
| |
| |
Ziet de zware blanke trossen
der seringen die hier wuiven,
zonneglanzen hen omhuiven -
o, er wiegt een ruischend wonder
langs mij heen als witte duiven,
wijl de blanke bloemetrossen
der seringen naar mij wuiven,
en ik zal nu lang nog moeten
zingen en wat droomen onder
't overbuigend bloemenwonder
ranke kelken, wijl hun zoete
zuiv're geuren mij omringen!
| |
| |
hoe lief is mij uw glans en heel
bloemzuiverheid, als luw gestreel
van lente-lichte kussen. -
o, zoet en zengend zonnegeel
mijn kamer is een witte zaal,
daar zonnegoud in straal na straal
tot een zachttrillend wonder wordt
in ieder vreugde-zingend hart
| |
| |
| |
Blazer in middag.
Een man trompettert in de straat,
't plaveisel klettert waar hij staat
van 't stooten-tetterend geluid,
dat klaterend uitbreken gaat
en rauw tegen de steenen stuit
en 't eenzaam uur te pletter slaat;
een man trompettert in de straat,
't plaveisel klettert van zijn daad;
waar hij de middagstille lucht
met koperharde klanken vult,
ontstaat een daverend tumult,
een schel en schetterend gerucht;
een man trompettert in de straat -.
|
|