| |
| |
| |
Het woord in de hedendaagsche Nederlandsche letterkunde en wijsbegeerte door M. Kijzer.
De Significa, de beteekenisleer is de kunstwetenschap die streeft naar de meest mogelijke volkomenheid van het woord. Van de noemende en de totaliteit aanduidende inhoud is het substantief de volledigste kenmerk-vorm. Zijn dikwijls completeerende aanvulling is het adjectief. Ook alle andere epitheta verrichten min of te meer deze functie.
Het verbum is vóór alles de verbindende werkzaamheid.
Het substantief in enge, grammaticale zin ‘concreet’ door zijn directe, volstrekt-onafhankelijke voorstellingswijze; ‘abstract’ door zijn eigenschappelijke, kenmerkelijke, maataanduidende of volstrekt-afhankelijke, met ongenoemde personen of zaken verbonden, voorstellingswijze.
Wij zullen probeeren het woord in wat ruimeren zin te beschouwen, dat is als een levend organisme.
We beginnen daarom het woord, het substantief in onze verbeelding uit te breiden tot een gering woordcomplex, n.l. een substantief met adjectief of adjectiva, zelfs een enkele maal reeds met een verbum gepaard.
We kunnen dan in embryo reeds een zin hebben, die zich dan maar met een voorwerp of bepaling behoeft uit te breiden om een zekere, uiterlijke compleetheid althans te bereiken. Voorwerp en bepaling worden dan ook weer hoofdzakelijk gerepresenteerd door het substantief.
Het Persoonlijk Pronomen zou men een substantief van secundairen rang kunnen noemen, het is zijn remplaçant.
| |
| |
Met deze zinnen, ruim opgevat met het Woord, moet een ieder, schrijvend althans, zich bedienen.
Het spreekt vanzelf dat de hoogst georganiseerde mensch met hetzelfde materiaal oneindig veel meer bereikt dan de primitieve. In wijdsten zin komt de nerveus-gespannen of deinend-rhythmische taal die de kunstenaars hanteeren het signifisch ideaal het meest nabij.
Op signifisch gebied hebben o.a. Frederik van Eeden en Jacob Israël de Haan zich zeer verdienstelijk gemaakt.
In ‘Het Roode Lampje’ van Frederik van Eeden staan tal van fijne woordinhouden, die ook weer anders, even smaakvol en volstrekt even zoo ademend in de sfeer van het Absolute dienst kunnen doen.
De sfeer van het Absolute, dat wil precies (?) zeggen: een tot menschelijkste waarheid gezuiverde leugen of anders: een waarheid, waaruit de leugen, dat is de wankelbaarheid, de onzuiverheid, de betrekkelijkheid niet meer tot aparte vorm-concreetheid te abstraheeren valt, dat is verwoord kan worden.
De meeste stof tot nadenken gaf mij (ik vind het prettig om dat eens te kunnen melden) en veel heb ik geleerd en misschien nog meer genoten van de studie die Dr. Menno ter Braak destijds in ‘De Stem’ aan het Woord heeft gewijd. Zijn geheim om de dingen bezwerend te zeggen ligt natuurlijk daarin, dat deze hoogstmerkwaardige en nog zeer jonge geleerde een artistiek denker blijkt, waarvan wel iedereen overtuigd zal zijn, die bijv. zijn meesterlijke studie leest, getiteld ‘Twee Methoden’, (Theodore Dreiser en Sherwood Anderson) in ‘de Vrije Bladen’, jaargang 6, aflevering 4. Geheel komt dit tot zijn recht in zijn hoofdwerk ‘Het Carnaval der Burgers’, hoewel hij daar m.i. van een aesthetisch-philosophische praemisse uitgaat, die niet onaanvechtbaar is.
Het ‘geschreven’ woord, want het ‘gesproken’ is niet puur. Het laatste immers wordt verhelderd of vertroebeld door het gebaar (de tooneeltaal, de preektaal).
De volksetymologie heeft aangetoond, dat de platte taal van het lage volk, (argot, slang, patois, bargoensch) een ware verminking van het Algemeen Beschaafd, soms een ontzaglijke winst
| |
| |
aan coloriet beteekent. Bovendien vertoont dit vruchtbare idioom syncopische aanduidingen en wonderlijk-elliptische zinsvormen, die bijna altijd evenzooveel rake trouvailles zijn.
De meest excessieve afwijking is wel de o.a. met ‘jiddisch’ doorspekte ‘Dieventaal’, die puntig en bewegelijk veelal uit verklaringszucht is ontstaan.
Het zal wel het meest typische idioom zijn dat bestaat.
Somtijds weet de taaldichter met zijn descriptief woord een verbeeldingsacustiek op te roepen, die ons bijna volkomen de spreektaal suggereert.
Het Woord: sidderende omtrek, uitmonding van een uit bekende en onbekende affecten en emoties bestaanden inhoud.
Het Woord is staalhard beeldteeken van wat Kant noemt, de verschijning van het ‘Ding-an-sich’.
Het Woord is symbool van de verschijning in de werkelijkheid. Het bestaat evenveel en evenweinig als de verschijning zelf bestaat.
Al wat in de Natuur voorkomt (verschijnt), is Natuur, niet meer en niet minder, omdat het altijd aan de wet der natuur voldoet. Voor het Woord als begrip geldt dus wat voor ieder begrip geldt, dus ook en juist voor het begrip Natuur, n.l. datgene wat door Prof. Mr. Dr. Leo Polak in zijn ‘Kennisleer contra Materie-Realisme’ (Amsterdam, 1912, W. Versluys) in de volgende formule voor den kennistheoreticus zoo klaar en onweerlegbaar is gezegd: ‘Het subjekt der natuur bestaat evenzeer, dus evenmin, als de natuur’.
Het Woord, grammaticaal slechts een verzameling van klankteekens, is als symbool van onsterfelijken inhoud eeuwig.
Reeds in aanleg is het Woord (substantief en adjectief) plastisch en het kan verwonderlijk uitgroeien tot gecontourden inhoud van sensaties.
Somtijds verwijdt zich het Woord tot een mouveerend complex van zinnen, zachtheden van licht en schaduw: vloeiende plastiek.
Voor het creatief proza en voor een deel van de poëzie zou ik de onderstaande, wellicht eenigszins benaderende omschrijvings-synthese willen probeeren:
a. | marmer-stille architectuur; |
b. | vloeiend coloriet. |
| |
| |
Let wel, door deze beide vooràl ‘aesthetische’ inhoudelijkheden, hoe verschillend dan ook van uiterlijk, kan het leven - als primaire aandoening althans doorgaans niet direct stuwend naar ‘aesthetische’ vorming - gelijkelijk vol en hevig stroomen, woest als een de aarde mokerende waterval; of wel het leven groeit er (en wat is dat groot!) voor onze aandacht bijna obstakelloos naar zijn kracht; of het leven vloeit er te traag en verwekt een anaemischen aanblik; ook wel ligt het proza fijnkleurig-stil of kabbelend-stil als een witte kano op een liefelijk meer.
Het wil mij voorkomen, dat type a meer Germaansch van aard is; het vertoont een Arisch gelaat. Type b zeker meer: Joodsch.
Ik ben van meening, dat Kunst en Wetenschap met elkaar gemeen hebben, dat zij ‘precies’ willen zijn; ‘precies’ in den zin van: ‘schoone volledigheid’.
Juist omdat het Woord, de zin, het geschrift altijd als uiting maar een menschdeel is, doch als deel ook altijd uiting van den geheelen mensch, (waar de algeheele menschelijke werkzaamheid haar aandeel in gehad heeft) is het onvolkomen, want strikt persoonlijk, dat is op velerlei wijze verschillend genuanceerd.
Het Woord: volkomen teeken van onvolkomen menschoordeel. Het Woord kan precies weergeven het onpreciese oordeel.
Oordeel: objectiveering van Subject.
Omdat: het Subject van iederen persoon is alweer evenzooveel aesthetisch, ethisch, metaphysisch enz. als de persoon aesthetisch, ethisch, metaphysisch enz. is. En de toets hiervan, de gewaarwording, de naar binnen geprojecteerde waarneming (die zich natuurlijk te zuiveren heeft) hangt dus alleen maar af van: het geobjectiveerde subject = oordeel van een ander subject = waardeerende persoonlijkheid = oordeel.
Het gaat hiermede als met de zintuigelijke waarneming, voorstelling. De menschelijke geest creëert tijd-ruimtelijke vermenigvuldiging.
Het objectief waar te nemene is de losmakende prikkel van onze daartoe aangewezen subjectieve waarnemingscapaciteit. In onze waarneming is het waargenomene voorondersteld.
Het zichtbare sluimert als ‘potentie’ tot die zichtbaarheid in onzen geest.
| |
| |
Een oordeel, zelft tot de grootst mogelijke eenzijdigheid teruggebracht, dat beteekent vooral naar den kant van één grootheid geaccentueerd, hetzij aesthetisch, ethisch, metaphysisch enz., komt dus nooit glad, zuiver, afgerond te voorschijn, maar heeft altijd een surplus of een tekort door inwerking van andere machtige grootheden.
Eénkantige objectiveering is dus onmogelijk door.... de veelkantigheid van het Subject.
De ingewijde lezer voelt wel, dat ik bij de literair-philosophische schermutseling van de heeren Marsman en Ritter in principe aan de zijde van den heer Marsman sta. (‘Vrije Bladen’, Afl. 4, Jaargang 6.) Zijn formuleering ‘overwegend aesthetisch’ bijvoorbeeld, lijkt me zeer doeltreffend.
Ritter daarentegen is van meening, dat een oordeel absoluut en geheel op zichzelf staand kan voorkomen: een algemeen geldend (aesthetisch) oordeel.
Eén ding is zeker! Een oordeel kan neutraal zijn: zonder oordeel-in-aanleg, toestand van den Geest is niemand. Wat leeft, bekent kleur. Embryonaal-toestand, soit! maar een (zeer diep verborgen) kenmerkende herkenning.
Zóó geldt voor een bewust, hoog georganiseerd mensch: geen ‘bewuste’ wereldbeschouwing, dan een ‘onbewuste’.
Volkomen ongekleurd is geen enkele ziel. Kleurloos? Welnu dan: zonder merk is geen enkele ziel. Ieder geschrift (het Woord) is hiervan, in aanleg, een uiting.
Aan het woordcomplex herkennen we de stijlsoort. Het gevoelige plaatsen van het woord, de rangschikking zou ik het physisch-psychisch, zeer ingewikkeld proces willen noemen, het ademhalen van de ziel, de geest-drift van het bloed. (Het proza van Ary Prins, voornamelijk ontstaan uit zielskracht, daardoor vernieuwing van methode en romantisch-barokke visie.)
Uit diezelfde ongekendheid ongeveer ontstaat het Kunstwoord, het Poëtische Woord, het Woord-wonder-an-sich.
Bij het gedicht kan alleen reeds het rijmraffinement luidheid. welluidendheid, melodie, zachte muziek en rhythmus creëeren.
Ontroerd en exact saamgeperst, propvol van kleur, licht, ziel, lijf, aardsche en hemelsche schoonheid, plotseling en voluit openberstend als uit een vuurpijl de bevallige, chic zich buigende
| |
| |
vuurslingeren van oranje en goud, doorspet met bolle vonken als kerstboomballen groen, violet en rood: een luidend Rhythmus. (Vele gedichten van Marsman.) Een onheilspellende, over iedere grens reikende woordmagie. (Hendrik de Vries, Edgar Allan Poe.)
Een jachtend, nerveus, maar voldragen taaleigen heeft de dichter Slauerhoff. Het schijnt dat voor dezen dichter nog al eens woorden verschijnen, waarvan het vel reeds is afgestroopt, geen nood! hij weet er een zakelijkheid mee te suggereeren, die... romantisch aandoet.
Witlicht (Marsman).
Natuur-mystisch en elegisch (A. Roland Holst).
We kunnen zoo doorgaan. Een stijlkarakteriseering verbreed voert naar personen-karakteristiek, naar de volledige werkzaamheid van de persoonlijkheid, naar de (om met een woord van Dr. J.D. Bierens de Haan te spreken) ‘Individueering’.
Eindelooze variaties, want: objectiveering van het Subject.
Vrijmaking.
Waterklaar, kinderrein, ernstig-modieus zijn de gedichten van den geraffineerden (?) Nijhoff.
Nijhoff, de angstig volmaakte dichter van de Eenvoudigheid. ook zacht, geil-licht-vlug zingende troubadour vlak aan de witte, parfume borsten van een trotsche Pompadour.
Talenten, religieus geaccentueerd, openbaren heden rauw-ware, religieuse en vitale vorminhouden; een kleine, maar krachtige groep katholieke schrijvers en dichters, zoowel in ons land als in België, maakt het zich gelukkig zoo moeilijk mogelijk met het vinden van nieuwe uitdrukkingswaarden die moeten zijn: resultanten van hevige activiteit in intens en dienend leven. (Wijlen Gerard Bruning, Jan Engelman, Anton van Duinkerken, Albert Kuyle, Marnix Gysen, Albert Helman enz.)
Het tijdschrift ‘De Gemeenschap’ zij ook iederen niet-Katholiek warm aanbevolen. Wie met de literatuur van zijn land op de hoogte wil blijven, mag de geregelde lezing van dit uitstekend verzorgde tijdschrift niet verzuimen.
En mag ik nu alleen nog even een majestueus voorbeeld geven van een brok leven, dat stil, langzaam en verheven naar zijn geheimzinnige krachten groeit en zich haast onmerkbaar voltooit, eenzaam en onwrikbaar ‘auf der Höhe’?
| |
| |
‘Der Zauberberg’ van Thomas Mann, meen ik.
Slauerhoff is over dezen aaneengesloten arbeid in ‘De Stem’, ook voor zijn doen, veel te beknopt geweest.
Een der meest geraffineerde wezenselementen der ‘Haute littérature’ is de zachte ironie, de humor, het sarcasme, het cynisme. Zij fungeeren dikwijls als palliatieven; zij zijn de narcotische maskers van leed en ontgoocheling.
De illusionist roept zichzelf hiermede tot de orde van den dag.
Den grooten kunstenaar was de ironie in alle phasen en vormen, de gansche historie door, meer dan eens het redmiddel, wanneer hij met zijn vertwijfelden geest reeds vertoefde aan den zelfkant des levens. Het gaf hem een bijna sadistisch genoegen den volke een fleurige, zoete perzik te toonen, die hem zelf echter smaakte als een vale, pijnzure mispel.
Namen noemen? Ondoenlijk. Allen? Wellicht, maar deze levenshouding is niet altijd in hun werk te vinden.
Een moderne Hollander?
Ik kan aan de verleiding geen weerstand bieden:
Kees van Bruggen, Karel Damme.
Als algemeene omschrijving meen ik het volgende, wat het nieuwste Proza betreft, te mogen opmerken:
Dit prozagelaat vertoont een pezige en noodzakelijke plastiek.
Het is meer gesyncopeerd: mededeeling door weglating. Wanneer dit proza bij den ontvankelijken lezer de juiste, aanvullende gedachte opwekt, heeft het ten dien opzichte bereikt waarnaar het (onbewust) streeft; dit is in ieder geval noodzakelijk om de charme ervan volledig te ondergaan.
Het skeletterig psychologische proza heeft langzamerhand zijn plaats moeten afstaan aan het beknopte proza, dat zich onder scheidt door een vitale totaliteit. (Slauerhoff, Marsman, Kuyle, Houwink, Last en vele anderen.)
Het goede, wetenschappelijk betoog kenmerkt zich door een verklarende, noemende, vloeiende en plastieklooze schrijfmethode.
De duistere taal der Philosophen is genoeg bekend. Hier in Holland is er wel van de allervoornaamste uitingen iets karakteristieks te zeggen.
De taal, het zeer uitgebreide woordcomplex van wijlen Prof.
| |
| |
G.J.P.J. Bolland is cerebrale woordplastiek, dikwijls ‘top zwaar’ (het rake woord is van Querido) en men treft zinnen aan met dubbele beteekenis. Met dit al zal het wel het meest oorspronkelijke philosophische taaleigen zijn dat bestaat en wat deze wijze en oer-origineele woordartist er mee weet te bereiken, is altijd belangwekkend en diepzinnig, meermalen zelfs ruimte suggereerend.
Als spreker was hij een volbloed en geheel eenig; de jeugd behoude zijn rechtvaardige hoop, voor ons ouderen wordt dit gemis niet meer vergoed.
Dr. J.D. Bierens de Haan schrijft een meer vloeibare taal, die uitmunt door klaarheid bij synthetiseering, zelfs van het allermoeilijkste. Deze eminente denker bezit een problemen-oplossenden stijl. Bovendien is hij een fijn-onderscheidend, kunstgevoelig docent. Bijwijlen formuleert zijn Woord zich als allerlaatste kenschetsing van ‘de Idee’ tot een plastische denkresultante.
Prof. Mr. Dr. Leo Polak schrijft den gewonen wetenschappelijken stijl. De taal van dezen zeer grooten geleerde is meer dan eens houterig en verwrongen. De problematische, verwikkelde kennistheoretische aard van zijn onderwerpen permitteert echter den stijl, daar deze bij dergelijk werk slechts een ondergeschikte rol vervult.
Zijn glasheldere mondelinge voordrachten zijn echter als woordstyleeringen helaas toch cliché's.
Ook de Duitsche geschriften van zijn leermeester Prof. G. Heymans vertoonen het gewone, wetenschappelijke uiterlijk.
Wanneer schreeuwerige Bolland-imitaties reeds lang vergeten zullen zijn, dan zal men nog altijd een in wezen volledig Kantiaansch richtsnoer aan Heymans' ‘Einführung’ hebben.
Het astronomische idioom in de poëzie van den Brahma-philosoof Adwaita (Andries dèr Mouw) staat geheel apart.
Blijkens zijn uitingen schijnt de heer Ir. B. Wigersma het werk van den zoo juist tot professor benoemden Bollandist J. Hessing volkomen te doorgronden. Het is mogelijk, maar.... en ik sta bij lange na niet alleen in deze overtuiging: ik geloof er niets van. Als taalproduct is het in ieder geval onleesbaar. (J. Hessing, ‘Zelfbewustwording des Geestes’.)
De aard van mijn opstel en wat het bedoelt, sluit natuurlijk
| |
| |
ook maar een vleug van volledigheid uit, maar gaarne zou ik willen opmerken, dat wij veel meer houvast hebben aan de boeken en tijdschriftartikelen van verschillende geleerden en kunstenaars, die er een minder sfinxische schrijfmethode op na houden.
De taal, de stijl, de hanteering, de methode, kortom, het Woord, het Woordcomplex in al zijn fijne variaties en fluïde-nuances is lijf en ziel van het totale leven.
Laten wij het daarom met eerbied en voorzichtigheid hanteeren.
|
|