De Nieuwe Gids. Jaargang 48
(1933)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 488]
| |
Zij, die de klappen gaf
| |
[pagina 489]
| |
- Ik heb haar van jongs aan gekend. - Wie, je vrouw? - Nee, 'n andere. Zij, die de klappen geeft. - O, zijn er klappen gevallen! riep ik ondoordacht. - Zeg nu liever niets meer; laat me vertellen, bromde Gaston. En toen begon hij zwaar uitéén te zetten van een jonge vrouw die naar Suriname was getrouwd, met de handschoen. - Ik heb haar aanstaande ook gekend; geen hoogvlieger, maar 'n door en door beminnelijke goedzak. Hij was met verlof en altijd omringd door een krans van jonge meisjes, die allemaal wel als mevr. van Druten mee naar de West wilden. Eindelijk kreeg Carina hem in 't net. Hij gaf haar wel de voorkeur, dat voelde ze; maar hij was op zijn suiker-plantage eenzelvig geworden, zou zich misschien nooit gedeclareerd hebben. Toen vroeg zìj, wat z'n bedoeling was, en dat bracht de zaak aan 't rollen. Geëngageerd ging hij weg; 'n jaar later zou zij volgen. Dat gebeurde ook. Maar eerst gebeurde er iets anders, dat alles in de war stuurde. Ze correspondeerden natuurlijk en zij vond het interessant en noodig, ook over liefde te schrijven. Zij was niet mooi, 'n verlegen natuur, had nog nooit de aandacht getrokken. Ze was dan ook oprecht verwonderd, dat Eddy haar boven zoo velen verkozen had. Ze had geen verleden, zelfs in gedachten niet. Ik heb haar eens uit Gaspard de la Nuit voorgelezen. Bij de drie ruiters elk met 'n bohémienne en croupe, wien door den abt nacht-asyl ontzegd wordt, vroeg ze met volkomen onschuld: - Waarom nam hij die bohémiennes niet op om ze te bekeeren, gelijk de jonge monnik zegt. - Omdat zij Mme Aliénor en haar nicht de biecht moesten gaan afnemen, hield ik mij aan de letter. Ik herinner mij heel goed, dat ik Carina toen bewonderswaardig en 'n tikje vervelend vond. Om kort te gaan. (Doe dat, dacht ik, ik ken Louis Bertrand niet en begreep er het fijne niet van), toen het dus vertrouwelijker tusschen hen werd, wilde Eddy oprecht zijn en schreef, dat hij 'n liaison had gehad; 'n inlandsche vrouw, maar het was al een paar jaar geleden en kinderen waren er niet. In Carina barstte een vulcaan van verontwaardiging los; 'n zwartje haar voorgangster! - Je bent geen rein meisje | |
[pagina 490]
| |
meer waard, antwoordde ze in haar woede. Zij sprak er met Eddy's moeder over, 'n orthodox-geloovige, die haar volkomen gelijk gaf. - En 't engagement ging dus af? Is dat alles wat je me te vertellen had? - Nee, zei Gaston, ze waren al ondertrouwd, de receptie had plaats gehad; zij ging tòch, dat is juist 't gekke. Zij kwam bijna gelijk met haar brief in Paramaribo aan; hij kon noch antwoorden, noch eenig teeken met haar wisselen en kwam met 'n gezicht als van 'n dog haar van de boot halen. Hoe zou hij ook anders, verbijsterd als hij was door het onzinnig gevoel, tegelijkertijd verworpen en getrouwd te zijn. Zij had niet de eenig-juiste conclusie uit haar moreele verontwaardiging getrokken, hem de rug toe te keeren toen zij nog vrij was, en hem had zij er ook den tijd niet voor gelaten. Zoo kreeg hij het zuurste gebakje thuis, dat een man zich voor kan stellen: een vrouw die hem zwaar heeft beleedigd en tegelijk liefde van hem wil. - En je zei, dat hij zoo'n goedzak was! - Dat wil niet zeggen, dat hij geen karakter heeft. Wanneer het menschen die rustig en goedhartig van natuur zijn, over de schreef gaat, des te erger! - Maar, zei ik, waarom zullen wij ons nu opwinden over dingen, die ons eigenlijk niets aan gaan. Wat zij schreef, was toch wel wat elk fatsoenlijk Hollandsch meisje in haar geval zou gevoeld hebben. Al was 't natuurlijk bar onlogisch, dat ze toch naar hem toe ging. Maar van vrouwen logische consequentie te verlangen, is soms het grootste onrecht dat je hun aan kunt doen. - Er kwam nog iets bij, antwoordde Gaston rustig. Het ongeluk wilde, dat zij haar scheeve houding tegenover Eros als ‘haar wezen’ opvatte, terwijl het slechts de typisch conventionneele draai was van de wel-beschutte backfisch, die zich-zelf en het leven niet kent. Dit wierp 'n vleugje aanstellerij over al haar uitingen, dat in zekere niet zuiver-aanvoelende kringen werd gewaardeerd in verband met haar wezenlijke goedhartigheid, haar terughouding en niemand in de schaduwzettende middelmatigheid. Maar in deze groote aangelegenheid | |
[pagina 491]
| |
zwol de onechtheid aan tot een volkomen uitschakeling van het instinct, hetgeen later ook de verhouding tot haar kinderen bedierf. - Daar moet ik weer even pleiten, zei ik, misschien wel omdat ik van psycho-analytische finesse's hou. Dat zij van wege de veilige beschutting het leven niet kende, was toch waarlijk haar schuld niet. Of vindt je, dat zij er 's nachts maar eens op uit had moeten gaan, zooals ze dat bij Valéry Larbaud doen? (- Larbaud! Gaston haalde zuchtend zijn schouders op). En wat de zelfkennis betreft, als die niet zoo moeilijk en zeldzaam was, had het orakel van Delphi ze niet hoeven aan te bevelen. Ik hoorde trouwens ook eens, dat die het verste komt, die niet weet waarheen hij gaat. Nu werd Gaston werkelijk ongeduldig: - Dit gaat ons eigenlijk weinig aan; het is maar het voorspel van wat ik je vertellen wou. - Ja, van de klappen; doe dat, riep ik. Ik begrijp niet, waarom ik zoo onverdragelijk tegen Gaston was. Hem scheen alles zeer aan het hart te gaan. - Kijk eens, zei hij met den fijnen glimlach die hem zoo goed stond, het is van belang, dat je mijn houding tegenover het geval kent, anders kun je het latere ook niet beoordeelen. Zij heeft twee maal het leven van haar man bedorven en mij heeft ze dat bijna ook geleverd. Toen ze met de handschoen naar de West zou vertrekken, dee ze net of ze in ballingschap ging; er was daar geen geestelijk leven, geen beschaving, niets. We moesten haar steunen, haar allemaal schrijven, boeken sturen; zij wilde op de hoogte blijven. Dat zei ze me, toen we voor 't laatst in de opera waren, La Hérodiade van den zoeten Massenet, die als cultuur-phenomeen toch moeilijk in aanmerking kan komen. Het verwonderde me, dat Gaston als Franschman zoo vrij tegenover Fransche muziek stond; maar hij had veel gereisd en was lang in Holland geweest. - Dus haar vertrek was al onecht, ging hij door; haar laatste brief aan hem zat haar dwars, maar dat zei ze niet. Niets dwong haar te gaan, behalve dat ze het ten slotte toch het liefste dee. | |
[pagina 492]
| |
Dat moet zich vreeselijk gewroken hebben. Leg de goedigste hond aan de ketting, dan wordt-ie bijterig. En van Druten was wat de hoofdzaak in hun verhouding, het conjugale betreft, inderdaad aan de ketting gelegd. Hij moest door terughoudendheid bewijzen, dat hij het ‘reine meisje’ toch waard was. Zeker werd hij tusschen verlangen en eergevoel heen en weer geslingerd; geen aangename positie in de tropen. De kinderen kwamen met groote tusschenpoozen. Toen ze leeren moesten wat zij hun niet meer kon bij brengen, bracht zij de oudsten naar Holland. En toen ze terug kwam, vond ze haar plaats ingenomen. Toen heeft ze Eddy's leven voor de tweede maal bedorven. - Door niet goedschiks de plaats te ruimen? vroeg ik. Dat was wat veel verlangd; hij was toch háár man. - Juist omgekeerd, riposteerde Gaston met 'n grimmig lachje; zij installeerde die vreemde geheel in haar huishouding en toen ze haar alles had gewezen en de rivalin op dreef was, ging ze met haar jongste weg en vroeg echtscheiding aan. - En dat noem je Eddy's leven bederven? Inschikkelijker kòn 't toch niet. - Het was te geforceerd, onnatuurlijk. Tegen zooveel nobelheid was die andere niet bestand; ze ging óók weg. 'n Tijdje later schreef ze aan Carina 'n lange brief: Carina's edel gedrag had haar tot inkeer gebracht; ze had van wroeging niet bij Eddy kunnen blijven en ze vroeg Carina vergiffenis voor alles wat ze haar aan had gedaan. Dat riekt naar Octave Feuillet, maar 't is de zuivere waarheid. - Fantaseer je niet? Hoe weet je dat allemaal? riep ik ongeloovig. - Van beide partijen. Van Druten is me sympathiek; ik heb hem 'n paar maal opgezocht. Van dien brief vertelde Carina me zelf. - Iemand die zoo doet als Carina, heeft toch 'n nobele inslag. Daar moet je innerlijk geconcentreerd voor zijn en geen nieuweling in de zelfbeheersching. - Maar Eddy zat weer alleen, gaf Gaston terug. Z'n laatste kans op een normaal liefde-leven had Carina weggeblazen. En ze hield ook niet zoo erg van hem; anders had zij hem dien | |
[pagina 493]
| |
woesten brief niet geschreven. (Nu trok ik mijn schouders op, maar Gaston bleef onverstoorbaar:) Ik heb 't haar eens gevraagd: hièld je dan van 'm? Och, zei ze, je hebt het heele pak van liefde klaar; dat geef je aan den eerste die komt! - Hoe meer je in een aangelegenheid indringt, zei ik, hoe minder je iemand persoonlijk de schuld kunt geven. Daar is de oude conventie en de opvoeding. Een meisje mag zich nooit eens uiten, moet altijd maar afwachten. Tenslotte gebeurt er dan 'n onheil als met Carina. - Geen persoonlijke schuld! Waar blijft de vrije wil dan? vroeg Gaston zenuwachtig. - Ik heb wel eens gehoord, dat men dien bij zich zelf moet veronderstellen, bij de anderen niet. Dat kwam mij zeer gentleman-like voor. - 'n Beetje décadent ook, gromde Gaston. Het pure christendom is in strijd met het leven en onze meest vitale instincten. - Dien leeftijd zijn we toch te boven! Waarom ben je zoo onverbiddelijk? - Aan macht-behoefte ontgroeit niemand; en je vergeet, dat we nog bij de inleiding zijn, zei Gaston bleek wordend. - Dat is waar ook. Vooruit dan maar! - Nu komt de hoofdzaak. Toen ik hertrouwd was, heb ik mijn vrouw met Carina in kennis gebracht. Ik vond het aardig, als vreemdeling ook 'n Hollandsche kennis aan te brengen. Maar het was lichtzinnig en dom van me. Ik had moeten begrijpen, hoe gevaarlijk zoo iemand als Carina zijn kan, je moogt haar dan opvatten zooals je wilt. In haar onderbewuste is veel onbevredigends, veel dat onderdrukt is en ieder oogenblik weer het hoofd op kan steken. Daar heb ik helaas de doorslaande bewijzen voor, maar ik had het ook vroeger kunnen weten. Ze heeft me van allerlei verteld tijdens mijn korte weduwnaarschap (waarom juist mij? Dat had me ook voorzichtig moeten maken), dat een erotischen grondslag had. Op de boot al 'n geval met iemand, waar zij 'n eind aan maakte door te verlangen dat zijn vrouw het goed vond, als ze verder correspondeerden. - Toch altijd correct, merkte ik op. - Daar hebben we 't niet over, maar over het gevaarlijke. Was ze maar eens flink incorrect geweest, dan zou ze niet zoo | |
[pagina 494]
| |
gevaarlijk zijn geworden. Verder had ze avontuurtjes in den trein: 'n gesprek met 'n heer, die haar plotseling zoenen wou, wat zij niet toeliet; en dergelijke meer. 'n Echte kinderboel. Maar waarom vertelt ze mìj het allemaal? Je kent de Roomsche spreuk: nulla castitas in vedovis. Dat was bij haar zeker niet actueel (conventie en opvoeding werkten door) maar zooveel te meer potentieel, om met Aristoteles te spreken. En op psychisch gebied zooveel te gevaarlijker. 'n Tijd lang was er tusschen ons drieën druk verkeer. Logeeren, samen op reis gaan. Toen ging zij 'n anderen kant uit; zij veramericaniseerde. Daar moet ik niets van hebben. Efficiency, behaviour, daar jaag je mij de deur mee uit. Zij hield er lezingen over. Maar 't was niet overeenkomstig haar natuur. Zij is de minst efficiente persoon, die ik ooit ontmoet heb. Op reis, wat 'n overtollige bagage! Mijn vrouw zegt: Pieter Spa naar Londen; dat schijnt hèt type van omslachtige onhandigheid te zijn. (Ik knikte glimlachend: - Maar dat 's erg ouwe rommel!) Eenmaal kwam ze bij ons op de doorreis. Ze had geen handtaschje bij zich, alleen maar 'n groote koffer. Toen moest mijn vrouw met 'n handkoffertje aan den trein komen en bijkans 'n half uur vóór de douane wachten, tot Carina de dingen voor den nacht uit de groote in de kleine koffer had gepakt. 'n Cadeautje dat vrinden hadden meegegeven, kwam heelemaal niet te voorschijn, maar voor mij bracht ze een afschuwlijk toestel van blik mee, om naast de schrijfmachine te gebruiken: instrumentalisme! 'k Heb 't ding niet aangekeken. Dat was onhoffelijk, ik weet 't wel; maar 't was me te machtig. Mijn vrouw als loopmeisje te gebruiken, was ook niet elegant. Er was in Carina iets veranderd, dat merkte ik dadelijk. Ze had met die lezingen wat succes gehad, daar ze aan 'n Amerikaansch tijdschrift waren ontleend, en dat succes was haar naar het hoofd gestegen. Ze moest altijd het woord hebben en viel ons in de rede, wanneer wij óók iets zeiden. Het goede schaapje Carina was arrogant geworden. Ze vertelde van een armen schilder, dien ze in den Achterhoek had leeren kennen en voor wien ze bij zich 'n tentoonstelling had gehouden; voor 500 gulden verkocht! Er waren twee museum-directeuren bij geweest; ‘want die ken ik!’ liet ze triomphantelijk volgen. Waarom zou ze die nièt kennen? Er was niets tegen; die hangen tenslotte | |
[pagina 495]
| |
de schilderijen maar op. Maar een schilder, die ze maakt, zou gauw merken dat Carina van schilderkunst geen flauw begrip had, en voor de kennis bedanken, tenzij hij dood-arm was en haar geld kon gebruiken. Carina heeft inderdaad van het ergste spul in haar eetkamer hangen, dat ik ooit gezien heb; niet eens oorspronkelijk, gekleurde reproducties van onbenulligheden. Zij komt uit Parijs, nu al voor de derde maal, en heeft nog geen voet in het Louvre gezet. Wat 'n belangstelling! Zelfs geen nieuwsgierigheid hoe zoo'n ding als Leonardo's Monna Lisa er uitziet, of de Slaven van Michel-Angelo; om van de statue van koning Karel V maar niet te spreken en onze Impressionisten! En ze waagt het over schilderkunst te schrijven. De puurste beunhazerij! Ze reisde met 'n gidsje van een Parijsch restaurateur die aanbeveelt voor het Louvre iemand van Cook te nemen; die kon je er vlug door heen loodsen. Verder stonden er alleen maar eethuizen in, met menu's en hoeveel 't kost. Dat had Carina zóó geïnteresseerd, dat haar maag er totaal van in de war was geraakt. Ze at bij ons alleen maar cakes met honig; 'n zonderling dieet om op je verhaal te komen, vind je ook niet? (Ik knikte: - Maar wat doet het er allemaal toe!) 't Is hoogst gewichtig, je zult het zien, verklaarde Gaston plechtig. Ze had van den dag den nacht gemaakt, was nooit voor elven op de been geweest, omdat ze elken avond naar de cinéma ging. (Wàt? riep ik.) Ja, en dat in Parijs. Alsof de films niet overal dezelfde zijn en je niet overal in het donker zit. Maar let nu goed op. Bij ons kwam ze ook nooit voor elven te voorschijn, gewoonte of vermoeidheid. Den derden avond zei m'n vrouw, die altijd het eerst bij de hand is: Ik ben moe en zou bij tijds naar bed willen. Of jij al weer slapen kunt, Carina? vroeg ze foppend. Wat doet Carina? Ze staat op en geeft m'n vrouw 'n oorvijg. - Was dat ernst? vroeg ik ongeloovig. - Ernst of niet, zoo'n grap duld ik niet. Mijn lieve vrouw zat beduusd te kijken. Had ze maar 'n flinke draai terug gegeven. Mijn handen jeukten; maar 'n vrouw, niet waar? Ik zei niets, want ik vreesde te ver te zullen gaan. Er heerschte een ijzige stemming. Dat was 't dus, waar dit over 't paard getilde gansje heen wilde. Twee dagen zei ik er niets over, maar in mijn | |
[pagina 496]
| |
gedrag liet ik wel voelen, hoe ver ik mijn vrouw boven Carina stelde. Op 'n avond vroeg ik haar of ze Vera al excuus had gevraagd. Als van 'n adder gebeten vloog ze op: dat dèe ze niet, nooit; ‘we zijn geen vischvrouwen’. Haar wildheid stak me aan: - Wanneer je geen vrouw was, zou ik je 'n oorvijg geven, waarvan je drie keer om je zelf tolde. Verontwaardigd schoof ze naar de deur. Het viel me op, hoe slecht ze liep; 't was de eerste maal dat ik haar geheel zonder sympathie zag. Ze was breed en waggelde als 'n gans. - Ik kan niemand in m'n huis dulden, die voor zoo iets geen excuus vraagt, zei ik. Vera kwam er bij, keek me verwijtend aan. - Ik vraag geen excuus, we zijn geen vischvrouwen, herhaalde Carina met gesmoorde stem. - Dat is ook niet noodig, zei Vera zacht. - Dat is het wel, zei ik luider. Wat denk je van vischvrouwen?’ 'n Tijdje geleden had mijn schoonzuster Vera ook 'n oorvijg gegeven, in opwinding. Ze had spoedig spontaan excuus gevraagd. Iedereen scheen zich te verbeelden mijn vrouw te mogen oorvijgen. Dat kon ik onmogelijk dulden. - Er is toch wel 'n verschil, zei ik. Carina dee 't misschien kalm, schijnbaar uit de grap? - Schijnbaar, ja! Ik had het gevoel en heb het nòg, dat die klap voor mij bestemd was of althans door mij veroorzaakt. Dan had ze 'm mij ook maar moeten geven. - Door jou veroorzaakt? vroeg ik verrast. - Zij was al lang gepikeerd, omdat ik haar onmogelijk voor vol kon aanzien. Haar hart mag dan goed zijn, hoewel er veel aanstellerij bij is, haar geestelijke vermogens zijn inférieur. Vooral van schrijven en de onverbiddelijkheid van het leven heeft ze geen begrip. Toen ik zag, dat ik haar dat niet bij kon brengen, heb ik mij teruggetrokken; ik heb haar om zoo te zeggen aan Vera overgedaan. Dat kon Carina me niet vergeven. Ze wilde ‘vriendschap’ met me; maar in haar kast staan alleen maar auteurs van de tweede rang: geklets. 'n Gedicht kan ze niet lezen, dat erkent ze zelf; ze heeft er de hersens niet voor. Dus zit je met haar voortdurend in de kinderkamer. Ik las eens La Fille Elisa, waar ze bij was. Zij vroeg: wat beteekent ‘fille’, het meisje of de dochter? - Geen van beide, zei Vera. Nou geef ik toe, dat men zoo'n boek niet in bijzijn van dames leest, | |
[pagina 497]
| |
van wege 't milieu, hoewel er niets ergs in staat; dat men het zelfs beter heelemaal niet leest, omdat het als strekkings-melodraam, trots de exacte methode toch van de tweede rang is. Maar het is toch stoer, geen mengsel van zoetsappige nobelheid, geen gebrek aan psychische kracht als bij Carina! Maar dat is allemaal secundair, dat begrijp je wel. Zij had gedacht ons met haar instrumentalisme en 't succes van haar lezingen te imponeeren en daar was ik niet op ingegaan. Ze wilde de beroemde dame uithangen en nu nam Vera haar in 't ootje: Kun je al weer slapen? Dat redresseerde Carina fluks met 'n oorvijg. Merkwaardig: toen ze twee jaar vroeger bij ons was, werd Andrejeff's ‘Hij die de klappen krijgt’ in 'n voorstad-cinema gegeven. Carina wilde het met geweld zien, maar ik kon niet meegaan en ze hebben de boîte niet kunnen ontdekken. Ze schijnt 'n innerlijke verwantschap tot oorvijgen te hebben, maar niet om ze te krijgen! Er is nog iets dat me frappeerde. Toen ze gescheiden uit Indië kwam, ging ze haar dominee opzoeken, die haar bevestigd had. De man verweet haar, dat ze Eddy in de steek had gelaten. - Ik heb hem niet gezegd, dat m'n plaats ingenomen was, zei ze. - Waarom niet, vroeg ik. - Omdat het beter is onrecht te lijden, dan onrecht te doen. Ik vond dat toen heel mooi van d'r; maar nu is het omgekeerd. Nu vind ze 't beter onrecht te doen, dan onrecht te lijden. Ze was geloovig; maar nu is ze haar Godsbewustzijn heelemaal kwijt. Dat bleek al uit haar verblijf te Parijs, aan hors d'oeuvre en cinéma gewijd. Dat vind ik heel erg voor 'n vrouw. - Ja, d'r Godsbewustzijn, zei ik, het kan zijn dat ze met die kern tegelijk alle houvast verloren heeft. - Trouwens, 't doet er weinig toe, zei Gaston; geen Franschman kan dulden, dat z'n vrouw geoorvijgd wordt, hoe dan ook. Denken jullie daar anders over, zooveel te erger. - Ik denk er niet anders over; ik vind alleen, dat de manier waaròp er wel iets toe doet. - Ik niet, voor dezen inhoud bestaat voor mij geen acceptabele vorm. Bovendien, ze heeft door haar hardnekkigheid te veel ellende over ons gebracht. Die laatste nacht was vreeselijk. Vera huilde maar al, en gaf mij ongelijk. En toen ze eindelijk voor dag en dauw naar den trein waren gestapt, werd 't met | |
[pagina 498]
| |
beter. Want zij bombardeerde Vera met brieven, waarin ze het laatste woord wilde hebben; zij slaagde er werkelijk in Vera te suggereeren: het was geen oorvijg geweest, une claque légère comme une caresse (ze begon in eens Fransch te schrijven!) Dat deed er voor mij niets toe; had ze alleen maar de hand tegen Vera opgeheven, dat zou al te veel geweest zijn; even dreigen met de vinger, dat was het meeste wat mijn eer-codex zou kunnen verdragen; ik heb er lang over nagedacht. Psychologisch komt er dit bij, dat in haar handelwijze de pretentie lag, Vera's meerdere te zijn, wat ook al in het ontbieden naar den trein lag. (Ik vond, dat Gaston erg uitpluisde, doch zei niets meer.) Geen mindere zal bij zijn meerdere met zoo'n liefkoozing aankomen en ik stel Vera hemelhoog boven Carina, om haar ruimte van blik en warme, gezonde goedhartigheid. Maar ik deed de bittere ervaring op, dat ik nu pas in de tweede plaats kwam. We hebben 'n ergen tijd gehad, door Carina's gebrek aan tact, die maar doorging brieven te sturen om het zwarte wit te maken. Ze heeft nooit geweten, wat liefde of huwelijk is. Maar ik heb haar geen gelegenheid gegeven het mijne in de war te sturen, gelijk het hare nog vóór het begonnen was. Ik heb alles op me genomen en we zijn het te boven gekomen. Later schreef ze me, dat ze geen excuus kon vragen, maar dat ze wel begreep, dat ze mij gehinderd had. Dat kon me toen niets meer schelen. Had ze terstond gezwegen, toen ze weg was, in plaats van uit de verte zich tusschen ons in te dringen, dan was 't wat anders geweest. Vin-je ook niet? - Het spijt me, dat ik het niet heelemaal met je eens kan zijn, zei ik. Als ik je goed begrijp, schijn je haar wel danig geïrriteerd te hebben. Ze was, te recht of te onrecht nu eenmaal vol van Amerika; daar ben je heelemaal niet op ingegaan; haar cadeautje heb je zelfs niet aangekeken. - Het was zoo vreeselijk, dat ik het dadelijk naar de zolder heb gebracht. - Kijk eens aan! Het is dus geen wonder, dat ze zich een beetje te weer heeft gezet. - Het was werkelijk te mal. Alles moest van z'n plaats; de provisie-kast vlak naast het fornuis en de gaskoker. Of dat voor de levensmiddelen erg goed zou zijn, vooral in den | |
[pagina 499]
| |
zomer? En dan: we hebben 'n eetkamer-keuken, 'n alcoof ernaast waar gekookt wordt. Is het eten op tafel, dan gaat het gordijn dicht en je zit in 'n gewone kamer. M'n vrouw is daar erg trotsch op. Welnu, die voorraad-kast staat tegen een scheeven wand en is daar speciaal voor gemaakt. Ze kan dáár alleen staan en daar had Carina niets van gemerkt. - Dat 's nogal mal, stemde ik toe. Maar dat je heelemaal op geen nuance's in wilt gaan, als 't nu werkelijk maar 'n héél licht klapje was, dat vind ik ook weer overdreven. - Dat komt omdat je niet getrouwd bent; je kunt het niet beoordeelen. Wanneer je 'n vrouw vereerde zóó dat je haar boven alles stelt, dan zou je zelfs het gebaar, de opgeheven hand die niet neerdaalt, niet kunnen toelaten. Dat hèb ik je al gezegd. Bovendien werd hier de waarde-verhouding geheel omgedraaid. Ook dat is onverdragelijk. Het kwam mij voor, dat Gaston aan 'n dwangvoorstelling leed, waarin hij zich vast had gedacht. Hij wond zich aldoor zoo op, dat het mij beter leek van gesprek te veranderen. Wij gingen samen eten, maar hij was erg terneer geslagen. Hij scheen steun en sympathie bij mij te hebben gezocht, die ik hem niet geven kon. Het kwam mij bijna abnormaal voor; daarin mocht ik hem niet sterken. Eindelijk gingen we uit elkaar; 'n triest afscheid.
Veertien dagen later kreeg ik 'n rouwbriefje: Gaston! Spoedig hoorde ik, dat hij zich van kant had gemaakt. Groote onrust greep mij aan; er bestaat 'n soort van rechtvaardigheid, die de dood in jaagt. Diè rechtvaardigheid had ik toegepast. Ik moest er meer van weten. Naar Frankrijk te reizen was mij onmogelijk; wat zou ik ook bij de weduwe. Ik vroeg, hoewel onbekend, belet bij Carina; ik wou zien, hoe ze was. Dadelijk welwillend antwoord. Ik trof er.... Vera! Ze was om troost gevloden naar het vaderland en Carina had trots alles ook van Gaston gehouden. Ze leken heelemaal niet gerust, zij niet en Vera niet. Van Vera had de arme Gaston niets te veel gezegd. Drommels, wat 'n vrouw! 'n Stuk natuur in de beste beteekenis. Door en door goedhartig en breed van opvatting (dat was Gaston's ongeluk geweest; z'n kleine rancune had | |
[pagina 500]
| |
ze niet kunnen begrijpen), eene die vast wortelt in haar gezonde instincten. Ze was niet mooi, maar 'n gelaat vol warme humaniteit; van mond en oogen straalde al-goedheid. En ze had ten ‘Goethe-voorhoofd’. Waarachtig, dat had ze! Stel je voor, tegen dat gezicht 'n hand opgeheven. Nee, dat zou ik ook niet verdragen hebben. Gaston had niet heelemaal ongelijk gehad, al viel Carina ook mee. Beslist 'n uitstekend iemand. Maar eene die je tureluursch kan maken. 'n Stiekemerd, die alles naar binnen slikt. Meer een om 'n oorvijg te krijgen, dan te geven. Om te zien wat er in zit; toe, schiet eens uit je slof. Ja, de oleographieën waren erg; en in de boekenkast zag ik ook geen dichter, dat kwam dus uit. Maar zij leek toch in haar zelf verankerd, al was ze niet diepzinnig. Haar vergrijp was iets voorbijgaands geweest, 'n reactie op onmogelijke omstandigheden. Ze zei niet veel, wat ook geen pas zou gehad hebben; maar ook dat weinige beteekende niet veel, grauw en zonder relief. Ze deed heel gewoon, je voelde je dadelijk thuis; maar je was er niet bijster voldaan over. Er werd hooger geestelijk niveau gepretendeerd, dan er werkelijk was. Misschien was ik ook vooringenomen. Vera was in ieder geval heel anders. Die was totaal en natuurlijk, schoof niet het een of ander naar voren. Ze zei haast niets; streed vooral om niet te snikken, daarmee had ze genoeg te doen. Er scheen iets geweest te zijn, 'n woordenwisseling met Gaston over Carina. Mijn bezoek was echter mislukt. Twee vriendinnen samen, daar kun je niet wijs uit worden. En waar ik om kwam, Carina's houding in die klapgeschiedenis, daar kon ik in Vera's bijzijn zelfs niet op zinspelen. Toen kwam ineens 'n zonderlinge draai in mijn schuldgevoel. Namelijk dat het mijn plicht was Vera te troosten; niet dadelijk, maar later; dat ik oom Clodomir's raad: ‘jij ook, je moet trouwen’, eindelijk op moest volgen. Maar Carina als huwelijksvriendin! Wanneer ze eens werkelijk zoo gevaarlijk was? Want Gaston had gelijk: dàt voorhoofd kon ik ook niet geoorvijgd zien. Die gedachten gingen door mijn hoofd, terwijl ik 's avonds huiswaarts treinde. |
|