| |
| |
| |
| |
Andree door H.W. Sandberg.
(Vervolg van blz. 244.) III.
Opnieuw waren de vrienden bij de Newmannen bijeen, om vandaar de stad in te gaan, feest te vieren, zooals dat in de maand December Zaterdags de gewoonte was geworden. Zoo'n gewoonte ontstaat plotseling, tot zij ineens weer vervalt, verdwijnt, wegsmelt, zonder dat iemand daar de oorzaak van kent.
Nu waren Wielaard er ook en de twee onafscheidelijke componisten, die hun geheele leven quatre mains schenen te spelen, Leo Mits en Jacques Herz. Verder Raymonde. Het zou verwonderlijk zijn geweest, als Raymonde had ontbroken; zij dook overal op en bewoog haar tengere figuurtje temidden van elke bijeenkomst zonder ooit een spoor na te laten. En Andrée was er tusschen al die mannen. Zij vormde, in het begin van den avond, het middelpunt, omdat zij voor Joop, Leo en Jacques een nieuw element was. Alleen Joop had haar één keer ontmoet, in de Dôme, dien avond nà de Djibouk-voorstelling. Uit zijn galanterie van toen, was geen enkel spoor van bijzondere sympathie overgebleven, dat merkte Guillaume met genoegen. Leo en Jacques kenden haar nog niet. Leo, die altijd grapjes moest maken, had haar direct onder de mistletoe omhelsd. Die mistletoe hing, hoewel het nog vóór Kerstmis was, in de open deur tusschen de keuken en de huiskamer. Om van buiten in de huiskamer te komen, moest je namelijk eerst langsdoor de keuken en om in de slaapkamer te komen, moest je door de
| |
| |
zitkamer. Met een beetje fantasie zou je dit appartement een tunnelwoning hebben kunnen noemen.
Onrustig bewoog Guillaume zich tusschen de anderen door, de kamer was hem te vol. Om dicht bij Andrée te zijn moest òf het toeval hem helpen òf moest hij zich speciaal in haar nabijheid dringen. En dan, hij wist, dat deze avond belangrijk zou worden. O, niet beslissend, daar geloofde hij zelf niet aan, maar belangrijk. Dat hing in de atmosfeer, dat beklemde hem.
Leo en Jacques waren hier maar bij toeval, omdat zij met Huib en Willy wat te bepraten hadden gehad. Zij gingen niet mee naar het chique bal in het Claridge-Hôtel. Dat Andrée meeging, was voor Guillaume. Zij ging haast nooit uit, had hij gehoord. Maar al was iedereen ervan op de hoogte, dat zij om hem aanwezig was, er werd niet op gezinspeeld. De proefneming werd serieus voortgezet. Want een proefneming was het.
Een paar dagen geleden had Guillaume met Huib voor het haardvuur gezeten, tegen etenstijd. Hij at wel meer bij hen. Dien dag zou het wat later worden, omdat Willy na kantoor naar Andrée was toegegaan, om haar haar te laten golven. Huib schreef en Guillaume warmde zijn handen, meer, omdat het zoo gezellig is, je handen te warmen, dan vanwege de kou. Hij dacht aan Andrée, maar zijn gedachten vervaagden, alleen een aangenaam gevoel bleef er van over, dat je voelt na een regenbui, als het warm is geweest. Dan is alles weer frisch in de lucht, de zon breekt even door en de menschengezichten in de stad om je heen zijn je sympathiek.
De deur ging open. Willy stond daar en Guillaume dacht, dat er iets verschrikkelijks ging gebeuren, dat zij de handen ten hemel zou heffen en zou gaan schreeuwen. Maar zij zei alleen met een duidelijke stem, tegen hem, want zij keek hem aan:
- Maar wat heb je gedaan?
Hij bewoog niet, hij begreep onmiddellijk, dat het in verband stond met Andrée. In het plotselinge van den aanval op zijn gelukkige stemming verloor hij voor een moment alle herinnering en raadpleegde zijn hersens in angstig zoeken of hij haar soms niet had vermoord, haar misschien geslagen had of een schunnig gemeene brief had geschreven, wat voorgoed alles onmogelijk maakte. Hij vond niets. Sidderend vroeg hij:
| |
| |
‘Wat dan?’
- Je hebt een boek van Dostojewski gegeven en daar was zij heelemaal over in tranen.
‘Ha, in tranen, dat is fijn. Ja, ik gaf haar “Les pauvres gens”, zij vond het dus mooi?’
- Het grijpt haar zoo an, zij vindt het zoo triest, zij wil er niet meer in lezen.
‘Zoo, zoo, zoo.’
- En dan moet ik je nog wat zeggen.
‘Ah, encore, je brengt me van de eene angst in de andere.’
Toch ging Willy door, met de uiterste voorzichtigheid, zonder teveel te zeggen, zonder ook te weinig te zeggen, zooals alleen een vrouw dat in zulke omstandigheden kan. Een man zou er omheen praten en daardoor juist zeggen, wat hij niet moest zeggen en vergeten, wat het belangrijkste was.
- Ik zou je raden niet te hard van stapel te loopen, Andrée weet niet, wat zij wil, zij vindt je sympathiek, maar met een plotselinge verklaring zou je alles kunnen bruskeeren.
‘Sympathiek, een mooi woord, hetzelfde als ijverig, ook zoo'n vervloekte uitdrukking, zeg maar, dat zij niet van mij houdt,’ en Guillaume zag Willy aan met oogen vol vijandschap. Maar in zijn hart lag de vriendschap verborgen.
- Dat is het ook niet, zij heeft echter veel teleurstelling gehad in haar leven, zij is voorzichtig geworden. 't Is niet meer een jong meisje, dat nergens van af weet.
‘Nu ja, komt zij Zaterdag of komt zij niet?’ viel hij haar bitter in de rede.
- Zij komt en graag. Zet je beste beentje voor en wacht je tijd af.
‘Ik kan niet wachten’, zei Guillaume somber, ‘als ik liefheb, heb ik lief, het is geen kansspelletje voor mij.’
- Wees nou verstandig, Giel, drong Willy aan en Huib voegde er aan toe: - Doe een beetje onverschillig dien avond, bemoei je niet alleen met haar.
‘Goed’, antwoordde Guillaume op vermoeiden toon, terwijl hij in zijn hart het vaste besluit nam om alles Zaterdag te forceeren, haar zijn liefde te bekennen, al mocht zij hemel en aarde bewegen om hem het spreken te beletten. Een onbegrijpe- | |
| |
lijke drang schreef hem dit voor. Hij kende zichzelf goed genoeg, om te weten, dat, als zij bijvoorbeeld dien avond onverwachts niet kon komen, hij naar haar huis toe zou gaan en, al was het tot aan haar bed, tot haar zou doordringen, om haar toe te schreèuwen, dat hij van haar hield.
Nu was de Zaterdagavond er, nu zat zij daar, vroolijk en zonnig en één en al levenslust. Hij voelde zich rustig, want wat vanavond gebeurde zou zoo moeten zijn. Hij was in een stemming, waarin het geluk twee menschen tot elkaar brengt of waarin een misdaad gepleegd wordt door een niet-beroepsmisdadiger. Zoo'n stemming groeit met de kracht van een geur, die sterker wordt en benevelt. Wat men in de gedachten heeft, wordt tot daad, het kan niet anders, het is geheel natuurlijk. Een misdaad wordt een noodzakelijkheid, een liefde een heerlijke onbegrijpelijkheid en het leven als water, waar men doorheen zwemt, zoo puur, zoo zuiver, zoo glashelder. Er zijn menschen, die nooit zoo'n stemming kennen. Voor hen moet het leven even dwaas zijn als een stuk steen, je kunt het wentelen en keeren, er is niets bijzonders aan. Zulke menschen spreken recht, veroordeelen, ‘kennen’ de verschijnselen der misdaad en de ‘ziekte-symptomen’ der liefde, zulke menschen zijn leden van de ‘Clan of Good Fellows’, in Sinclair Lewis' roman ‘Babbitt’ voor eeuwig aan de kaak gesteld.
Andrée zat op een hoek van de divan. Guillaume was in haar buurt gekomen en zette zich naast haar. In zijn lichaam voelde hij een kracht, een zelfbewustheid en in zijn gemoed een obstinaatheid, die hem sedert lang hadden ontbroken.
Hij pakte haar bij de schouders en verkondigde stoeiend:
‘Je vais danser tout le soir avec vous.’
Zij worstelde zich los, maar de manier waarop, was een tegemoetkoming.
- Dat zullen we nog wel eens zien, daagde zij hem uit.
Van haar lichaam ging een aantrekkelijkheid uit, die waarschijnlijk slechts hij alleen besefte. Haar ronde, stevige armen, haar flinke dijbeenen, heel haar compacte gestalte gaven hem, toen hij zoo naast haar zat, de onwrikbare idee in, dat zij al bijna van hem was, dat zij in elk geval dien avond hem behoorde, dat niemand anders recht op haar had, naast haar mocht zitten, met haar mocht dansen of haar mocht aanraken.
| |
| |
Vandaar dat, zoodra Jacques een beetje met haar begon te flirten, een ongemotiveerde jaloerschheid hem heelemaal doortrok en hem scherp deed uitvallen, iederen keer, dat daar gelegenheid toe was. Andrée mocht het wel, dat er met haar werd geflirt. De tamelijk groote gestalte van Jacques, in zwart artiestenpak gekleed, wat hem zeer goed stond, maakte wel indruk op haar en zij vond het bovendien prettig om Guillaume te prikkelen. Zij had zijn geladen stemming oogenblikkelijk aangevoeld en gewaardeerd. Het streelde haar gemoed even duidelijk en tastbaar, als wanneer haar armen en beenen waren gestreeld. Het zweepte haar vrouwelijkheid op en als zij zich dus vooral tot Leo en Jacques wendde, dan beteekende dit zooveel, dat het er om te doen was om Guillaume wild te maken. Die zag dat wel in, voorzoover als er in dien toestand van zien sprake kan zijn. Alles gebeurt op den tast, maar de gevoelszenuwen zijn zoo gespannen, geven zoo tot in de fijnste vezelen iedere sensatie weer, dat zij als het ware in het donker de kleur van een voorwerp voelen. Elk woord heeft ook zijn kleur. Men kan zeggen, zijn muziek, maar dat is niet voldoende. Een woord kan trillend zijn van liefde, maar meteen rood van hartstocht, dof van verdriet en tegelijkertijd geel van haat, schel van opwinding en wit van drift of oranje van hevige afwachting. Soms hebben woorden hun speciale beteekenis, dezen avond was slechts van belang de kleur, die zij droegen.
Andrée poeierde zich. Alle vrouwen waren in de weer, zich op te schikken. Wat zij eigenlijk uitvoerden, begreep niemand. Je zag ze heen en weer loopen en kalm-geagiteerd doen. Willy dook onder in de keuken, waar spoedig geplens hoorbaar was en van waaruit een streng gebod opklonk, om nièt binnen te treden. Raymonde snuffelde in taschjes, tot zij daar haar schoonheid uit te voorschijn had gehaald. Zij verdween een paar minuten in de slaapkamer. Andrée poeierde zich en Guillaume, vlak erbij gezeten, keek er naar, alsof er zich een of ander wereldwonder voltrok. Op die manier zag je langzamerhand de vrouwen schooner worden, zooals de maan, die oprijst in den nacht, eerst bleek, dan feller van schijn en ten leste zeilt zij statig langs het hemelruim. De vrouwen maakten zich mooi, om langs den Parijschen hemel te zweven, welke bezaaid was met
| |
| |
mannen, die haar zouden toelonken als knipperende sterretjes.
- Mijn rug moet eigenlijk ook gepoeierd, zei Andrée, maar ik kan er niet bij.
Guillaume keek naar haar rug, waarin in het midden een sterke lijn liep, die het zachte van het vleesch rondom des te molliger deed uitkomen. Zoodoende was Jacques hem voor met te zeggen:
- Dat is mijn werk, ik ben componist, dus daaruit volgt dat ik een rug kan poeieren als niemand anders. Komt u maar mee, madame.
- Zou u heusch denken, dat een componist daarvoor de aangewezen persoon is?
- Ach so, zei Jacques, wat hij altijd zei, als hij even wilde nadenken of zijn gevoelens wilde verbergen, - zeker, denk ik dat, uw rug is een harmonie, waarop mijn handen als op een klankbord zullen spelen.
- Als u mij maar geen pijn doet.
‘Zijn handen zijn zoo ruw, Andrée, ik wil het doen’, greep Guillaume in en hij voegde er oogenblikkelijk, zonder zin, aan toe: ‘Je blijft van haar af, Jacques.’
- Ik zou niet weten waarom, antwoordde deze.
- Welk recht hebt u over mijn rug te beschikken, protesteerde Andrée.
‘Recht of geen recht, ik wil het niet hebben.’
- Ah, maar u is vervelend, verklaarde zij uit den grond van haar hart.
Jacques was opgestaan, Guillaume eveneens.
Toen ontstond er zoo'n stille strijd, zoo'n vriendschappelijke, maar tevens verbitterde, een worsteling als tusschen twee elanden, die, met de geweien verward, met elkaar vechten om het wijfje, dat in het bosch op een afstand staat, om den sterkste haar liefde te geven, als dit liefde is. Tenminste zoo zag Guillaume het. Hij vond het een genot zijn kracht te kunnen toonen, want Jacques was grooter en sterker dan hij, maar de aanwezigheid van Andrée maakte zijn weerstand onverzettelijk. Zij echter toonde niet de minste belangstelling.
- Ik houd er niet van als mannen vechten.
‘Ik houd er des te meer van’, hijgde Guillaume, wiens strijd- | |
| |
lust, voortgekomen uit den lust te bekoren, thans alles overheerschte.
- Jacques is componist, dus het komt hem toe, Andrée's rug te poeieren, riepen de anderen lachend.
‘Wat een onzin’, riep Guillaume terug, hoewel hij wist, dat zij hem plaagden. In de snelheid van het gesprek en in de opwinding beantwoordde hij evenwel hun argumenten, alsof zij gewone waarde hadden.
- Je bent toch sterker dan ik dacht, beëindigde Jacques den worstelwedstrijd.
‘O, zie je.’
Zij lieten mekaar los.
- Als straf, dat u gevochten heeft, zal monsieur Herz mijn rug poeieren.
‘Dat vind ik niet aardig van u.’
- U bent ook niet aardig, door zoo jaloersch te zijn.
Hij haalde zijn schouders op. Zijn gezicht betrok.
‘Wij zullen het allebei doen.’
De bewerking begon. Om het gestuif had deze in de slaapkamer plaats. Jacques hanteerde op geduchte wijze de poeierkwast, gelijk een furieuze chef d'orchestre - door haar avondtoilet was er nog heel wat rug bloot - terwijl Guillaume zich verdienstelijk maakte met het uitwrijven van de poeier, zoodat zij in de huid drong, zeker de aangenaamste bezigheid, die hij met ijver vervulde. De beide vrienden waren nu weer verzoend en bewerkten Andrée als twee schooljongens, die van den meester eens een buitenissige opdracht hebben gekregen. Zij poeierden en wreven over en door mekaar heen, dat het een lust was en schaterden onderwijl van het lachen. Tusschen den ernst van het bedrijf door gaven zij Andrée amicale klapjes op de schouderbladen, waarbij zij net deden of dit voor een goede behandeling van de materie onontbeerlijk was. Dat verhoogde hun uitgelatenheid, zoodat zij het af en toe uitproestten. Jacques was eerder klaar dan Guillaume en verdween nu zoet naar de huiskamer. Guillaume bleef met Andrée achter.
Hij beklaagde zich, dat zijn pak vol poeier zat, wat haar de gelegenheid gaf, hem af te stoffen en zoo dartelden zij een beetje om elkaar heen. ‘Cochon’ fluisterde Andrée hem toe op een
| |
| |
toon, alsof zij schat tegen hem zei. Uit belooning daarvoor inspecteerde hij haar rug nog eens en deelde haar vervolgens plechtig mee, dat die er patent uitzag.
Tenslotte was iedereen voor het vertrek gereed. Luidruchtig trok het troepje de binnenplaats over en de deur uit.
- Zoeken jullie maar een eigen taxi, raadden de anderen, die net deden of er niet genoeg plaats zou zijn in één, hoewel dit niet het geval was, daar Leo en Jacques zoo dadelijk afscheid zouden nemen en niet zouden meegaan. Andrée begreep de situatie niet oogenblikkelijk, liet zich door Guillaume voor een taxi brengen, maar toen hij drong tot instappen en de anderen ver weg waren, op zoek naar een andere, verzette zij zich.
- Waar blijven zij?
‘O, er is geen plaats, stap nu maar gauw in.’
Zij gehoorzaamde, omdat zij er feitelijk niets tegen had.
Zoodra zij reden, sloeg hij op de manier van, zoo hoort het en niet anders, zijn arm om haar heen.
‘U bent er niet met Kerstmis, u gaat naar huis, dus ik kan u niet onder de mistletoe hebben en daarom vraag ik nu om een paar zoenen.’
- U bent heetgebakerd.
‘Zoo ben ik altijd. Is het goed?’
Hij boog zich naar haar voorover. Zij bewoog niet, zat onbeweeglijk, als verstard. Even was hij verbaasd. Wat beteekende dit? Maar daar hoorde hij haar zacht spreken, als een ademtocht.
- Mais pas sur ma bouche.
Hij omhelsde haar, maar hij deed het vol grenzelooze, eerbiedige liefde, terwijl ongetwijfeld haar stille houding, een moment tevoren, haar verwachting van een uiting van hartstocht was geweest. Dit begreep hij niet. Voor hem was het al voldoende, dat hij haar zoende. Een vrouw evenwel is meer materialist, voor haar was het symbool niets, de realiteit alles. Zij dacht er alleen over na, hoè hij haar gezoend had. En dit had haar niet ontvlamd. Dat er nog een verborgen hartstocht kan zijn, die des te grooter kan wezen, naarmate hij meer wordt bedwongen, was voor haar onbegrijpelijk.
Toen zij vóór het Carlton-Hôtel uitstapten en de anderen zich
| |
| |
bij hen voegden, uitte hij zijn vreugde door te zeggen: ‘Ik heb mijn tijd gebruikt.’ Zij zei niets en dacht bij zichzelf: er is niets voorgevallen.
Even zagen zij allen de schitterend verlichte Champs Elysées af, drongen daarna de hall binnen, bekeken de vitrines, waarin sieraden en japonnen te bewonderen waren en betraden een der danszalen. Waar Andrée liep, daar ging Guillaume ook. Hij week niet van haar zijde. Als een schaduw volgde hij haar. Hij luisterde alleen naar haar, zag niets anders dan haar. Hij zei nauwelijks één woord tot de anderen. Zij bestonden voor hem niet, de vrienden, niets anders bestond meer voor hem dan zij. En onder dat alles voelde hij zich gelukkig.
* * *
O, die avond van verdronkenheid. Verdronken was hij in zijn gevoelens voor haar, verdronken, niet in haar woorden, maar in den klank van haar stem, verdronken in haar wezen, in haar gestalte, verdronken in de bestudeering van haar trekken, verdronken in het dansen met haar. Hij kon niet goed dansen, met haar echter was het een wellust. Het ging vanzelf, hij hoefde er niet bij te denken. Bij de tango maakte zij een speciale beweging, een ronddraaien om elkaar heen, waarbij zijn linkerbeen tegen haar rechterbeen aan bleef gedrukt, die hem het bloed naar het hoofd deed stijgen. - C'est voluptueux, zei zij, waarbij haar adem langs zijn wang kriebelde. Het was, toen zij dit zei, alsof hij zich verslikte van genot. Hij drukte haar tegen zich aan en daar het warm was parelde het zweet hem op het voorhoofd. Elke dans echter danste hij met haar door. Een enkele werd hem ontroofd door een van de anderen. Dan ging hij aan den kant zitten en volgde haar met de oogen. Hij zag niet eens, dat zij met een ander danste, zij danste daar alleen, vrij, om straks weer naar hem toe te komen en met hem verder te dansen.
Spoedig hadden zij allebei dorst en namen in een hoekje plaats, waarheen hij frissche limonade haalde. Er was tusschen hen niet de minste bevangenheid meer, in elken onbeduidenden zin, dien zij zeiden, legden zij de heerlijkste genietingen van stem of voegden er de verrukkingen van een oogopslag of van een elkander aanraken aan toe. Hoe onbelangrijker hun gesprek was,
| |
| |
hoe beter. Want elke opmerking van beteekenis zou aandacht hebben geëischt voor iets anders dan voor elkaar. Het is dwaasheid te willen beweren, dat de intellectualiteit der karakters een eerste rol speelt bij het vinden van de geliefde. Zij is de basis, waarop de liefde moet worden opgebouwd, maar in den beginne is het een niets, dat hen tot elkander brengt, een beweging van de hand, een klein schitterend plekje in de oogen, de lijn van een wang, die een gezicht markeert, een wijze van lachen, die de begeerte wakker roept.
Bij Guillaume was het zoo gegaan; hij had haar een ernstig boek van Dostojewski gegeven, hij had gloeiende verzen voor haar geschreven en gepraat over al het werk, dat hij in den loop der jaren had verricht. Het boek van Dostojewski had zij niet verder willen lezen, omdat zij het te triest vond, tegen zijn verzen had zij spoedig een tegenzin gekregen, omdat zij alles van haar zoo idealiseerden, dat zij daar een gevaar in zag en wat zijn gesprekken betrof, daarover had zij tot Hubert gezegd: - Ce pauvre monsieur Lindquist parle toujours de lui-même, niet bedenkende, dat dit niet alleen ijdelheid inhield, maar ook de bedoeling had, dat zij hem zou leeren kennen, zijn aard, zijn streven, zijn verlangens. Nee, dat had zij niet begrepen.
Vanavond hechtte zij aan deze dingen zelf geen waarde meer, niet aan de literatuur, de gedichtenschrijverij en zijn eigen belangrijkheid, zooals een reiziger, die voor zijn plezier op reis is gegaan, na maanden van afmattenden arbeid, nog in den ban daarvan, koffers met goed, boeken en werkmateriaal heeft meegenomen, totdat het hem plotseling bedrukt, totdat hij begrijpt, dat hij zóó niet vrij kan leven, met al datgene, wat zijn gedachten gevangen houdt, inplaats dat zijn gedachten het gevangen houden en hij het grootste gedeelte van zijn bagage over boord smijt.
Andrée en hij spraken over niets, dat ver weg was. Over al, daarentegen, wat vlak bij de hand lag, wierpen zij het net van hun belangstelling: een danspaar, dat op en neer schokte, zoodat onwelvoeglijke associaties ontstonden, waaraan de gedachte wel kon worden aangeduid, maar niet direct uitgesproken, over het speldje in haar haar, dat, hoe mooi en duur het ook was, toch niet anders dan de schoonheid van het haar deed uitkomen, over
| |
| |
zijn ‘stylo’, in vergelijking met alle andere vulpenhouders ter wereld. Hij had hem uit zijn vestjeszakje gehaald en liet 'm haar zien. Ondertusschen hield hij hem nog vast, zoodat zij beiden de stylo in hun handen ronddraaiden en hij daarmee zoowel als met haar vingers speelde. De muziek van de twee orkesten, die mekaar onophoudelijk afwisselden, doofde het nadrukkelijke van deze beweging. Wat in de stilte een aanraking zou zijn geweest, die hem zou hebben doen blozen, werd bij het rhythme en in den klank der muziek een natuurlijke begeleiding. Wanneer hij zijn hand op haar blooten schouder legde, was het hem, alsof de muziek door zijn lichaam in het hare overstroomde. Daarna bewaarde hij in zijn hand, die hij gebogen hield, nog vijf minuten lang den indruk van de lijnen van haar schouder.
‘Hoe heet dat plaatsje uit de Midi, waar u vandaan komt?’ informeerde hij.
- Waarom wil u dat weten?
‘Het kan best zijn, dat ik daar nog eens kom, om met uw moeder kennis te maken.’
- Ik zal mijn moeder wel eens over u inlichten.
‘En wat zult u dan vertellen?’
- Ja, dat is een geheim.
‘Geeft u mij dat nou, voor Kerstmis en Nieuwjaar wil ik het ook weten, dan schrijf ik u.’
- Maar ik schrijf u niet terug.
‘Zooals u verkiest.’
- Geef uw stylo maar op.
Zij keek rond, waarop zij zou kunnen schrijven, zag hem scherp in de oogen en zei: - Je veux l'écrire sur vos cuisses.
Hij antwoordde in één impuls: ‘Een andere keer heel graag, ik kan ze hier moeilijk voor u ontblooten.
- Wacht, op mijn onderjurk.
Zij sloeg haar rok tot boven de knie op en schreef met bochtige letters op haar knie den naam: Domaine des Fédiès par Gaillac, Tarn. Hij pakte haar been boven de knie beet, om de stof van haar jurk glad te strijken en zoo goed te kunnen lezen. Hij wilde juist wat zeggen, toen zij met een vlugge beweging haar japon neersloeg en fluisterde:
- Die mijnheer aan den overkant wou ook wel eens wat
| |
| |
aardigs zien, de schobbejak, maar heel haar houding verried, dat zij den man groot gelijk gaf.
Hij lachte stuntelig, omdat hij zijn verbeelding met alle kracht moest bedwingen.
Zij sprongen op om samen te dansen, vielen mekaar bijna in de armen, voordat zij ronddraaiden. Hij voelde haar geheele lichaam wiegen tegen zich aan. Zij strekte zich langs hem uit als een vrouw, die al dansende liefst zou willen inslapen.
‘Mon petit trésor’, stamelde hij.
Zij deed, alsof zij niets had gehoord.
‘Vous n'entendez pas? Je dis, mon petit trésor.’
- Non, je n'ai rien entendu, continuez s'il vous plaît.
En hij ging door met niet alleen lieve naampjes te zeggen, maar ook zoomaar woorden, die hij uitsprak op de meest sleepende toon: ‘La lumière - voluptueux, - ah, j'ai le coeur qui brûle - étoile de ma vie - le vent qui bat ma fenêtre sans cesse - la petite manicure - le poète qui ne fait plus de chansons, parce qu'il est devenu lui-même une chanson - je vous tiens dans mes bras comme le panthère sa proie.’
- Dus ben ik een prooi?
‘Bien sûr et moi je suis en proie de vous.’
Toen kwam de verloting. De menschen drongen naar een derde wat afgelegen zaal, waar zitjes waren en achter een afsluiting de cadeaux verspreid lagen. Zoo chic was de bijeenkomst niet of iedereen stootte en duwde en werkte zich naar voren om een loterij-nummertje machtig te worden. Tegelijkertijd werden papieren mutsen, waaiers en toeters uitgereikt. De meeste vrouwen kozen ze met smaak uit en de kinderlijke gril stond haar alleraardigst. Het ontdeed hen wat van hun ongenaakbaarheid, doch gaf hun meteen een eenvoud, die zuiverder was, tenminste scheen. De Russische kokoshnik gaf Andrée's gezichtje een andere, nieuwe schoonheid, als een landschap, waarover een ander licht is gegleden. De Russische hoofdtooi gaf iets nadenkends en droomerigs aan haar trekken. Verwijlden haar gedachten ineens verweg van haar gezicht, dat wachtte op hun terugkeer, onderwijl de uitdrukking houdende, waarin zij het hadden verlaten op zoek naar een nieuwe waarheid, een nieuwsgierigheid?
| |
| |
Nu doken ook de vrienden voor een oogenblik op. Zij zaten op een breede lage canapee en wachtten de trekking der loten af. Andrée werd hen nu ook gewaar, maar zij sprak weinig, lachte alleen tegen hen. Voor Guillaume waren zij schimmen, waartegen hij door een soort vettige cellulose-laag moest spreken. Als hij tegen hen lachte, was het hem, alsof zijn lach achter een masker plaats had en zij niets anders van hem zagen dan een in gedachten verzonken gezicht. Het afroepen van de nummers begon, met de vermelding van de prijzen, die er op waren gevallen. De Peugeot-wagen was gauw toegewezen, maar er waren toch nog prachtige prijzen, gouden en zilveren voorwerpen, ingebleven. Dichter opeengepakt dan tevoren stonden de menschen. Andrée en Guillaume waren naar voren gedrongen. Hij stond warm tegen haar aangedrukt en hield zijn hand vast tegen de ronding van haar heup. En zij had haar hand tegen de zijne aan, als om die te vaster tegen zich aan te voelen. Hij had wel eeuwig zoo willen blijven staan. Onbeweeglijk en alsof zij het zelf niet merkten, alsof zij het onbewust deden zonder er bij te denken, bleven zij zoo tegen elkaar aangeleund wachten, schoven zij af en toe wat vooruit, zonder van houding te veranderen. Wat een weelde van gewaarwordingen doorstroomde hen. Soms was het of hij voelde, wat zij voelde, of hij zijn eigen ik was kwijtgeraakt, dan weer herwon hij zichzelf met alle kracht en scheen haar ziel in de zijne te huizen.
Een prijs, die op een van hun loten viel, maakte een einde aan hun droom. Met een prozaïsche gouden soeplepel - wat is tastbaar goud vergeleken bij een droom als een nevel zoo fijn - maakten zij zich uit het gedrang los. Toen zij nog eens terugging, om te zien of er niet nog een prijs op het andere lot van hen was gevallen, liep hij werktuigelijk mee. Dat moment was het, dat zij plotseling, zonder voorbereiding zei:
- U hoeft mij niet te volgen als een hond.
Hij stond stil, deed geen stap verder en keek haar na. Zijn stemming kantelde zoo onverwacht, zooals een boot, die door één golf wordt omgeworpen. Men kan er niets meer uit redden, alles is in een oogenblik verzwolgen door de zee. Hij wachtte op haar en hoopte, dat het maar een losse wrevelige uiting van haar zou zijn geweest, maar toen zij terugkwam zag hij, dat alles veranderd was.
| |
| |
- Misschien ben ik onhartelijk geweest, maar u laat mij ook geen oogenblik alleen. Ik kan mij heelemaal niet amuseeren met de anderen.
Die woorden maakten het nog erger. Hij antwoordde niets. Een gevoel van wraak steeg in hem omhoog, dat merkwaardigerwijze slechts bestond uit de gedachte: Straks zal ik je zeggen, dat ik je lief heb.
Zij dansten nog een dans. Verwarde hij zich echter niet in zijn woorden, zoo kalm was hij geworden, in de danspassen verwarde hij zich wel.
- U hebt nog altijd geen danslessen genomen.
‘Zij kosten veel geld, maar ik zal ze nemen’, bracht hij er onbewogen uit. ‘Wielaard en Newman dansen zeker heel goed?’
- O nee, niets bijzonders. Overigens heb ik bijna de heele avond met u gedanst.
‘Het was voor mij een genot, u danst verrukkelijk’, zei hij met de ontroering van iemand, die zijn gevoelens niet wil verloochenen, die hij gehad heeft, maar die nu geen waarde meer voor hem hebben.
Om twee uur was het bal afgeloopen. Hij liep alleen, voor haar en de anderen uit, de lange glanzende gangen door en veinsde interesse voor de vitrines, links en rechts. Deze schijnhouding maakte, dat hij zijn toestand des te erger besefte. Buiten zeiden de anderen:
- Wij gaan naar de Dôme.
- Ik ga naar huis, verklaarde Andrée, ik ben moe van een heele week werken.
‘Ik breng u in een taxi thuis’, besliste Guillaume en tot de vrienden zei hij, ‘misschien kom ik straks nog wel in de Dôme.’
Zij protesteerde ertegen, dat hij met haar mee zou rijden, verzette zich, wilde alleen gaan.
‘Ik ga mee’, hield hij onverzettelijk vol en zij begreep, dat er niets tegen te zeggen was.
Na ingestapt te zijn viel achter hen het portier loodzwaar dicht.
(Wordt vervolgd.)
|
|