De Nieuwe Gids. Jaargang 48(1933)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 297] [p. 297] Verzen door Hélène Swarth. I. Rozebladen op het moeras. Neen, strooi niet uw rozebladen Al over het donker moeras. Zij bloeiden zoo rein langs de paden, Zoo vroolijk wijl 't zomer was. Zij fladderen neer als kapellen, Zij dekken met morgenrood Het moeras, waar de walmen uit wellen Van verraad en verderven en dood. Zij drijven wel even als schelpen, Als bootjes van elfen, doch ras Verzinken zij - wie zal 't verhelpen? - In het zuigende zwarte moeras. Vertroost er die logen van bloemen Uw oogen, die zwelgen in schijn - Die schoonheid ten doode zal doemen Een argeloos kindekijn. Het kindje zal roepen den makker: - ‘O rozen, ontloken zoo pas!’ En, de armen vol bloemen van d'akker, Verzinken in 't zwarte moeras. [pagina 298] [p. 298] II. Vreezen. - ‘Neen, sla niet wreed, al zou 't uw leed bedaren, Uw zwarten mantel rond mijn blanke jeugd! Druk niet den dorenkroon der martelaren Me op 't blijde hoofd, omgolfd van wilde haren, Tot bloed bevlekt de rozen van mijn vreugd!’ - Vrees niet, o meisje! Teeder wil 'k besparen U zwart van rouw, te somber voor uw jeugd. 'k Leg zwaarder niet dan zegen op uw haren. Blijf, hoopvol blij, naar gouden morgen staren, Waar verten blauwen, zon- en windbevleugd. - ‘Wil met uw rouw mijn grijsheid niet bezwaren! Ik lijd genoeg door 't leven, dat mij heugt. Vermeer de schimmen, die mijn sponde omwaren, Met schimmen niet van úw verloren jaren. Der ouden zwijgen wijsheid is en deugd.’ - Vrees niet, o grijze! Ik wijs u d'oogst van âren En fruit, die herfstlijk avondrood verheugt. In vrede rust, na dooltocht en gevaren! Straks roepe u God en laat ten hemel varen De moede ziel, ontbloeid in nieuwe jeugd. [pagina 299] [p. 299] III. Kaarselicht. Vol tranen staren mijn oogen In het goudenen kaarselicht En het is me of de stralen bewogen En streelden mijn aangezicht. Die tranen, zij mogen niet vloeien - En zij vloeiden, deed de oogen ik dicht - De vlam zie ik groeien en bloeien, Als een roze van hemellicht. En de stralen gaan lengen en leven, Al dalend van hemelen ver En zij weven een weg om te zweven Naar een trillende gouden ster. Vorige Volgende