| |
| |
| |
Nieuwe Gids-correspondentie.
(Vervolg van blz. 165.)
Amsterdam, 31 Januari 1886.
Govert Flinckstraat 81B.
Geachte Heer,
In antwoord op uw vriendelijk schrijven dd. 13 Jan. l.l., kan ik u mededeelen, dat de heer Albert Verwey, wien ik uwe werken ter hand stelde, iets over u schrijven zal voor onze eerstvolgende aflevering (die van April). Hij had dit reeds voor deze willen doen, zoo de plaatsruimte het niet had belet. Ik vermeen, dat de heer Verwey uw proza over 't algemeen beter vindt dan uw verzen, doch daarom nog volstrekt niet in deze het oordeel van de ‘Gids’ bijstemt.
Geloof mij steeds,
Hoogachtend,
Uw dw. dnr.
WILLEM KLOOS.
Den Heer Dr. Amand de Vos, te Gent.
| |
| |
| |
Amsterdam, 3 Februari 1886.
Govert Flinckstraat 81B.
Den Heer F.W. Beuningh.
WelEd. Heer,
Bij deze heb ik de eer u terug te zenden een brief van u aan den heer J. de Haas, die bij ongeluk aan mij geadresseerd werd. Niet op het adres lettende, heb ik hem opengemaakt. Ik vraag u daarvoor verschooning.
Hoogachtend,
Uw dw.
WILLEM KLOOS.
| |
Amsterdam, 5 Februari '86.
Geachte Heer,
Gij brengt mij een weinig in verlegenheid. Ik ben geen filosoof van beroep en het bepeinzen der vraagstukken van de ontologie behoort niet tot mijn dagelijksche bezigheid. Toch meende ik, dat ik gelijk had, toen ik u het verzoek deed om het woordje ‘schijnbaar’ in uw eersten zin te mogen inlasschen, en ik meen nog, daarin niet te lichtvaardig gehandeld te hebben.
Ik heb natuurlijk nimmer gedacht, dat ge van de waarheid van het determinisme niet overtuigd zoudt zijn, noch dat gij ooit bij uw denken van praemissen zoudt uitgaan, die met de ‘noodzakelijkheid van al het zijnde’ in strijd waren. Doch tusschen die gedachte en het geschreven woord ‘ligt de lengte van een trompet’, zooals Douwes Dekker zegt, en nu gebeurt het wel eens, ook hem, die de gezondste longen en het fijnste gehoor bezit, dat de toon, die uit de trompet komt, niet geheel en al aan de intentie beantwoordt. Wat toch is het geval? Dat ‘kan ontstaan’ uit uw eersten
| |
| |
zin, is gezegd alleen in betrekking tot den menschelijken geest, niet in betrekking tot de natuur. Wij, die om materialistisch te spreken van een plas water, b.v. slechts eenige zintuigelijke indrukken ontvangen en voor wie die plas in al zijn details, zoowel als de daaraan voorafgegane omstandigheden in al hun details, geheel of ten hoogste onvolledig bekend zijn, wij zeggen: die plas kan uit verschillende oorzaken ontstaan zijn, zooals wij zeggen: ‘dat kan wel gebeuren’, in de beteekenis van: ‘wij weten 't niet, maar 't komt ons, naar wat wij weten, niet onmogelijk voor, dat het gebeuren zal’. In dezen zin wordt het woord ‘kunnen’ door filosofen natuurlijk altijd bedoeld. Kunnen is bij hen altijd een subjectieve waarschijnlijkheid, nooit een objectieve mogelijkheid. Het publiek echter, en dientengevolge ook het gewone spraakgebruik, neemt het woord ‘kunnen’ ook in den objectieven zin. Nu heldert het verband met den volgenden zin, voor iemand die nadenkt, wel alles op (dat bedoelde ik, toen ik u in mijn vorige schreef, dat gij ‘praktisch gelijk’ hadt), maar als de gewone lezer daar zoo voor zich ziet: ‘Dat hetzelfde feit uit verschillende oorzaken kan ontstaan, is een waarheid’, moet hij m.i. de uitdrukking ‘kan ontstaan’ in de door u en mij gewraakte beteekenis opvatten; als gij toch werkelijk hadt bedoeld, dat een feit in de natuur uit verschillende oorzaken kan ontstaan, hadt gij 't niet nauwkeuriger kunnen zeggen, dan met die woorden. Stond er nog maar: ‘kan ontstaan zijn’, dan ware het duidelijker, dat gij over de menschelijke meening, niet over lets in de natuur spreekt. Ja, dit schrijvende, valt het mij op, dat de toevoeging van dat ‘zijn’, de eigenlijk-juiste verbetering zou zijn geweest, beter dan
‘schijnbaar’, of ‘voor ons’. Ik hoop, dat ik u hiermede tot de gegrondheid mijner opmerking eenigszins overreed heb. Zoo spoedig mogelijk ontvangt gij ‘Ferguson’ en de afdrukjes van uw artikel.
Hoogachtend,
Na groeten,
de uwe
WILLEM KLOOS.
Den Heere Mr. M.C.L. Lotsij.
| |
| |
| |
Amsterdam, 9 Februari 1886.
Govert Flinckstraat 81B.
Amice,
In antwoord op je vriendelijk schrijven van 3 dezer, kan ik je mededeelen, dat ik je zuster al eenig bericht over hare inzending zou gegeven hebben, als mijn bezigheden het mij niet hadden belet. Thans echter, nu de nieuwe aflevering de wereld in is, ben ik bezig de uitgestelde brieven te beantwoorden, zoodat zij binnen zeer kort een schrijven van mij tegemoet kan zien. Het spijt mij, je te moeten melden, dat het oordeel der Redactie haar niet gunstig is geweest. De verzen, zooals zij daar liggen schenen der Redactie niet geheel geschikt ter plaatsing toe. Ik zal Mejuffr. Croiset zelve hier uitvoeriger over schrijven, hetgeen gemakkelijker voor mij is, dan om met jou, die waarschijnlijk geen afschrift er van bij de hand hebt, er over te spreken. Dat neemt niet weg, dat het mij zeer aangenaam zijn zal, eens bij je op te komen loopen.
Geloof mij
steeds vriendschappelijk,
t.t.
WILLEM KLOOS.
Den Heer A.J.L. Croiset.
| |
Amsterdam, Februari '86.
Govert Flinckstraat 81B.
Geachte Heer,
Bij deze doe ik u, volgens uw verlangen, uwe manuscripten weder toekomen. Het spijt ons zeer, dat gij ons zoo spoedig, en om o.i. zoo ongegronde redenen verlaten hebt. Medewerkers van uwe kennis en redeneerkracht hebben wij niet te veel. Maar toch geloof ook ik, dat eene verdere samenwerking tusschen u en ons, zoolang gij dezelfde eischen aan ons blijft stellen, voor beide partijen eenigszins moeilijk wordt. Een medewerker, die zich zoowel boven alle overige medewerkers, als boven de Redactie zelve verheft, en
| |
| |
onvoorwaardelijke en dadelijke plaatsing van al het door hem ingezondene verlangt, is in de praktijk een onbestaanbaar iets. Sta mij toe, u uit mijne veeljarige schrijversondervinding te verzekeren, dat op die termen geen enkele redactie, die eenigermate zelfbewust is, op den duur met u zal kunnen samengaan. Daar ik, schoon in philosophische meening van u verschillende, toch levendig belang stel in uw streven en uw arbeid, zult gij mij deze opmerking ongetwijfeld ten goede duiden. Intusschen teeken ik mij,
met de meeste hoogachting,
Uw dw.
WILLEM KLOOS.
Den Heer.............................................
| |
Amsterdam, 9 Februari 1886.
Govert Flinckstraat 81B.
WelEdelgeb. Heer,
De drukker had mij beloofd, Maandag, dat is gisteren, de afdrukjes van de Februari-aflevering gereed te hebben. Daar hij het echter druk had met bezigheden, die in de laatste weken van Januari voor de Nieuwe Gids waren blijven liggen (zijne drukkerij is niet groot), heeft hij mij hierin teleurgesteld. Hij verzekerde mij echter hedenmorgen, dat hij ze morgenochtend (Woensdag) te mijnent bezorgen zal. Ik zal ze dan onmiddellijk verzenden.
De Redactie was zeer ingenomen met uwe bijdrage.
Hebt gij ‘het Vaderland’ van Zaterdag 6 Februari gelezen? Die heeren schijnen geen vrienden van ons te zijn.
Hoogachtend,
Uw dw.
WILLEM KLOOS.
Den Heer G. Buitendijk.
| |
| |
| |
Geachte Heer,
Hierbij zend ik u Ferguson's ‘Zedewet’. Ik had er den uitgever om gevraagd, maar de schrijver zendt het mij persoonlijk, met z'n kaartje erbij. Enfin, dat moet hij weten. Laast gij ‘het Vaderland’ van Zaterdag 6 Februari over de 3e aflevering? Een reeks van hatelijkheden, insinuaties en pogingen tot twiststoken tegen alles en ieder van ons. Dát is kritiek.
Morgen ontvangt gij uw afdrukjes.
Hoogachtend,
groetend,
de uwe,
WILLEM KLOOS.
Den Heer Mr. Lotsij.
| |
Amsterdam, 21 Febr. '86.
Govert Flinckstraat 81B.
WelEdelgeb. Heer,
Bij deze zend ik u een bedrag van 25 cents in postzegels. Zoudt gij zoo goed willen zijn mij daarvoor een nummer N. Spectator van den 20en Februari te doen toekomen?
Hoogachtend,
Uw dw.
WILLEM KLOOS.
Den Heer Martinus Nijhoff, Den Haag.
| |
| |
| |
21 Februari '86.
Govert Flinckstraat 81B.
Amice,
Zoudt gij zoo goed willen zijn, zoodra je in de stad komt, even bij mij op te loopen, of anders mij te laten weten, wanneer je mij kunt ontvangen. Ik heb belangrijk nieuws betreffende de G.-kwestie, iets waar haast bij is.
t.t.
WILLEM KLOOS.
Den Heer C.E. Duyts.
| |
Amsterdam, 26 Februari '86.
Govert Flinckstraat 81B.
Amice,
Wil je zoo goed zijn, de ‘Hantises’ als jij er niet over schrijft, aan Erens te doen toekomen? Ik zal je de reeds in mijn bezit zijnde (en volgende) Revue's de Genève en Revue Wagnérienne thans en later laten bezorgen, maar denk er dan om, dat je ze mij na lezing terugzendt: er zijn nog menschen, die er mij om gevraagd hebben. Den heeren Croiset en Ising, als niet tot ‘de vrienden’, d.i. hen, met wie ik omga, behoorende, heb ik geen mededeeling van je hermieten-aspiraties gedaan.
Het zal mij natuurlijk zeer aangenaam zijn bij gelegenheid iets voor de N.G. van je te ontvangen.
Tot ziens.
t.t.
WILLEM KLOOS.
Daar is een satire op ons verschenen, getiteld: De club van Stekelbos, litterarische charge in drie tafereelen door B. van Buren. Leeuwarden. Prijs f 0.20 - een prul!
Den Heer K.L.J. Alberdingk Thijm.
| |
| |
| |
Amsterdam, 26 Februari '86.
Govert Flinckstraat 82B.
WelEdelgeb. Heer,
Het zou mij zeer aangenaam zijn, wanneer gij mij thans reeds kondt opgeven, of gij iets voor de April-aflevering denkt in te zenden, en zoo ja, welken omvang ongeveer uw bijdrage zal hebben (op een paar bladzijden komt het natuurlijk niet aan). Gij zult mij deze vraag ten goede houden, wanneer ik u zeg, dat ik liefst nu al de volgende aflevering in hoofdzaak zou willen ‘opmaken’, omdat zich anders op het eind de onaangenaamheid voordoet, dat ik òf gevraagde actueele bijdragen moet laten liggen, òf zooals vorige keeren, het maximum van tien vel druks overschrijden moet. Eerstdaags zend ik u:
1. | Verslag van den president der Javasche Bank, Batavia, Ernst & Co. |
2. | Een woord over de rechten van de eigenaren der politieke landen door E.P.C. Sol. G. Kolff & Co., Batavia. |
Hoogachtend,
Uw dw.
WILLEM KLOOS.
Den Heere G. Buitendijk.
(Wordt vervolgd.)
|
|