| |
| |
| |
Een hoekje stad door H.H.J. Maas.
(Vervolg van blz 147.) II.
Het geroep van zijn moeder beneden aan de trap stootte Frans van der Meer uit zijn slaap wakker. En meteen voelde hij ook den druk van een slecht humeur in zijn heele lijf. Van zijn teenen tot in zijn hoofd. Het lag zóó zwaar in hem, dat hij er niet eens aan dacht, ertegen te vechten. Verroeren kon hij zich nog niet. En waarom zou hij eigenlijk ook opstaan?
Maar hij moest antwoord geven, want anders kwam er aan 't roepen toch geen eind. En daarom schreeuwde hij:
‘Já!’
Knorrig. Op een toon van vermoeide woede. Van een kwaadheid, die machteloos neerzijgt.
Voor de inspanning van elk woord méér, of voor een vriendelijk-kalm teeken, dat hij het wekken gehóórd had, gaf de morgen hem de kracht niet.
Wat baatte het allemaal? Beroerde boel. Alles.
Ja, hij wist ook wel: wat viel eraan te doen! Zijn kop suf prakkezeeren bracht ook al geen redding.
‘Moed houden, de hoop niet verliezen: leuterpraatjes van lui, die het goed hebben! Wat begin je met zulk een raad, als je in het water ligt en niet zwemmen kunt?’ - Hoorde je wel eens ooit zoo'n raad geven door iemand, die zelf diep in de misère zat?
Om acht uur moest hij op zijn kantoor zijn. Of hij al met zijn kop tegen dien steen aanliep?
En gemelijke gedachten draaiden opstandig door zijn geest rond. De Zondag weer voorbij. Misselijk vervelende dag geweest. Wat
| |
| |
kon je nou met een Zondag aanvangen, als je toch geen centen hadt? Eerst den halven dag in je bed blijven liggen, daarna wat landerig omhangen hier en daar, bocht van sigaretten rooken om er voor een paar dubbeltjes een heeleboel te hebben, en dan met je akelige stemming maar weer naar bed sukkelen. Diddy moest met haar verloofde gaan wandelen, en daarna een partijtje bijwonen. Diddy gaf hem nu en dan nog wel haar liefde, net zooals in hun beider H.B.S.-jaren. Goddelijk kind, Diddy, Diddy! Alles voor hèm, wat kon; maar 't werd zoo moeilijk, sinds zij allebei van school af waren, en nogal moeilijker na haar verloving. 't Ging nu maar op zeldzame afspraakjes en haastige momenten. Diddy moest schatrijk trouwen. En als zij over enkele maanden getrouwd zou zijn?.... ‘Hoe genoegelijk rolt het leven!’.... Met zoo'n idioten versregel van de litteratuur-les op de H.B.S moest zeker alles goedgemaakt worden. Wie dien onzin van de H.B.S. sen toch eigenlijk uitgevonden mocht hebben? Die had in ieder geval een steeniging tenvolle verdiend!....
‘Kitty!.... Enny!.... Lieny!....’
Godsjezus, dat geschreeuw van moeder! Hoe konden ouwelui dat gezanik toch zoo doorzetten, net alsof het heil van de wereld er van afhing!
Ja, voor de meisjes was het wel heel wat anders in den tegenwoordigen tijd. Die deden, wat ze wilden. En lieten dan nog alles door anderen betalen ook! Dát noemden ze: ‘gelijkheid met den man’. Mooie gelijkheid: wel de lusten, maar niet de lasten! De mannen mochten wel eens een bond gaan oprichten om ‘gelijkheid met de vrouw’ te krijgen!
Natuurlijk ook nog geen van de drie beneden. En moesten toch evengoed als hij om acht uur in dienst. Zouden ook wel weer heel laat thuis gekomen zijn, als gewoonlijk; want hij had niets meer gehoord, en tot elf uur had hij toch in zijn bed liggen lezen. De omgekeerde wereld: de mannen thuis, de vrouwen uit!.... Zijn zorg ook, moesten maar zelf weten, wat zij doen en laten konden; aan zusters had je niks.... Een bar pikant boek wel, dat ‘Junggesellinen’. Toth, ‘La Garçonne’ was nog pikanter, en veel fijner; veel fijner passages; echter, uitvoeriger. Het vrouwvolk scheen geen grenzen meer te kennen. Wat een brutaal genotzoeken! Het maakte van het ‘fatsoen’ een elastieken bandje: maar een
| |
| |
beetje trekken, dan verwijdt het zich weer, en zoo past het om alles!.... Gelukkig, dat je tenminste voor een paar centen interessante boeken kon leenen. Of nee, eigenlijk maakten zulke boeken je hoe langer hoe beroerder, inplaats van je afleiding te geven: je voelde dan des te scherper, wat de wereld te koop aanbood, en zelf moest je van verre blijven staan halsrekken!.... Verdomd, nu weer een heele week op dat suffe bankkantoor! Een hoop idioot werk voor een cent of wat. Daar had je dan nou je einddiploma H.B.S. met vijfjarigen cursus voor, met mooie cijfers en een pracht-speech over een schitterende carrière!.... Wisten die lui met al hun gebazel wel iets van de werkelijkheid? Geen mensch gaf hem nu wat voor al den rommel, dien hij zich in zijn kop had geblokt! Kit, En en Lien met 'r Mulo-diploma, nog te stom om voor den duivel te dansen, - diploma van boerenbedrog kon dat beter genoemd worden -, verdienden zesmaal meer als hij! Tenminste, Kit en En; die profiteerden nog van de oorlogstoestanden, van wat uit die jaren gebléven was. Lien kwam ook al wat laat, maar haar baantje van verkoopster in den Bazaar leverde toch nog veel meer op dan het zijne, en zij moest nog achttien wórden!.... Zalige tijd, die oorlog. Dat hoorde men van iedereen. Zijnentwege mocht vandaag wéér een wereldoorlog beginnen, dan kreeg je tenminste kansen om van het leven te profiteeren! Voor zijn part werd de heele boel ook op slag communistisch; hij deed dádelijk mee, vooraan. Om de bank te plunderen! Zou hij maar niet liever thuisblijven, ziekzijn een paar dagen?.... Had niks geen zin om te gaan en de bazen te helpen nog al rijker te worden.... Wat baatte het? Morgen, overmorgen moest hij toch weer. De directeur vond, dat dertig gulden in de maand een buitengewoon goede betaling was voor zijn bezigheden. Voor zoo'n salaris kon hij elk oogenblik honderd geschikte jongelui in de stad vinden! Die er zich de vingers voor afbijten zouden,
uit dankbaarheid! Iemand, die er maar over zat te piekeren, dat hij zoo'n hoop wis- en natuurkunde had geleerd, kon de directeur heelemaal niet gebruiken. Eén foutief adres veroorzaakte soms een boel beroerdigheden. Met jongelui, in het bezit van een of ander examen-diploma, lagen tegenwoordig de straten geplaveid. De scholen stonden immers aan elkaar! Maar wat beteekende zoo'n werk als dat van hèm, Van der Meer? Niets, zei de direc- | |
| |
teur. Het aantal van dergelijke bedienden werd dan ook voortdurend kleiner, want machines deden hun werk vlugger en secuurder, en veroorzaakten niet half zooveel last. Geld alléén beteekende wat; en de kunst om geld te verhandelen met groote winst. Hoe bracht je den gulden uit den zak van een ander in je eigen zak over? Dáár zat de heele kneep! En welke school reikte daaarvoor een diploma uit? Bedrijfskapitaal en een handelskop: de rest was larie, schimpte de directeur. De oeconomie-lessen van de H.B.S. moesten de jongelui duidelijk aan het verstand brengen, dat de menschenmaatschappij een kunstig gereglementeerde roofstaat is. ‘Der schwache Bruder vernichtet den schwächeren’....
‘Ziezoo, Frans van der Meer! Neem je kansen waar en laat dan zien, wat je kunt! Maar vraag me voorloopig niet om verhooging! Ik heb je daar gratis een les gegeven, die een fortuin voor je waard kan zijn!....’
Ja, een idioot-stomme boel, álles. Een schitterende carrière! Hij liep nu al over het jaar van de eene deur naar de andere, zonder wat te vinden. Alle kantoren zaten vol vrouwelijk personeel. Hij was ook al eens naar den Dirk van de H.B.S. gestapt. Het zou hem immers altijd een genoegen zijn, de oud-leerlingen op hun verderen levensweg met raad en daad bij te staan? Toen de Dirk dat zei, in zijn speech, zweefden zijn blikken in de ruimte, alsof hij zichzelf daar ergens op een hoogen zetel aanschouwde, als een Sinterklaas onder grabbelende kinderen, baantjes en zakken vol geld rondstrooiend. Maar toen Frans van der Meer op een goeden dag bij hem kwam, in de directeurskamer, vertoonde de sjofele werkelijkheid hem als een doodgewonen man, die niets wist en niets beters bleek te kunnen dan hem met wat praatjes af te schepen. Een klein salaris, dertig gulden in de maand? Och, om te beginnen? Kijk, op zoo'n jongen leeftijd, en als men daarbij bedacht, dat men er dan toch al vast tusschen was?.... Men kon de dingen op verschillende manieren beschouwen, en ook eens den goeden kant naar het licht draaien! Dat vergaten de menschen wel wat veel. Dikwijls kostte het meer moeiten en teleurstellingen, ertusschen te komen dan promotie te maken Voorbeelden voor het grijpen....
Dat mocht allemaal zoo zijn, had hij wagen op te merken, maar moest men daarvoor dan vijf jaren H.B.S. afloopen?
| |
| |
De fout lag bij het publiek, antwoordde de Dirk. Het publiek had verkeerde usances in het leven geroepen. Het maakte van de H.B.S. een school tot opleiding voor kantoorbetrekkingen. Dat had nooit in de bedoeling gelegen. De H.B.S. was bestemd tot voorbereiding voor de ingenieursstudie, voor de militaire academie, voor de opleiding tot arts, tot het doctoraat in de Wis- en Natuurkunde, en met een aanvullingsexamen in de klassieke talen ook voor meester in de Rechten.... Sedert jaren was echter het misbruik ingeslopen, dat de H.B.S. de boekhouders en handels-correspondenten aan de kantoren leverde. En als men dan de dupe werd van eigen verkeerd inzicht, in tijden van economische malaise, dan laadde men de schuld op de H.B.S. Het Middelbaar Onderwijs leed toch al genoeg onder die valsche toestanden!....
Met dien bijstand door raad en daad op zijn verderen levensweg mocht hij naar huis terugkeeren. Maar men wachtte zich er wel voor, zoo de ouders in te lichten bij de aanmelding. Natuurlijk, omdat anders de helft van de leerlingen nooit de H.B.S. zouden betreden! Parallelklassen wilde men wel! Wat een nonsens! De propaganda, nu voor deze, dan voor die soort scholen, bleef geen minuut van de lucht: ‘Zoo ooit, dan vereischt heden ten dage elk bedrijf ontwikkelde krachten....’ Dus niets anders dan praatjes van lui, die een leeraarssalaris of een verhooging door uitbreiding van het getal lesuren probeerden machtig te worden. Want bij elk bedrijf, waar je kwam om je krachten aan te bieden, hoorde je het eerst, dat ze je nog graag wat van die krachten cadeau zouden doen!
‘Mumpitz!’ zei de leeraar-Duitsch altijd.
Hij moest toch maar gaan, of men zette misschien dadelijk een ander op zijn plaats.
Wat schoot er te kiezen over? Dertig gulden per maand houden, of ook dát beetje nog kwijtraken.
Zondag was eigenlijk toch nog beter: al kon je dan niet doen, wat je wel zoudt willen, je hoefde je tenminste niet te laten dwingen tot allerlei pietluttige bezigheden, waar je niets voor voelde....
Moeizaam liet hij zich van zijn bed afglijden.
Toen kleedde hij zich met woedende rukken aan.
* * *
| |
| |
Hongerig zakte hij trede voor trede naar beneden. Met een plof van zijn pantoffels op den looper bij elken stap omlaag.
Hij moest wel.
En met de verveelde trekking van het gezicht en de loome bewegingen van een licht prikkelbare lusteloosheid trad hij de huiskamer binnen.
Een moment hieven zijn oogen zich op naar de klok: ‘Al zeven uur door!....’
Uit zijn lanterende houding zweefden zijn dofzware blikken vervolgens over de tafel heen.
Toen kwam een knorrige roep uit zijn geërgerde stemming los:
‘Hallo!....’
Haastig schuifgeloop op afgetrapte pantoffels slofte dadelijk aan: van het achterplaatsje, door de keuken, de gang door; en een hijgende stem stuurde zenuwachtig de aankondiging der komst van moeder Van der Meer vooruit, om herhaling van het geroep tegen te houden:
‘Ja, Frans!.... Ik ben er al, jong!....’
De kinderen konden toch zoo kort aangebonden zijn, als zij slechten zin hadden. En dat was haast altijd. Vooral op Maandagmorgen. Dan moesten zij weer naar het werk. Och ja, zij had het hun graag gegund, zich eens goed uit te slapen. Als het met het tractement maar geen gevaar liep. Voor zijn pleizier ging niemand werken, dat sprak vanzelf.
Schichtig, als opgejaagd, keek juffrouw Van der Meer naar haar zoon:
‘De fietsen zagen er zóó smerig uit!.... Van dien stortregen Zaterdag, hè? Eén en al slijk!.... Ik dacht, strijk er maar gauw met een doek overheen, voor de ergste vuiligheid.... Het staat anders zoo ordinair, zoo werkmansachtig....’
Met een ongeduldigen ruk van zijn schouders onderbrak hij haar uitgehijgde woorden:
‘'k Heb geen koffie.. En mijn schoenen, zijn die gepoetst?..’
‘O, de koffie.... die staat in de keuken op het gasstel, om warm te blijven.... en de schoenen zijn ook al lang klaar, 'k zal gauw alles halen.... 't Is ook dadelijk laat, hè?.... En je hebt gelijk, dat je graag op tijd wilt zijn.... Ik ben ook al van zes uur aan de gang, jong!....’
| |
| |
‘Interesseert me niks....’
Zijn uitgebromde klanken verstond zij niet. Maar uit voorzichtigheid vroeg zij ook niet na, bang voor een uitbarsting. De harde schreeuwwoorden van de kinderen konden zoo ruw op haar neerslaan, haar opschrikkend uit haar druk en zorgzaam geredder. De morgenuren waren altijd vreeselijk trubbelig. Geen kleinigheid, vier personen de deur uit te helpen! En iemand moest toch de zorg voor alles hebben. Kijfstemmen deden zoo raar aan voor de buren. Niets deftig; net alsof men nu eenmaal niet tot de nette menschen kón behooren, omdat haar man ‘maar conducteur’ was!....
Gehaast kwam zij met de schoenen en de koffiekan terug en schonk zijn kopje vol:
‘Zóó dan!.... Eet nou maar goed.... Neem maar beschuit met rookvleesch, da's lekker, en laat het brood maar liggen; het wordt al droog, 't is nog van Zaterdag.... Een last, dat je 's Zondags geen versch brood meer kunt krijgen, en 's morgens vóór tien ook niet!.... Rare wetten, jij moet om acht uur toch maar present zijn op het kantoor, en de bakkersjongen mag geen brood bezorgen! Wat moet je dan éten?.... Het zal ook wel langzamerhand tijd worden, hè?.... Zijn de meisjes d'r nog niet?....’
Zij deed hartelijk druk, om de zware stemming, die zij áán voelde dreigen, te voorkomen of af te leiden.
Maar zwijgend schokte hij weer onverschillig zijn schouders: wat kon hém dat nou allemaal schelen?....
Haar pantoffelzolen klepperden halverwege de trap op, waar zij met gedempt geluid, met tot spoed aandringende intonatie en hijgend naar adem, begon te doepen:
‘Cor!.... Corry!.... Kitty! wil 'k zeggen.... Ben je nóg al niet op? 't Is al haast half acht, en je hebt immers vroegen dienst?....’
‘Jájájáa!....’
De stem van Kitty klonk kribbig, gestoord, maar klaarwakker.
‘Enny!.... Lieny!.... 'k Heb wel tien keer geroepen al!....’
De klanken van het kraken van matrassen, van opstaanbewegingen en van onwillige, vermoeide stemmen drongen tot haar door:
| |
| |
‘Schreeuw toch niet zoo!....’
‘Staat het huis in brand?....’
* * *
Toen slofte zij maar weer de trap af om naar de woonkamer te gaan. Of Frans ook kon geworden. En dan naar de keuken.
En een zucht ontsnapte haar:
‘'t Is wat!....’
Dat was onwillekeurig geweest. De overheersching, voor een moment, van haar verstandelijk willen door haar gevoel. Dat kon natuurlijk iedereen wel eens overkomen. Een zwak oogenblik. Tevreden? Wie was in 's hemels naam tevreden? Maar niemand zou kunnen zeggen, dat zij graag klaagde. Zeuren lag niet in haar natuur. Dat Frans die koffie ook wel eens een keer had kunnen krijgen, of dat de kinderen hun eigen schoenen en hun fietsen maar moesten poetsen, neen, dat wilde zij zelfs in haar verzwegen denken niet uitwerken tot een meening. Daar dacht zij heel anders over. De meisjes staken geen hand uit in huis. Natuurlijk niet. Waarom zouden ze? Daar betaalden zij toch kostgeld voor! Integendeel, zij waren nog nauwelijks binnen, of het commandeeren en vragen ratelde door alle vertrekken:
‘Waar is dit?....’
‘Waar is dat nou weer?....’
‘Poets mijn schoenen eens gauw!....’
‘Waarom is mijn fiets niet een beetje schoongemaakt!....’
Toen Frans dat baantje bij de Bank nog niet had, probeerden zij hém ook te commandeeren. ‘Want hij had immers toch niets te doen en bracht nog geen cent binnen.’ Het waren knappe meisjes, vlot in den omgang en zeer gewild; de mannen verwenden haar. Dus moest Frans óók voor haar vliegen. Dat was geen baasspelerij, dat kwam van de gewoonte. Totdat het een paar keer op hooggaande ruzie was uitgeloopen, omdat Frans zich dat commandeeren niet liet welgevallen. Frans was een beetje lastig, gauw op zijn teentjes getrapt. En sinds dien tijd had zij maar gezorgd, alles te voorkomen. Als de kinderen groot werden, dan moest men hun wel een beetje naar de oogen kijken, voor den lieven vrede. En zij waren toch ook goed, want zij betaalden iedere maand met hun vieren over de honderd gulden kostgeld.
| |
| |
De meisjes deden zelf haar zakgeld en haar kleeren. Frans verdiende daarvoor nog niet genoeg. Zoo konden zij toch maar een van de grootste huizen op dezen netten stand bewonen! Twee kamers en suite beneden, en heel fijne spullen, die iedereen gerust mocht zien, als bij deftige menschen. Met dat geroep en zoo meenden de kinderen het niet kwaad. Zoo was de nieuwe tijd! Haarzelf deed dat geen pijn, daarvoor begreep zij de wereld te goed. Als de buren het maar niet hoorden. Want die kletsten graag uit afgunst. Daar kwam het ook uit voort, dat zij ‘juffrouw Van der Meer’ moest blijven, terwijl die van links en rechts zich ‘mevrouw’ lieten noemen. Al bewoonden die een kleiner huis met lang niet zoo'n sjieken inboedel. En al was, tenminste rechts, de pot daar schraal, omdat op het eten uitgezuinigd moest worden, wat een dagmeisje tot twaalf uur kostte. En al kwamen daar de kwitanties nog zoo dikwijls vergeefs aan de deur, omdat ‘mijnheer een paar dagen niet thuis was’, of omdat ‘mevrouw net geen kleiner geld in huis had dan een briefje van driehonderd gulden’, of zulke smoesjes! Al heette zij dan maar ‘Juffrouw Van der Meer’, door dergelijke praatjes liet zij zich niets wijsmaken. Zij had óók andere tijden beleefd! Zij kende die knepen en kunsten. Brutaal geschreeuw en ruzietoon van de kinderen konden haar echter gêneeren, omdat zij ook het gemompel wel kende, als die van links en rechts de koppen bij elkaar staken: ‘Al het geld, dat daar inkomt, kan den conducteur toch niet uitdrijven!’.... Zij hoefde nou en dan maar een uur met het dagmeisje te praten, dan wist zij weer alles. Zij liet zich niet verkoopen voor een doetje!.... En Karel was toch ook stationsklerk geweest, tot de staking van 1903. Ja, die ongelukkige aard van Karel: verlegen, een goedzak, die een jaar lang alles in stilte kon verdragen en zwijgend over zich heen liet loopen; en dan opeens
vloog hij op, en kreeg door zijn onhandigheid ongelijk, al was hem nog zooveel onrecht aangedaan. Toen die misgeloopen staking hem zijn baantje kostte, verweet hij haar, dat zij hem zelf door haar eeuwig mopperen en zaniken gedreven had. Vroeger had hij toch goed aangeschreven gestaan! Zéker, zij moest maar tevreden geweest zijn met een tractementje van een paar honderd gulden, al hun trouwschuld en het getob met hun armoede! Wat had zij aan dat goed aangeschreven staan: géld was de boodschap!
| |
| |
Door de hulp van mijnheer De Zwart was hij nog conducteur geworden met een andere standplaats. Dat zij daar geen hart voor kon hebben, mocht niemand haar kwalijk nemen: waarom zou zij zich in alles moeten schikken?.... Als hij uit zichzelf niet deed, zooals zij het als vrouw verlangde, omdat hij te sufferig was, dan moest zij hem toch wel aanzetten en drijven! Zoolang zij elkaar hadden gekend, had zij dat moeten doen. En dan begreep hij weer niet, dat men niet elk moment denzelfden zin kon hebben!....
(Wordt vervolgd.)
|
|