| |
| |
| |
Feiten en fantasieën (dames-rubriek).
Over eenige van Goethe's vrouwenfiguren, Goethe's moeder, Bettina von Arnim, en die Günderode. (Vervolg van bladzij 107.)
Ottilie. (II.)
Het is niet moeilijk te zien, hoe Goethe in de broederlijk verbonden vrienden: Eduard en den kapitein, in de Wahlverwandtschaften, de twee helften zijner eigen persoonlijkheid, kunstig heeft geöpenbaard, maar het is wèl moeilijk, ja, schier ondoenlijk, om Ottilie met haar oerbeeld te vereenzelvigen. Want het weinige, wat wij met zekerheid daaromtrent weten, komt in 't geheel niet overeen met Goethe's dichterlijke uitbeelding. Minna Herzlieb was, zooals haar latere levensgeschiedenis bewijst, in de eerste plaats een frissche, jonge, geestelijk en lichamelijk gezonde natuur, en deze aangeboren, verstandelijke normaalheid hielp haar, zich zonder bezwaar los te maken uit de verwarring eener jeugdige hartstochts-bevlieging, en toekomstrust te zoeken en te vinden in de echtverbintenis met een man van haar eigen leeftijd, in plaats van te blijven hangen aan een genegenheid, waartegen zóóveel conventioneele hindernissen waren in te brengen: standsverschil, het groote onderscheid in jaren, ongelijkheid der karakters, en zoo meer. Goethe's liefde voor Minchen leek van den aanvang af niet bestemd om tot een gelukkig einddoel te leiden.
In den roman is Ottilie de dochter eener jeugdvriendin van Charlotte. Na den dood harer ouders heeft Charlotte zich de weeze aangetrokken en laat haar, samen met haar eigen dochter Luciane op dezelfde kostschool opvoeden, waar Ottilie zich, door den trots en de hardheid van Luciane, niet zeer gelukkig voelt.
| |
| |
Een jaar vóór het begin van het verhaal had Charlotte, toen weduwe van haar eersten man, pogingen gedaan om den, toen van verre reizen teruggekeerden Eduard in het huwelijk te doen treden met Ottilie; Eduard was weduwnaar en een ‘glanzende partij’ voor haar geliefde pleegdochter.
Dit plan was echter in duigen gevallen door Eduard's hardnekkigen wil om te trouwen met Charlotte, zijn jeugd-geliefde, waardoor hij geen oogen had voor de bekoring van Ottilie's opbloeiende schoonheid.
Evenwel blijkt later deze, door Charlotte voorgestelde echt wel indruk op Eduard te hebben gemaakt, en is hij dit plan niet geheel vergeten en komt dit weer sterk in hem op, als zijn steeds dieper wordende passie voor Ottilie op haar hoogtepunt staat.
Goethe heeft de voorzorg genomen ons Ottilie van verschillende kanten te leeren kennen éér zij persoonlijk in den roman optreedt. Het oordeel van allerlei menschen over haar luidt zeer verschillend. In haar brieven klaagt de Directrice van de kostschool:
‘....dass ein so schön heranwachsendes Mädchen sich nicht entwickeln, keine Fähigkeiten und keine Fertigkeiten zeigen wolle. Ihr bescheidenes Zurücktreten, die stets gefällige Dienstbarkeit, die gänzliche Mangel an Sinn für Toilette, ihre übermässige Enthaltsamkeit in Essen und Trinken, für die jedoch in einem körperlichen Leiden an Kopfschmerz eine Art von Erklärung angeführt wird, sind ebensoviele Anlässe zur Unzufriedenheit mit dem übrigens so schönen und lieben Kinde.’
Geheel anders spreekt een onderwijzer, die zegt, dat Ottilie, al moge zij misschien ook nooit in de wereld een schitterende rol spelen, zooals haar tegenbeeld Luciane, zij toch zeker ‘zum Wohl, zur Zufriedenheit und gewiss auch zu seinem eignen Glücke geboren sei.’ Volgens hem is haar persoonlijkheid op een zich steeds duidelijker toonende ontwikkeling aangelegd. Weliswaar begrijpt zij de dingen langzaam en moeilijk en moet men bij het onderwijs veel geduld met haar hebben, - want wil men te vlug met haar voort, dan kan zij het onderricht in 't geheel niet meer volgen en vindt zelfs geen antwoord op de eenvoudigste en gemakkelijkste vraag, - maar wat zij eenmaal weet, dat wéet zij ook,
| |
| |
en goed. De zaak is, dat zij veel moeite heeft om haar gedachten onder woorden te brengen, en als iemand haar plotseling iets vraagt staat zij altijd met den mond vol tanden en lijkt daardoor dom en onbevattelijk, wat zij geenszins is.
Wat haar karakter betreft, schildert deze zelfde onderwijzer haar, - en zijn hart schijnt wel eenigszins mede te spreken! - als bescheiden en weinig eischend, nooit anderen lastig vallend; zij is zonder een zweem van zelfzucht en is stoïsch in het verdragen van lichamelijk lijden, dat zij dapper zonder klachten ondergaat; zij is zacht en lief en zeer voorzichtig als zij iemand iets weigeren moet of afslaan, wat zij liever niet doet.
Men ziet, er zijn Mignonachtige trekjes in deze jonge wees, die zoo vroeg het levendige, gelukkige ouderhuis voor de strenge tucht en de ordelijke regelmaat van een pensionnaat moest verwisselen en die zich voortdurend onderdrukt voelde door de luimige, heerschzuchtige, ijdele, hoogmoedige Luciane, terwijl haar natuurlijke geslotenheid het haar belet zich open tegen iemand uit te spreken. Toch geeft deze stille, beschroomde schuchterheid haar een aparte charme, die, verbonden met haar zeer bizondere schoonheid, - Goethe roemt vooral de ‘holden Augen des schönen, runden, himmlischen Gesichtchens en de harmonische bewegingen van het fijne, slanke figuurtje, - op vele menschen een zeer speciale werking uitoefent.
Wanneer zij bij Charlotte is thuisgekomen, zegt Eduard reeds den volgenden morgen tegen zijn vrouw, dat Ottilie ‘ein angenehmes, unterhaltendes Mädchen’ is en is niet weinig verbaasd als Charlotte hem ten antwoord geeft, dat Ottilie tegen háar den mond nog niet heeft open gedaan!
Toch duurt het niet lang of Ottilie heeft zich in den kring harer pleegmoeder algemeen bemind weten te maken. Weldra ontdekt Charlotte tot haar genoegen dat Ottilie een voortreffelijke hulp in de huishouding is en dat zij al haar opdrachten direct begrijpt en tot algemeene tevredenheid uitvoert, maar dat zij ook een gezellige, vriendelijke en onderhoudende huisgenoote is. Haar schoonheid wordt door de mannen bewonderd, en deze komt ook zooveel te beter uit, nu Ottilie, op aandringen van Charlotte, grootere zorg aan haar kleeding besteedt, waarbij zij een verrassende mate van smaak aan den dag legt. Zoowel Eduard als de
| |
| |
kapitein worden, sinds Ottilie's intrede in het huis, spraakzamer, oplettender, en wedijveren met elkaar om het jonge, mooie schepseltje attenties te bewijzen, terwijl Ottilie zelve voor allen een lieve, zorgzame gezellin bleek te zijn.
‘Je mehr sie das Haus, die Menschen, die Verhältnisse kennen lernte, desto lebhafter griff sie ein, desto schneller verstand sie jeden Blick, jede Bewegung, ein halbes Wort, einen Laut. Ihre ruhige Aufmerksamkeit blieb sich immer gleich, so wie ihre gelassene Regsamkeit. Und so war ihr Sitzen, Aufstehen, Gehen, Kommen, Holen, Bringen, wieder Niedersitzen ohne einen Schein von Unruhe, ein ewiger Wechsel, die ewige angenehme Bewegung. Dazu kam dass man sie nicht gehen hörte, so leicht trat sie auf.
Het is een geheel toevallige omstandigheid, dat, al heel gauw, Eduard en Ottilie elkaar meer gezelschap houden en Charlotte en de kapitein, in verband met de nieuwe bouwplannen en parkaanleg, óók meer tezamen zijn. Doch deze omstandigheid blijkt al spoedig van veel beteekenis te zijn. Want, als door een noodzakelijke, natuurkundige werking, sluiten de twee paren zich hoe langer hoe nauwer aaneen. In den aanvang is het ‘eine stille freundliche Neigung’, die Eduard voor Ottilie ondervindt. Haar voorkómen van al zijn kleinere en groote wenschen, haar oplettendheid voor alles wat hij noodig heeft of verlangen kan, maakt haar al spoedig voor hem onontbeerlijk en haar toevallige afwezigheid gevoelt hij als een gemis. Het kinderlijk lieve en simpele, dat Ottilie eigen is, trekt Eduard aan en bij hem is Ottilie mededeelzamer en openhartiger dan met wie anders ook. Toen zij nog heel jong was, had zijn krachtige, knappe persoonlijkheid, zijn statige gestalte een diepen indruk op haar gemaakt; toen Charlotte hem haar als echtgenoot toedacht, was deze impressie nog sterker geworden en de verijdeling dezer plannen zal in haar ziel wel eenige beroering hebben te weeg gebracht. En nu zij voortdurend in zijn nabijheid is en voor hem zorgen en handelen mag, herleven al die oude gevoelens natuurlijk weer krachtig in haar. De, in het zevende hoofdstuk van het eerste deel beschreven eenzame boschwandeling van Ottilie is daarvoor het beste bewijs en Eduard voelt het al heel spoedig, alsof alle vreemdheid tusschen hem en het meisje is weg-gevaagd.
| |
| |
En nu is het lot dezer beide menschen onherroepelijk bepaald. De manier, waarop Eduard de keuze van Ottilie voor den bouw van een nieuw zomerhuis beslissend maakt, de voldoening, die hij erover ondervindt, als ook de anderen die keuze volledig approuveeren, bewijzen ten duidelijkste, dat zijn neiging voor het meisje zich reeds tot hartstocht te ontwikkelen begint. En de wijze, waarop Ottilie zich hoe langer hoe meer aan de macht van Eduard's wezendheid onderwerpt, hoe zij, hem aan het klavier accompagneerend, geheel zijn manier van spelen nabootst, hoe haar handschrift zelfs volkomen op het zijne gelijken gaat, - al deze dingen blijven ook de anderen niet verborgen.
Charlotte en de kaitein, ofschoon door hun eigen gevoelens geheel ingenomen, zien toch heel goed alles wat er voorvalt, maar beschouwen het meer als een soort van kinderlijk gedoe, waaraan men met een glimlach voorbijgaat. En tegelijk is de wassende genegenheid tusschen den kapitein en Charlotte ook Eduard niet ontgaan, terwijl Ottilie de verstandhouding tusschen die twee evenzeer bespeurt, daar niets wat haar lieve pleegmoeder betreft, haar onverschillig is.
Een gesprek over het huwelijk door toevallige gasten gevoerd, is de oorzaak, dat Eduard Ottilie een stormachtige liefdesverklaring doet en dat het jonge meisje hem, overweldigd door haar gevoel, in de armen zinkt.
Van dit oogenblik af is Eduard ‘die Welt umgewendet’. Het bewustzijn te beminnen en bemind te worden ‘treibt ihn ins Unendliche’. Ottilie's nabijheid doet hem alles vergeten, hij gaat in haar op: ‘keine Betrachtung steigt in ihm auf, kein Gewissen spricht ihm zu....’ Alles wat hij in zijn natuur nog wist te beheerschen, breekt los: ‘sein ganzes Wesen strömt gegen Ottilien’.
En Ottilie?
Wij lezen aan het slot van het 13e Hoofdstuk:
‘Ottilie, getragen durch das Bewusstsein ihrer Unschuld, auf dem Wege zu dem erwünschtesten Glück, lebt nur für Eduard. Durch die Liebe zu ihm in allem Guten gestärkt, um seinetwillen freudiger in ihrem Thun, aufgeschlossener gegen Andere, findet sie in sich einen Himmel auf Erden.’
| |
| |
Deze passage is eenigszins vreemd. Ottilie, zóó fijngevoelig, zóó angstig om anderen te kwetsen, wordt ‘getragen durch das Bewusstsein ihrer Unschuld’? Door haar overgave aan den echtgenoot harer beschermster voelt zij geen zweem van wroeging, geen angst, geen berouw, doch enkel ‘een hemel op aarde’? Charlotte's voorzichtige wenken, haar omsluierde waarschuwingen, worden door Ottilie volmaakt in den wind geslagen. Charlotte's vragende klacht tegen Eduard, die zij later uit:
‘Kann Ottilie glücklich sein, wenn sie uns entzweit, wenn sie mir einen Gatten, seinen Kindern einen Vater entreisst?’ had Ottilie gevoegelijk tegen zichzelf kunnen, neen, moeten richten.
Dit psychologische raadsel kan alleen opgelost worden, als men hier aanneemt, dat Goethe op deze plaats Ottilie geheel met Minna Herzlieb vereenzelvigde, die natuurlijk wèl van haar ‘volkomen onschuld’ tegenover den geliefde kon spreken!
Ook is het allesbehalve aardig van Ottilie om aan Eduard over te brengen, dat zij den kapitein smalend tegen Charlotte heeft hooren spreken over Eduard's ‘Flötendudelei’; dit is moeilijk overeen te brengen met de nobele, reine, fijne gevoeligheid, die Ottilie eigen heet te zijn.
Eindelijk komt het, door ieder als noodzakelijk gevoelde oogenblik, dat de twee echtgenooten zich voor het eerst onomwonden tegen elkander uitspreken, hoewel Charlotte haar liefde voor den kapitein bemantelt en Eduard, onder allerlei voorwendsels, tijd zoekt te winnen. Eindelijk besluit hij eenigen tijd van huis te gaan, onder de bedinging, dat Ottilie (op wier verwijdering Charlotte had aangedrongen) tehuis blijft.
In 't eerst voelt Ottilie zich door deze onverwachte scheiding als vernietigd; haar smart is grenzeloos, haar lijden kent geen maat en het eenige, wat haar eindelijk kalmeert en troost, is, dat zij blijven mag. Zij maakt hiervan gebruik om Charlotte in woord, daad en gebaar nauwkeurig te bespieden; ‘sie wird klug, scharfsichtig, argwöhnisch, ohne es zu wissen.’ En haar liefde voor Eduard wordt dagelijks krachtiger en dieper: absence makes the heart grow fonder.
Dan geschiedt het, dat Charlotte zich moeder worden voelt, en in deze omstandigheid het herstel van haar huwelijk ziet. Haar mededeeling aan Ottilie maakt het jonge meisje stil. Zij:
| |
| |
‘....fühlt sich betroffen, sie geht in sich selbst zurück, sie hat nichts weiter zu sagen. Hoffen konnte sie nicht und wünschen durfte sie nicht.’
Een ‘sombere gevoelloosheid’ komt over haar, die zij door drukke bezigheden zoekt te verstrooien.
Alweer doet het zeer eigenaardig aan, dat Ottilie, in dezen toestand en het tragische harer liefde ten volle beseffend, in haar dagboek, in dezen tijd, geen uitbarsting harer vertwijfeling opschrijft, zooals te verwachten was, maar keurige aphorismen opteekent (ver boven haar jaren en geestelijke ontwikkeling) over kunst, godsdienst, leven en menschheid! Wij vragen ons af, of zulk een koele beheerschtheid, gegeven Ottilie's temperament en haar omstandigheden, waarschijnlijk, ja, mogelijk is?....
Charlotte brengt een kind ter wereld; en Ottilie, die zich lang bezonnen heeft, komt ten slotte tot klaarheid met zichzelf, als zij voor de eerste maal Eduard's kind naar buiten in den zonneschijn draagt. ‘Es wird ihr auf einmal klar, dasz ihre Liebe um sich zu vollenden, völlig uneigennützig werden müsse. Zij gelooft zich in staat ‘dem Geliebten zu entsagen, sogar ihn niemals wieder zu sehen, wenn sie ihn nur glücklich wisse.’
Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe.
(Wordt vervolgd.)
Trouwe vriend te A. - Wederom heb ik u ten innigste te danken voor uwe hartelijke belangstelling en uwe goede woorden, die het jaar zoo mooi voor mij deden eindigen en mij weer met moed het nieuwe hebben doen ingaan. (Den 27en December was de N.G. al afgedrukt, vandaar, tot mijn spijt, dit late bericht.) Moge 1933 u de vervulling brengen van al uwe wenschen.
|
|