De Nieuwe Gids. Jaargang 48
(1933)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 202]
| |
Maandelijksch overzicht
| |
[pagina 203]
| |
Dit levensverhaal is op vele plaatsen ook een levensbekentenis, een levensbelijdenis, doortrokken van spreuken vol waarheid en van diepe gedachten. Verlang geen bulderende volzinnen of zwaar lyrisme van iemand, die zich laat gaan en niets dan zijn eigen innerlijke stem wenscht te hooren; die tevreden is met uitzeggen van de eenvoudige feiten en der stille meditatie. Dan zult gij vernemen wat den monnik kan wedervaren uiterlijk en innerlijk. Hoe hij zich moet plooien naar de regels der orde, maar ook vrij is in het kader door hem gekozen. Gij zult vernemen b.v. hoe de abt tot hem zegt: ‘Als gij wilt gaan (hij zou een reis naar Italië maken) ga dan gauw.’ Verkade stelde zijn vertrek uit en later kwam er een andere abt, die hem naar Jeruzalem stuurde, wat hij niet had begeerd. ‘Ik had, zegt hij, den fijnen wenk, die de toestemming begeleidde niet begrepen.’ Hij gehoorzaamde aan het bevel en de tijd in Palestina doorgebracht met de daaraan verbonden studiereizen naar Egypte en Zuid-Frankrijk werd voor hem toch zeer vruchtbaar. Dom Willibrord Verkade is een harmonisch mensch. Hij heeft zijn trachten en streven volkomen in bedwang; aan het stoffelijke is hij niet gekluisterd en aan de uiterlijke wereld der dingen was hij in den grond altijd weinig gehecht. Zoo kon hij misschien gemakkelijker dan vele anderen een leven van ontzegging en zelfoverwinning leiden. Als jonge man zien wij hem zijn horloge weggeven aan een Italiaansch meisje, met wie hij had gedanst. Zij vond het zoo mooi en zij had er hem naief om gevraagd. Hij gaf het toen maar, want er was hem niet veel aan gelegen een horloge te bezitten. Twee boeken heeft hij over zijn leven geschreven. Het eerste bevat veel over zijn kinder- en jongelingsjaren, zijn leertijd op de schildersakademie te Amsterdam, waar Allebé toen directeur was. Daarna verhaalt hij van zijn tijd, toen hij als schilder werkte te Hattem, van zijn verblijf te Parijs, waar hij in het café Voltaire o.a. Moréas en Verlaine dikwijls ontmoette. Hij vertelt van zijn verblijf in de Bretagne, van een terugkeer naar Holland, waar een opvoering van Bach's H-Moll-Messe in het Concertgebouw te Amsterdam een grooten indruk op hem maakte. De tekst van den Credo der mis werd hem een open- | |
[pagina 204]
| |
baring door den inhoud, waarbij hij achter de woorden een gebeuren van oneindige kracht en werking speurde en ook door de schoonheid ‘van den oerkrachtigen vorm van het geheel.’ Na een paar maanden in Holland te hebben doorgebracht, gaat hij weer naar Parijs en vandaar nog eens naar de Bretagne, waar hij zich in Vannes in het Jesuiten-college Katholiek laat doopen. Zijn wonen in Katholieke streken en zijn omgang met vele Franschen, die (al waren zij voor het uiterlijk misschien niet allen Katholiek) door afkomst en cultuur toch een ruimer en vooroordeelvrijer blik hadden dan de menschen uit zijn Hollandsch milieu, hadden hem den weg helpen bereiden naar deze daad. Na dezen overgang ging hij met een vriend, Mogens Ballin, een jongen Deen van Joodsche afkomst, naar Italië. Bij zijn terugkeer naar Holland, waar hij veel liefs terugvond, constateerde hij, dat hij er zich niet meer kon inleven. Na een verblijf in Kopenhagen bracht hij een bezoek aan de abdij der Benedictijnen te Beuron, waar verschillende monniken onder leiding van Dom Desiderius Lenz zich toelegden op kerkelijke schilderkunst. Later trad hij in dat klooster tot de orde der Benedictijnen toe, waarin hij is gebleven. Als lid dezer orde heeft hij zijn schildersloopbaan voortgezet en heeft gewerkt, niet alleen voor het klooster zelf en voor verschillende kerken in Zuid-Duitschland, maar kreeg hij opdrachten tot het uitvoeren van fresco's te Praag, te Weenen en te Jerusalem. Over deze werken en de daaraan verbonden reizen heeft hij in zijn tweede boek interessant verteld. De twee boeken, die hij over zijn leven heeft geschreven, vormen ieder een afgerond geheel en bestaan onafhankelijk van elkaar. Hoewel het eerste ook zeer belangrijk mag heeten, kan men zeggen, dat het tweede meer in de diepte gaat; het heeft een rijker gedachteleven. Het eerste laat zich beter lezen in het Hollandsch dan in het Duitsch; het tweede is tot nu alleen in het Duitsch verschenen. Ik kan mij niet denken, dat dit werk, dat zich zoo gaaf in de Duitsche taal vertoont, niet zou verliezen door een overzetting in het Hollandsch. De levensgeschiedenis van dezen schrijver is buitengewoon | |
[pagina 205]
| |
merkwaardig. Met een zekere voldoening herinner ik mij, dat ik hem eens in het gezicht heb kunnen zien; dat was op het raadhuis te Amsterdam bij het huwelijk van mijn vriend Jacobus van Looy met Titia van Gelder. Ik stond met Isaäc Israëls op eenigen afstand en vlak achter het bruidspaar zag ik een langen, slanken jongeman. Ik hoorde op mijn navragen, dat hij de jonge schilder Verkade was, toen nauwlijks twintig jaar oud. Hij maakte op mij den indruk van te zijn fijn, intelligent en in ieder opzicht een werkelijk artiest, zonder dat hij zich de geringste moeite gaf dit te schijnen. Het uiterlijk van Verkade had op mij een indruk gemaakt, dien ik niet heb vergeten. Langen tijd hoorde ik niet meer van hem spreken, hij was een schilder, zoo als veel anderen en ik dacht niet meer aan hem tot mij in 1920 het eerste gedeelte van de ‘Herinneringen van een schilder-monnik’ in de handen kwam en ik zag, dat ik mij niet had vergist, toen ik den twintig-jarigen jongeling schatte als iemand van beteekenis. Na veel reizen en trekken is Dom Willibrord, naar het schijnt, voor goed teruggekeerd in Beuron, waar hij monnik was geworden en waar hij eigenlijk tehuisbehoort. Welke plaats zou meer geschikt zijn voor hem dan dat klooster, gelegen in het Donaudal in een wijden ring van grijze rotsen. Groote roofvogels ziet men dikwijls boven in de lucht hangen. Het is prettig zijn eigen voetstappen te hooren weerklinken bij het loopen over de oude houten brug, die den Donau overspant en de weg naar de Sankt Mauruskapelle, waar de bekende muurschilderingen zijn van Dom Desiderius Lenz, gaat langs dicht begroeide heuvels. In het geheele dal hangt een liefelijke, weldadige atmosfeer, die den reiziger vasthoudt, zoodat hij er altijd zou willen blijven. Dit landschap is voor mij bekoorlijker dan veel hooggebergten in de Alpen, waar het uitzicht op den duur eentonig wordt. Ik geef de voorkeur aan de Mittelgebirge, waar ook Beuron toe behoort. Ik heb ook in Beuron het beste hotel gevonden van alle die ik ooit op mijn reizen heb aangetroffen. Het was een tamelijk groot gebouw, dat iets kloosterachtigs had. Het was dan ook door een Benedictijner architect ontworpen. De geheele plaats bestond uit eenige hotels, wat boerderijen en een paar villa's. | |
[pagina 206]
| |
Mijn hotel was zeer smaakvol. Alle luxe was uitgesloten, maar ook alle banaliteit en de kamers waren, hoewel streng en sober ingericht, comfortabel genoeg. De ruime eetzaal met de houten kap maakte een grootschen indruk en alles wat er opgediend werd, was van het beste soort. Ten slotte wil ik nog een paar korte citaten geven uit ‘Der Antrieb ins Vollkommene.’ ‘Das Aelterwerden ist ein richtiges Verschwindenlernen, ein letztes Sichentscheidenmüssen und ein völliges Sichergeben in die Absichten einer höheren Gewalt.’ ‘Das Aelterwerden ist ein langsames Hinübergleiten in die Einsamkeit mit sich und Gott; ein Weilen bei dem Wesenhaften; ein Befreitwerden von Trug und eitlem Bemühen; ein Landen bei Gott nach gefahrvoller Fahrt.’
FRANS ERENS. | |
Het Vaticaan.Er is een boek verschenen (onder bovenvermelden titel) dat voor niet of wèl Katholieken gelijkelijk belangwekkend is. Het werd geschreven door Dr. R.R. Post, secretaris van het Nederlandsch Historisch Instituut te Rome, en Dr. J.O. Smit, Bisschop van Paralus, Kanunnik van St. Pieter te Rome, en uitgegeven door de firma W.J. Thieme en Co. te Zutphen. De bedoeling van dit omvangrijke werk, dat met vele, weinig bekende afbeeldingen is verlucht, is: den lezers een beeld te geven van de beteekenis van het paus-schap, zoowel in den loop der geschiedenis als nog in onze dagen. Het eerste gedeelte handelt over de ontwikkeling van het pauselijk gezag in de wereldgeschiedenis, met al de ups and downs daaraan verbonden. Het is een groote verdienste van Dr. Post, dat hij zijn feitenverslag zoo aangenaam objectief heeft weten te houden; dit zal de oorzaak zijn, dat zoowel Roomschen als Protestanten hem zullen kunnen volgen in zijn historische beschouwingen, die een zuiver overzicht geven van een belangrijk onderdeel der volkerengeschiedenis. In alle talen zijn er ettelijke boeken over het Pausdom geschreven. Men zou er een bibliotheek mee kunnen vullen, maar juist | |
[pagina 207]
| |
deze veelheid is voor den leek verwarrend, en vooral óók werkt de lectuur voor hem verwarrend, wanneer hij min of meer subjectieve of niet volledige werken leest, als: Ranke's: Die Römischen Päpste von 1400 bis 1800; Pater de Groot: De Pausen; Platina: Leven der Pausen, dat maar tot 1650 gaat; Weyerman's Historie des Pausdoms (dat in 1725 verscheen); v. Hoensbroec: Das Papstthum in seiner social-kulturellen Wirksamkeit, enz. enz. Al deze boeken hebben iets interessants voor den denkenden en studeerenden mensch, maar een compleet beeld geven zij niet, en daarom zijn wij dankbaar voor een conciese samenvatting en aanschouwelijk overzicht, als hier gegeven. Geeft het eerste deel meer geschiedenis, in het tweede gedeelte, het werk van Dr. Smit, worden wij op de hoogte gebracht van de practijk des pausdoms. Wij krijgen merkwaardige bizonderheden over het bestuur der Katholieke Kerk, over de benoeming en het leven van Paus en Kardinalen, over de werkzaamheden der Romeinsche Curie, die velen onzer iets geheimzinnigs leek, maar waarvan het ‘doen en drijven’ ons thans wordt onthuld; bij de behandeling der Romeinsche Congregatie vertelt Dr. Smit ons van gemengde huwelijken, huwelijksdispensaties en huwelijksontbindingen, over de benoeming van Nederlandsche Bisschoppen, over de zendingsactie, over het Nederlandsch College te Rome, en dergelijke, allerlei wetenswaardigs; intieme bizonderheden worden ons medegedeeld over de wijze, waarop een Paus gekozen wordt, en wij vernemen, hoe de onderhandelingen tusschen Mussolini en het Vaticaan zijn gevoerd, om tot een herstel van den Pauselijken Staat te geraken. Aldus is dit, met groote kennis van zaken geschreven boek, dat bijgewerkt is tot het jaar 1932, zeer actueel; en bovendien is het een Fundgrube, waarin men, als men iets weten wil, niet tevergeefs zal rond-zoeken. Er zijn zoo ontzaglijk veel dingen, waarvan wij op school reeds hoorden, waarover wij, voor de les der Algemeene Geschiedenis, opstellen moesten maken, die in onze herinnering zijn blijven hangen en waarover wij graag iets méér willen weten dan de summiere kennis daarover, die ons in onze jeugd is bijgebracht... het ontstaan der Kruistochten, de simonie, het vestigen der geestelijke ridderorden, de concilies, den tocht van Keizer Hendrik IV naar Canossa, de benoeming van den Nederlander Florens | |
[pagina 208]
| |
Adriaanszoon Boeiens tot Paus Adriaan VI, de Investituurstrijd, de Pragmatieke Sanctie en de Concordaten.... en nog hoeveel meer! Welnu, in een boek van zoo prettigen stijl, dat ge het leest als een boeienden roman, wordt een onderdeel der wereldgeschiedenis voor u beschreven op een wijze, dat ge een veel beter inzicht krijgt, terwijl ook verschillende vergezichten voor u worden geopend. Geleidelijk neemt eerst Dr. Post en daarna Dr. Smit u mee, en vertelt zoo begrijpelijk en zoo aanschouwelijk, dat ge het medegedeelde gemakkelijk tot uw geestelijk eigendom maakt. We krijgen een beschrijving der ontwikkeling van de pauselijke macht in de eerste drie eeuwen onzer jaartelling; hoe de pausen tegenover het caesaro-papisme der Romeinsche keizers stonden, tot aan den val van het Westersch-Romeinsche rijk; het afnemen van het pauselijk gezag in het Oosten en zijn toenemenden groei in het Westen tot het begin der achtste eeuw. We leeren het ontstaan van den Kerkelijken Staat, en hoe de pausen stonden tegenover de Karolingers.... totdat we komen aan den ondergang van den politieken invloed der pausen, na het hoogtepunt van hun kerkelijke macht; we hooren, hoe de pausen Rome tot het middelpunt maakten van kunsten en wetenschappen; hoe met Paus Nicolaas V een overtuigd voorstander der Renaissance en van het Humanisme aan het hoofd der Kerk kwam te staan; deze geleerde kerkvorst was de stichter der beroemde Vaticaansche boekerij; paus Julius II riep Raphaël Sanzio uit zijn geboorteland Umbrië naar Rome, waarna de wereldvermaarde ‘stanzen van Raphaël’ ontstonden, waaraan meer dan twaalf jaar gearbeid is. Michel Angelo kreeg van denzelfden paus de opdracht, waarin hij geheel vrij bleef, om de zoldering der Sixtijnsche kapel met fresco's te versieren. Zijn opvolger Leo X staat eveneens als een Maecenas bekend; hij was een afstammeling uit het geslacht der Medici, evenals zijn tweede opvolger Clemens VII, onder wiens bestuur de noodlottige plundering van Rome plaats had, bekend als de ‘Sacco di Roma’, waarbij zoo onnoemelijk veel kunstschatten, waaraan een eeuwenoude traditie verbonden was, zijn verloren gegaan. Dat het Vaticaansche paleis toen niet méer geleden heeft, is voornamelijk te danken aan Philibert van Oranje, die zich daar gelegerd had, en de gebouwen, zooveel als in zijn vermogen was, heeft beschermd. Paus Adrianus VI maakte, in zijn sobere levensopvatting, een einde aan de al te groote prachtlievendheid. | |
[pagina 209]
| |
Dan naderen wij allengs het tijdstip der Kerkhervorming, tot aan het einde der zestiende eeuw. En maken het nieuwe verzet mede tegen den groei van de pauselijke machtsuitoefening, tot aan het begin der Fransche Revolutie. Daarop volgt het interessante Concordaat met Napoleon en diens kroning tot keizer door Paus Pius VII, daartoe door Napoleon naar Parijs ontboden, (op het laatste oogenblik evenwel nam Napoleon de kroon uit de handen van den Paus en kroonde zichzelven!) De strijd tusschen den wereldschen en den kerkelijken vorst wordt levendig beschreven, alsook het einde van den kerkelijken staat en de stichting der Vatciaansche stad. Het slothoofdstuk De woning van den paus vertelt ons tal van bizonderheden; ook over de pinacotheek, het museum, de bibliotheek en het archief. Nu komen we aan het tweede deel. Dr. Smit had een andere taak dan Dr. Post. Hij maakt ons vele dingen helder, die tot dusverre meest ‘woorden’ voor ons waren, als: de Romeinsche Curie, de Romeinsche Congregaties, het H. Office, de Consistorialis, de Sacramentencongregatie, de Rota, de Apostolische Signatuur, de Datarie, de Apostolische kamer, enz. enz. De Riten worden ons verklaard (de Liturgie, het onderscheid tusschen zaligverklaring en heiligverklaring); we worden onderricht in het ontstaan van den Kardinaalstitel, en wat Kardinaal-diakenen Kardinaal-Bisschoppen en Kroonkardinalen zijn, hoe de Kardinalen zich kleeden en waar zij wonen. Verder vernemen wij ook iets over de Pauselijke Ridderorden (er zijn er acht: de supreme Orde van Christus; de gouden Militia; de Pius-orde; de Gregorius-orde; de Silvester-orde; het eerekruis Pro Ecclesia et Pontifice; de eeremedaille Bene Merenti; en de Orde van het H. Graf van Jerusalem). Deze orden moeten natuurlijk niet verwisseld worden met de geestelijke ridderorden. Het ridderwezen, dat in de kruistochten tot zijn hoogsten bloei kwam, was langzamerhand ontstaan, toen bij het zich vormen van een vrijen burger- en boerenstand, het krijgsbedrijf meer en meer aan soldaten van beroep werd overgelaten. De aanzienlijksten onder dezen begonnen allengs een afzonderlijken stand te vormen die weldra zijn eigen wetten aannam en waarin al diegenen konden worden opgenomen, die, hetzij door hun afkomst, hetzij door hun opleiding als page of schild- | |
[pagina 210]
| |
knaap, hetzij door heldhaftige daden die onderscheiding werden waardig gekeurd. Na de verovering van het Heilige Land ontstonden de geestelijke ridderorden, waarvan de leden zich de verplichtingen oplegden, welke aan monniken werden voorgeschreven: gehoorzaamheid aan hunne superieuren, armoede, het bewaren van den ongehuwden staat, het beschermen der pelgrims, en een onafgebroken strijd tegen de ongeloovigen. De voornaamste orden waren: de Johanniter-orde, die zich op het eiland Rhodus vestigde, doch toen dit in 1522 door de Turken veroverd werd, verplaatste zij zich naar het eiland Malta, vanwaar hun leden den naam Malteser ridders kregen. De orde der Tempeliers, zich aldus noemende naar den Tempel van Salomo (in het begin der 14e eeuw opgeheven door den paus op verzoek van Philip IV van Frankrijk) en de Duitsche orde, door Duitsche pelgrims te Jerusalem gesticht. Omtrent de kalenderhervorming van den geleerden paus Gregorius XIII, die in de tweede helft der zestiende eeuw leefde, vertelt Dr. Post, dat deze niet dadelijk algeheele instemming vond. Toch was deze kalenderhervorming een groote verbetering op de Juliaansche tijdrekening, omdat door zijn voorstel het kalenderjaar weer in overeenstemming werd gebracht met het zonnejaar waarvan het tien dagen verschilde, terwijl tevens de maatregelen werden aangegeven om zonnejaar en kalenderjaar ook in de toekomst gelijk te houden (door het instellen der schrikkeljaren om de vier jaar, behalve de eeuwjaren). Deze kalenderhervorming werd eerst slechts in Katholieke landen aangenomen, de andere volgden pas in de 18e eeuw. Zooals reeds gezegd wordt de keuze van den Paus ons geheel uitgelegd; ook krijgen wij inlichtingen over de dagorde van den Paus, over de militaire hofhouding, de pauselijke Nobelgarde en de palatijnsche eerewacht enz.; en het slot-hoofdstuk: De Paus als wereldlijk souverein brengt ons de officiëele onderhandelingen met Mussolini, de onderteekening van Tractaat en Concordaat, en voorts een nauwkeurig overzicht van het leven in de Vaticaansche stad, terwijl niet verzuimd is gewag te maken van het meeningsverschil in de opvoeding tusschen Mussolini en den Paus; Mussolini wilde deze als taak van den Staat zien, terwijl de Paus de rechten van de familie erkent. Alles tezamen genomen: een belangrijk werk, waaruit, vooral voor leeken, heel veel valt te leeren. N.G. | |
[pagina 211]
| |
Het leven van Willem van Oranje.Ofschoon de officiëele herdenkingsdatum eerst valt op 24 April 1933, als wanneer het 400 jaar geleden zal zijn, dat Willem van Oranje, de Vader des Vaderlands, het levenslicht zag, wordt de belangstelling nu reeds algemeen gewekt en gaande gehouden door lezingen en de verschijning van talrijke artikelen, brochures en boeken over deze groote figuur. De bekende schilderij in het Mauritshuis, van Adriaen Thomas Key, die den Prins weergeeft, zooals hij er uitzag eenige jaren vóór den moord door Balthasar Gerards, en waarin diens heldere en fijne schranderheid ten volle tot haar recht komt, wordt gereproduceerd en alom aangeschaft, als eerehulde aan den stichter van onzen Staat, en als daad van piëteit tegenover de onvergelijkelijke verdiensten van den Grooten Zwijger. Een volk, dat zijn groote figuren blijft eeren, bewonderen en liefhebben, kan niet verloren gaan. Deze sterke, onverwoestbare gevoelens zijn het cement, dat den bouw van den Staat tezamen houdt, en het doet ons goed, dat Marnix van Sint Aldegonde's onsterfelijk Wilhelmus als officiëele volkshymne is aangenomen. En weinigen zullen er zijn, wien de ontroering niet trillend gaat door het bloed, als Valerius' oude zangwijs wordt aangeheven en door de toehoorders spontaan en krachtig wordt meegezongen, vol overtuiging en gloed en ondoofbaar nationaliteitsgevoel. Wat dat is: vaderlandsliefde? Het is een, niet wèg te redeneeren, immanent gevoel in den mensch, dat soms langen tijd latent blijven mag, maar dan weer krachtig opvlamt in een hartstochtelijke liefde voor de plek, ‘waarop onze adem gaat’, waar wij geboren werden en zullen sterven, waaraan we ons verwant voelen met een niet te delgen gevoel van saamhoorigheid en die het eigen land voor ons maakt tot heiligen grond.... In herinneringsjaren komt het nationaliteitsgevoel weer sterk in ons naar boven en daarmee onze dankbaarheid en liefde. De over Willem van Oranje verschijnende boeken trekken allerwegen belangstelling en aandacht, en vooral komt in aanmerking om door elk Hollandsch huisgezin te worden aangeschaft het, op verzoek en onder toezicht van het officiëel Herdenkingscomité door den bekenden J. Stamperius geschreven werk: Het leven van Willem van Oranje, uitgegeven door de firma Kluitman te Alkmaar in | |
[pagina 212]
| |
kloek formaat en in aantrekkelijken band van oranje, blanje, bleu, en daarop de beeltenis van onzen meest populairen en geliefden nationalen held die onze staatkundige onafhankelijkheid bewerkte en die ons ook vrijheid van godsdienst gaf. De platen zijn van J.H. Isings en leggen verschillende historische gebeurtenissen vast, terwijl Jhr. Mr. Dr. A. Roëll, Commissaris der Koningin in Noord-Holland en Voorzitter van de Commissie tot viering van het vierde eeuwfeest der geboorte van den Prins, een woord van aanbeveling eraan heeft toegevoegd, waarin hij o.a. zegt: Moge dit werk in veler handen komen en den kloeken, nationalen geest, den geest tevens van offervaardigheid en verdraagzaamheid, van eendracht en samenwerking, die het leven van Prins Willem van Oranje heeft beheerscht, en waaraan het land zijn eervolle plaats onder de natiën dankt, bij de Nederlandsche jeugd opwekken en versterken. Geestdrift voor ons roemrijk verleden kan en zal door dit pakkend geschreven boek, dat zorgvuldig objectief is gehouden en waarin elk woord vermeden is, dat andersdenkenden ook maar eenigszins zou kunnen kwetsen worden opgewekt. Een bezit van blijvende waarde is deze historische roman vol vaderlandsliefde, die door alle rangen en standen en de meest verschillende politieke partijen en godsdienstige gezindten kan worden gewaardeerd. N.G. |
|