De Nieuwe Gids. Jaargang 48(1933)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 56] [p. 56] Verzen van Atie Duparc. Water. Roerloos ligt het water - golven glijden uit en worden strak - even kalm en evenwichtig, als een windloos hemelvlak. 't Is of iedere beweging in dat water zich verstilt, of het schuim, dat spatten wilde, nu tot vastheid wordt verkild. Boomen komen, die het water door meedoogenlooze slagen, wreed tot wonden openrijten, kwetsen in de diepste lagen. Schuim spat even, maar dan sluit zich zelfs de felste wond tot kring. Stil ligt weer het water, louter, door de zonnezegening. Evenals de rust van 't water zelfs de zwaarste slag niet schond, wordt ook niet geschokt de ziel, die rust in eigen diepte vond. [pagina 57] [p. 57] Boomen. In rij staan op eenzame, wintersche weide wat boomen, fier, met de kruinen geheven; Daar leven zij diep hun innerlijk leven en laten de rampen stil over zich glijden. Hen kunnen slechts woedende winden doen beven, die streng en hardvochtig hun stammen kastijden: Zij buigen deemoedig bij al wat zij lijden En staan na den storm nog hooger geheven. Om zoo in het leven te staan als die boomen zoo krachtig en fier en zóó zelfbewust, maar ook om onder de rampen, die komen te buigen als zij en geworteld in rust omhoog weer te veeren door een volkomen en onverbreekbaren levenslust! [pagina 58] [p. 58] Dichten. Dichten is het stil beluist'ren van een stem, die zelden zingt, die in 't diepste van ons wezen zonder dwang tot luist'ren dwingt. Dichten is het dankbaar plukken van een vrucht, die langzaam rijpt; van een toovervrucht, die wegwijkt, als men haar voorbarig grijpt. Dichten is een rustig putten, uit een bron, die zelden vloeit, die, als plant door donkere aarde, aarzelend naar boven groeit. Vorige Volgende