De Nieuwe Gids. Jaargang 47(1932)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 614] [p. 614] Verzen door Hélène Swarth. I. Hoop. Hoe zal door 't rouwfloers van zóo donkre dampen Die, mensche'-ellende ontrezen, de aarde omringen, Een heelende Engel tot hun woning dringen En wuiven weg de smart der booze rampen? Zij lezen wel van blanke Hemelingen, In heilig Boek, bij schijn van avondlampen, Zij volgen wel gelok van klokketampen En knielen hoopvol, bidden mee en zingen. Doch zal gebed de felle smart verdooven, 't Gekrookte riet den storm, die 't brak, nog loven Of, zoet bedwelmd, omwolkt van wierookwalmen, Een wonder wachten van de Macht daarboven En Wet onwrikbaar? - Engel, kom verkalmen 't Gewonde hart en eeuwig heil beloven! [pagina 615] [p. 615] II. Vóor de ledige woning. Vóór de ledige woning bleef ik staan. Dof staarden ontsluierde ruiten mij aan, Als blindenoogen zonder blik - En 't was even als hoorde ik je vingertik, Die mij noodde: ‘Kom binnen!’ al tegen de ruit. Maar 't was enkel mijn hart, dat er klopte zoo luid. En ik zag een gelaat als van witte was - Maar de kamer lag leeg achter 't spiegelend glas En 't was enkel het beeld van mijn bleek gelaat. En zeer ijlings ontvlood ik de doode straat. En 't leek aldoor, terwijl ik mij repte zoo rap, Of ik achter mij hoordë een dreigenden stap. En ik dorst er niet ómzien, aleer ik bevond Dat aan 't einde der straat ik alleenig stond. En sedert herken ik, in slaaploozen nacht, Na den eenzamen dag, die geen vreugde mij bracht, Aan mijn celwand je noodenden vingertik, Alsof je wou duiden: - ‘Schrik niet! dat doe ik! Treed binnen, vermoeide, in mijn kamerkijn. Daar zal je wel slapen en veilig zijn.’ [pagina 616] [p. 616] III. Het zilv'ren koord. Naar 't land verloren, waar zij thuis behoort, Gevangen Ziel blijft bevend handen strekken, Bevreesd, haar glanzend blank gewaad te vlekken, De wanden mijdend van haar lijdensoord. Zoo droom haar troost, de beul komt wreed haar wekken, Wijl in haar slaap hij Vader! roepen hoort. Sterk aan de cel haar bindt een zilvren koord, Dat rekt, niet rijt en nooit zich los laat trekken. Gedwee volbrengt zij wat de beul gebood, Die wond haar mond slaat - loon voor heimweezangen, Tot in de cel, die lang haar hield gevangen, Ten lest dringt binnen, stralend, de engel Dood En breekt het koord en brengt, in morgenrood, Bevrijde Ziel naar 't Land van haar verlangen. Vorige Volgende