| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht door Maurits Wagenvoort.
Op het oogenblik, dat dit wordt geschreven, verwacht een groep Nederlandsche intellectueelen de komst in ons land om er enkele lezingen te houden, van een der fijnste en doordringendste publicisten in Duitschland, dr. Emil Ludwig. Hier en daar in zijn autobiographie ‘Geschenke des Lebens’, noemt hij zich-zelf een ‘Menschenjager’. De karakteristiek lijkt wat vreemd, en niet juist. Want in plaats van het ‘groote wild’, waarop hij gewoon is uit te gaan, te dóóden, ziet de lezer zijner monographieën de ziel van het wild, dat deze jager voor hem neerlegt, trillen van innerlijk leven, zooals hij eigen ziel kan zien in de oogenblikken van inwendige aanschouwing. Aldus heeft Emil Ludwig in zijn werken in ‘Der Menschensohn’ - Jezus' zieleontwikkeling -, Goethe, Rembrandt, mede tot Mussolini, voor ons geschapen zoo echt, zoo warm, zoo innig-levend, dat Godzelf zou moeten erkennen, dat het ‘goed’ is. Een der fijnste, breedst-omvattende Duitsche publicisten van dit verbazingwekkend tijdvak, zijn er in het laatste kwart dezer eeuw, maar weinig mannen geweest, die in de wereldgebeurtenissen hebben ingegrepen, of het is hem gelukt hen ‘onder schot’ te krijgen om hen met zijn geestelijk doordringingsvermogen te doen zeggen hoe zij hun volk, tijd, gebeuren, verhouding tot andere volken hebben doorleefd, en welk hun deel was, dat zij gedwongen waren er aan te geven of te ontleenen. Emil Ludwig, Christen geworden Jood, na den moord op Rathenau weer heen gegaan uit de zich naar Christus noemende, maar, eeuwige Judas, Christus elken dag om een hand vol zilverlingen aan zijn vijanden uitleverende kerkelijke gemeenschappen, behoort met Walter Rathenau en
| |
| |
Maximilian Harden tot dat driemanschap geestesgewijde Joden, dat met hun corrosieve pen voor de ontwikkeling der denkbeelden in Duitschland meer heeft gedaan dan wele andere groep Duitsche intellectueelen ook. Beter dan staatslieden, hebben zij anderen het vuile werk der Westersche geschiedenis der laatste jaren laten verrichten en Emil Ludwig is er toen op uit getrokken om dezen te laten vertellen hoe zij dit hebben gedaan.
De Europeesche, de Westersche politiek is een Agiusstal, en ook Emil Ludwig is niet de Hercules der reiniging, taak welke zijn tot beschouwing geneigde geest ook niet denkt te ondernemen. Indien men haar wil omvatten in een notendop, dan kan men slechts zeggen, dat zij beheerscht wordt door het noodlottige kapitalistische wereldsysteem, dat heel de menschheid in een verderf heeft gestort, waaraan zij slechts met de grootste moeite zich kan ontworstelen, ongetwijfeld om van den eenen chaos in den anderen te vallen. Het giftigste kwaad van dit systeem is de particuliere wapen- en munitiefabricage. Dit weet men beter dan wie ook in de Volkenbondskringen, waarin futlooze, zoogenaamde staatslieden zwoegen onder de steeds zwaarder drukkende wereldvraagstukken. Dit weet men ook in verschillende kringen van ons bedrongen, maar nog steeds met moedig hart en opgericht hoofd strevend volk. Het is gebleken dat ook Nederlandsche belanghebbenden zoete winstjes trekken uit de leverantie, zoo niet van wapenen dan toch van munitie.
Men mocht hopen, dat de tijd voorbij was, waarin de Amsterdamsche reeder kan zeggen, dat hij uit winstbejag zijn schepen zelfs naar de hel zou zenden, al moesten hun zeilen er bij schroeien. Doch ook voor onze gemeenschap is die tijd nog niet voorbij.
Er is met dat al een komieke noot in de kakophonie, welke de Geneefsche Volkenbond geregeld de wereld inzendt, en dit is de mededeeling, dat een groot deel van zijn leden kwade betalers der contributie zijn, zoodat de noodzakelijke jaarlijksche tekorten moeten worden gedragen door grooter bijdragen van de prompte betalers, waartoe het brave Nederland natuurlijk behoort. China betaalt zoo goed als nooit, is van de 17 millioen Zwitsersche franken, welke op de Volkenbondsrekening open staan, er 9½ schuldig. De Zuid-Amerikaansche republieken zijn
| |
| |
onverbeterlijke kwade betalers, en Peru heeft zelfs nooit iets van de contributie afgedragen. Ook dit illustreert hoezeer deze ontijdige schepping van met huichelachtige politiek vermengden menschelijken goeden wil êer een herschenschim is dan een verwerkelijking.
De Volkenbond bestaat en het is goed, dat hij bestaat: gezegende onwetendheid van den president der Vereenigde Staten van Noord-Amerika, Woodrow Wilson, die, evenals de overgroote meerderheid van zijn volk wel eens van Europa had vernomen, er misschien zelfs wel eens een ‘trip’ naar toe had gemaakt, doch die in de zelf-verheerlijking van ‘Gods own country’ volslagen onbekend was met de innerlijke constructie der Westersche natiën, zooals zij uit den bodem van haar land, uit de worsteling der tijden met den geest, uit nationale deugden, ondeugden, taal, vijandschappen onder leiding harer groote individuen, machtig van kwaad en van goed, waren gekomen tot dien titanenstrijd, waarin het tot dusver zelfgenoegzame Noord-Amerika tegen wil en dank werd meegesleept.
Noord-Amerika is ongetwijfeld een in vele opzichten eerbiedwekkende volksgemeenschap en onaanwijsbaar is het gezichtseinde van haar vruchtdragend toekomstig medeleven met de overige wereld. Maar om haar deel in de geestelijke ontwikkeling der wereld waardig te aanvaarden moet zij eerst een wel onderwezen nationale gedachte bezitten, verheven boven haar belachelijke zelfingenomenheid, zich uitende in onnadenkenden groet, dagelijks, aan de ‘star spangled banner’. De Noord-Amerikanen zijn in meerderheid geen volk, dat eenigermate kan worden vergeleken met welk ander volk der wereld, men wil. Hun individuen zijn tot in het derde geslacht ontwortelden: zij spreken min of meer gebroken Engelsch met een bijmengsel er in van het internationale bargoensch, dat aan hun land van oorsprong herinnert. Doch gedwongen om in het dagelijksch omgaan gebruik te maken van wat ook hun wel onderwezenen soms ‘des Konings Engelsch’ noemen, zooals de eilandbewoners aan gene zijde van de Noordzee het aangenaam zeggen, onder den geestelijken invloed van het nawerkend Puritanisme der ‘Pilgrim-fathers’, zijn zij allengs tot volslagen onwetendheid vervallen van wat er leeft, gedacht en gedaan wordt in en door de volken,
| |
| |
waaruit hun onderscheidene individuen eens wegvluchtten naar het zoogenaamde ‘Land van de vrije menschen’ met zijn geestelijke slavernij en eenvormigheid, vervallen tot een zich heilig achtende zelfgenoegzaamheid, waarin zij langen tijd meenden zich Gods uitverkoren kinderen te mogen achten, zooals de voortijdige Joden dit deden. Doch de oorlog heeft althans dit goede gebracht, dat de beste Noord-Amerikanen het wèten, dat de overige deelen der wereld, in het bijzonder Europa, volken bezitten, wier leven waard is meegeleefd te worden. Al staat de Noord-Amerikaansche republiek dan ook buiten de schepping van haar even internationaal-onwetenden als goedwillenden president, wijlen Woodrow Wilson, door in den oorlog geestelijk benevelde Europeesche staatslieden droevig om den tuin geleid, het machtige gemeenebest begint te gevoelen, dat het op den duur slechts kan winnen, geestelijk wel te verstaan, door nauwere aansluiting bij de overige volken, in het bijzonder die van Europa. En zoo groeit er dan onder de intellectueelen der Staten een levendige belangstelling in buitenlandsche politiek, verwerkelijkt in twee instituten, de ‘Foreign Policy Association’ en de ‘Council of foreign relations’, waarvan de laatste een driemaandelijksch tijdschrift verspreid onder den titel van ‘Foreign Affairs’. Aldus, nadat Europa Amerika heeft ontdekt, ondekt Amerika Europa en beiden kunnen er op den duur slechts bij winnen.
Intusschen zitten de Europeesche staatslieden nog in den bijtenden pekel van de zoogenaamde ontwapeningsvraag, en weten zelfs niet hoe aan den natuurlijken eisch van het uit de vernedering der nederlaag opnieuw tot zelfinkeer gekomen Duitschland te voldoen, dat stààt op gelijk recht voor alle volken om zich relatief te bewapenen of te ontwapenen. Ontwapening voor Duitschland, waarin het te Versailles, noodgedwongen, had toegestemd, wijl de overwinnaars hun woord gaven, dat zij er ook voor zich zelf in toestemden. Zij hebben hun woord gebroken. De tegenwoordige Duitsche regeering, onder de opstuwende kracht van een uit het slijk der nederlaag opgestaan volk, weigert dus om verder deel te nemen aan besprekingen te Genève over het bewapeningsvraagstuk, zoolang niet zijn pariteitsrecht, in een conferentie, welke zij het liefst in een neutrale omgeving, zeg in Den Haag, zag gehouden, is erkend op een wijze, dat zij er
| |
| |
voegzaam aan kan deelnemen. En ofschoon de Fransche regeering, in het bijzonder de militaire overheid, zich als Laokoon kronkelt om uit de omslingering van het dreigend Duitsche monster van een toekomstig, doch misschien slechts hersenschimmig Duitsch militairisme te ontkomen, waarvan het den groei reeds ziet in zijn ‘Schupo's’, lijkt het toch wel of de burgerlijke leiding van het Fransche gemeenbest, bezield door Herriot, tot inkeer komt en beseft, dat er van haar kant iets moet geschieden om de dagelijks ernstiger verontrustende geesten der in de toekomst spiedende menschheid gerust te stellen. Maar.... ook Frankrijk stelt zijn eischen. Ongelukkig zijn die nauwelijks voor bevrediging vatbaar. Frankrijk wil zijn veiligheid gewaarborgd zien door de Vereenigde Staen, maar de regeering te Washington, welke doodstuipen krijgt, als zij maar het woord ‘entanglements’ hoort, denkt er niet aan daarin toe te stemmen, zelfs niet wanneer Frankrijk Noord-Amerika zou willen bijstaan tegenover Japan, iets waaraan niemand in Frankrijk denkt. Dan is er nog de vraag wat ‘leger’ is en wat niet. Volgens de Duitsche regeering van het oogenblik is deze vraag gemakkelijk te beantwoorden: ‘leger’ is dat militaire statuut, 't welk middelen bezit om tot den aanval op een mogelijken vijand over te gaan. En hoe gevaarlijk volgens den Franschen gedelegeerde te Genève Massigli ook de Duitsche ‘Schupo’ moge wezen, en hoe goed geoefend in Italië, dat voor de Fransche veiligheid eigenlijk nog benauwender is dan het ontwapende Duitschland, de fascistische militie zij, deze militaire organisaties bezitten geen vèrdragende kanonnen, geen tanks, geen dreigende luchtvaart, geen op den aanval gerichte en geoefende installatie. Het is duidelijk, dat de Fransche argumenten om de veiligheid van Frankrijk tegenover zijn omringende buren te verdedigen, daarmee worden vernietigd.
Intusschen denken de leidende staatslieden aan niets anders dan aan conferenties, voorbereidende conferenties, voorloopig-voorbereidende conferenties, conferenties, conferenties, conferenties und kein Ende. En het was goed, dat, terwijl de eminente afgevaardigden in die conferenties elkaar in welsprekende woorden verzoeken ‘passez moi le rhubarbe, je vous passerai le senné’, de merkwaardige De Valera, president van de pas tot bestaan
| |
| |
geroepen Zuid-Iersche republiek, voor 't eerst raadsvoorzitter in de laatstelijk gehouden Volkenbondsvergadering, bij de opening een woord sprak, dat aan hartigheid niet te wenschen liet. ‘Het oogenblik nadert’, zei hij, ‘waarop de Volkenbond een bewijs van kracht zal moeten geven, dat den volken toont, dat hij sterk is en tot daden bereid. Zoo niet dan zal de zwakheid van den Volkenbond als een voorbode van toekomstige ontbinding moeten worden beschouwd.’
Deze waarschuwing gold, hoewel hij dit niet zei, voornamelijk Japan en de noodlottige inwerking van dit land op Mandsjoerije. Ongelukkig is dit juist de toetssteen, waardoor blijkt, dat het Volkenbondsgoud slechts een waardelooze alliage is. Het ‘rapport-Lytton’, het rapport-Lytton van de machtige Noord-Amerikaansche republiek?! De Japansche regeering behandelt het als waardeloos papier. Mandsjoerije, beweert zij, wenscht zelf zijn onafhankelijkheid. Daaraan is niets meer te veranderen. Indien de Volkenbond dit rapport goed keurt en in dien zin stappen doet te Tokio zal de Japansche regeeriong uit den Volkenbond heengaan en een soort van ‘Monroe-leer’ verkondigen ten opzichte van Azië. Zelfs was Japans optreden in Mandsjoerije daarvan de eerste verwerkelijking.
De Valera zei nog meer, maar dit waren doekjes voor de bloedende wonden in het bloedzieke lichaam van den Volkenbond. Hij zei, wel, dat geen volk machtig genoeg is om zich op den duur tegen de in de gemeenschap van den Volkenbond vereenigde natiën te verzetten. Maar als over tien jaar, wat langer of korter, diezelfde Volkenbond en haar gedachte en haar bezieling slechts een schoone droom blijkt te zijn geweest, iriseerende zeepbel door een kinderlijk bezielden Machtige der Noord-Amerikaansche republiek opgeblazen, en ironisch toegejuicht door kwaadaardige Europeesche politici door den wereldoorlog met waanzin geslagen, en daarna verheerlijkt en bezongen door alle goede, eenvoudige zielen ter wereld, verbitterd, bedroefd en geslagen door het onbeschrijfelijk leed, dat aan het opblazen van die zeepbel was voorafgegaan, wat dan? De menschheid wordt onweerstaanbaar meegesleept in den stroom, welke uitloopt op den nog ongekenden, ongepeilden oceaan van een nieuwen wereldstrijd.
In Duitschland de broeiende strijd van vernieuwing ten koste
| |
| |
van de omringende volken, in het bijzonder van ons, er het dichtst bij betrokken. In Noord-Amerika de strijd om het ‘Witte Huis’ tusschen Hoover en Roosevelt, te vinniger, wijl de twee partijen gelijkmatig erkennen, dat in geen land ter wereld de economische chaos dreigender is dan in ‘God's own country’. Twee milliard dollars zijn er noodig om de gedurende den oorlog misleide, hèèl of slechts gebroken en gedeeltelijk terug gekomen oud-strijders te bevredigen, die nu door Hoover met traangas en militair geweld van de trappen van het Kapitool te Washington werden verdreven. De papieren der eertijds zulke prachtige dividenden gevende Noord-Amerikaansche ondernemingen, waarin ook Nederland zooveel van zijn kapitaal had gewaagd, staan als van nul en geener waarde op de Beurs in Wallstreet aangeschreven. Het is waar, dat er een lichte verbetering is te bespeuren in deze prijscourant van non-valeurs, Europa krijgt van dezen toestand de schuld, maar de werkelijke schuld ligt in het sinds een halve eeuw kunstmatige opgeschroefde materieele leven der Staten, dat te ergerlijker werd, naarmate het met meer Godsdienstzalf was ingesmeerd. In Britsch-Indië schijnt er voor Engeland eenig licht, en Gandhi's waarschijnlijke dood zal dit niet verduisteren. Er is een schijn van overeenstemming tusschen Hindoes, tusschen de ‘kasten’-Hindoes en de ‘onaanraakbare’ paria's, en de Mohammedanen, en de vrees voor de gebeurtenissen, welke men een tijd lang voor de volken van dit deel der wereld vreesde, schijnt er opgehelderd te zijn als wanneer, na een dier ontzettende tropische waterhoozen der moesson, opnieuw de Oostersche zon schijnt in aanbiddelijk licht.
|
|