De Nieuwe Gids. Jaargang 47(1932)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 497] [p. 497] Verzen door Fred. Batten. Herinnering. Aan alles denk ik, avonden als deze.... Mijn jeugd, die dikwijls eenzaam was. Ik heb van 't leven nog alleen gelezen, Mijn droomen stegen wáár ik làs. Ik bracht mijn boeken in een leeg vertrek, Waar wilde spinnen weefden aan hun webben. Revolvers, rentjongs hingen aan een rek; Soms schoot ik woest op roode snebben. En als de nacht kwam, deed ik mij een deken Langzaam om de naakte leden, Als de regen buiten langs de treden Ruischte, wachtend op een teeder teeken.... [pagina 498] [p. 498] Klein lied. voor E. Mijn handen om een hoofd te binden.... Te denken aan de warme geur der winde- blaren die ik bevend om je haren bond met àl de kleine bloemen die ik voor je vond.... De namen die ik zachtjes aan je ooren Al in slaap verloren noemen zoû. Er is een licht geluk te vinden in de schaduw van een kleine winde en een vrouw.... [pagina 499] [p. 499] Rondeau sur un voyage manqué. voor een meisje. Wij zouden samen naar de Dolomieten gaan en rusten in een roode maan. Verlangen is een goed verdriet en dáárom zijn wij niet gegaan.... Ik wist alleen dat daar 't riet en alle bloemen hóóger staan, als wij samen naar de Dolomieten reisden in een roode maan. Dat alles is zoo teeder niet en rùstig als 't kleine lied en 't leven dat wij daar verstaan! Zullen wij, wat wij achterlieten, later vinden in een lichtere laan, als wij van een kleine maan genieten, als wij samen naar de Dolomieten gaan....? [pagina 500] [p. 500] Kleine wijs - mineur. voor D. De toppen van de populieren Wuiven op den blauwen wind.... Ik voel mij feesten vieren Met 't hart dat mij bemint. Mijn hart is niet meer hier en Zwerft met wie 't vindt. De wolken zijn gaan zwieren En wuiven op den wind.... In 't bosch zijn alle dieren Nu zachter dan een kind. In de meren waaien wieren Weeker dan een zijden lint, En Orpheus neemt de lier en Zingt voor wie bemint. Onze smalle voeten zwieren Lichter dan de populieren Wuiven op den wind.... [pagina 501] [p. 501] Dien zomeravond.... voor D. Dien zómeravond op 't hoog balcon, In blaren van de balustrade, Wist ik dat ik van je houden kon, Maar dat wij vreezend raadden. Op zee zeeg al dë avondzon, Ik sloeg je heimlijk gade. Ik vroeg je, waar je zóo op zòn: Wij gingen met onszelf te rade, Dien avond op 't hoog balcon.... Een nevel steeg van zee en spon Een webbe, langs de paden Van 't oude bastillon. Wij zwegen bijna vàstberaden, Totdat een groot verlangen overwon, Dien avond op 't hoog balcon.... Hoè kon ik niet mijzelf verraden: Ik kuste nog, tot nà de Stralen van de morgenzon.... Vorige Volgende