richten, wiens faam overigens nog volstrekt niet verdwenen was. Het onwraakbaar getuigenis van Colerus aangaande Spinoza's rechtschapenheid en ongereptheid van zeden, nog bevestigd door de ongekunstelde, ietwat naïeve bewoordingen, waarin het is vervat, zoomede de bevoegdheid van zijn zegsman, zijn oorzaak geworden, dat men ook alle door den predikant medegedeelde feiten vrijwel zonder critiek als juist aanvaardde: het Evangelium Coleri kon niet falen.
Nochtans heeft het historisch onderzoek van den jongsten tijd de onhoudbaarheid van enkele door Colerus verstrekte gegevens duidelijk in het licht gesteld. Wij weten thans, dat het niet Dr. Lodewijk Meyer was, die aan Spinoza's sterfbed gestaan heeft, maar Dr. Georg Hermann Schuller; wij weten ook, dat het ouderlijk huis van den wijsgeer niet datgene is, hetwelk de schrijver als zoodanig aanduidt. Mogen dergelijke onjuistheden hieraan kunnen worden toegeschreven, dat Colerus des wijsgeers leven eerst in 1704 of '05, dus ruim 28 jaar na diens overlijden te boek stelde; er is evenwel nog een andere omstandigheid, waarop tot dusverre nimmer werd gewezen, die wellicht mede het ontstaan van onnauwkeurigheden in de onderhavige biographie kan verklaren. Wij bedoelen, dat Colerus' Korte doch Waarachtige Levensbeschrijving van Spinoza, in geen geval kan zijn opgesteld in den vorm, althans in de bewoordingen, waarin zij tot ons is gekomen; hetgeen wij meenen hier te kunnen aantoonen. Sedert 1920 zijn wij vrij uitvoerig aangaande de persoon van Colerus ingelicht. In dat jaar toch promoveerde te Amsterdam de Heer J.E.B. Blase tot doctor theologiae op een proefschrift, dat tot titel en inhoud had: ‘Johannes Colerus en de groote twisten in de Nederlandsche Luthersche Kerk zijner dagen’. Het is dit werk, waaraan wij enkele bijzonderheden ontleenen nopens den Christelijken herder en leeraar, die zijn vermaardheid dankt aan een vrijdenker.
Johannes Colerus - eigenlijk heette hij Köhler en bezat hij nog een tweeden voornaam: Nicolaus - is den 5den Januari 1647 te Dusseldorf geboren en werd, na zijn opleiding achtereenvolgens te Solingen, Dortmund, Giessen, Worms en Strassburg genoten te hebben, in 1671 aangesteld tot predikant te Mühlheim, tevens hofprediker der Graven van Dhaun en Falkenstein.