| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht door Maurits Wagenvoort.
Onder de deugden, welke men den Duitschers toeschrijft, is fijngevoeligheid niet hun voornaamste karaktersieraad. Voor hun staatkundige gedragingen heeft de Buitenlandsche pers herhaaldelijk, en vaak terecht, gelegenheid hen van tactloosheid te betichten. Zoo noemt men het algemeen tactloos, doch met uitzondering van een zoo invloedrijk staatsman als Mussolini, dat de Rijksregeering, onder bedreiging niet te kunnen deelnemen aan de zooveelste Geneefsche conferentie, terwijl dit wordt geschreven, opnieuw bijeengekomen, doch als voorbereiding tot een volgende, wanneer niet Duitschlands recht op bewapeningsgelijkheid door de groote mogendheden wordt erkend. Zijn afgevaardigden zijn ook niet ter conferentie opgekomen.
Die eisch was voornamelijk gericht tegen Frankrijk, dat voorgeeft zijn bewapening, in welken vorm ook, reeds belangrijk te hebben verminderd. Doch de Fransche militaire begrooting wordt niettemin elk jaar hooger. Het gevolg daarvan is, dat de regeering voor het volgend jaar voor een tekort staat van tien milliard tegenwoordige franken. En geen wonder. In vier jaren tijds is het Fransche budget voor bewapening verhoogd tot 6 milliard 21 millioen francs en het is daarmee de natie, welke het meest voor dit jammerlijk doel uitgeeft.
Bewapeningspariteit voor het Duitsche volk! Daartegen is niet slechts van den Franschen kant een kreet van verontwaardiging opgegaan, doch ook uit de militaire kampen zijner satellieten: in het bijzonder en het luidst in Polen. De vrees voor een toekomstige bewapening van het Duitsche volk lijkt voornamelijk te
| |
| |
groeien in het kwade geweten zijner vroegere vijanden. In het bijzonder opnieuw Frankrijk c.s. Immers de Duitsche regeering beschuldigt zijn overwinnaars terecht van woordbreuk.
Ieder onpartijdige beoordeelaar kan zich zeer goed den geestestoestand der Duitsche vredesonderhandelaars van 1919 te Versailles voorstellen en dien van het Duitsche volk, algemeen onder den indruk van de nederlaag en wat daarop volgde: de instorting van het Duitsche keizerrijk en de vlucht van den voorheen zoo vaak blaffenden en bluffenden Wilhelm, dat zij, in de hoop, dat het nooit weer oorlog zou worden, toestemden zich te ontwapenen indien ook de vijanden, die hen hadden overwonnen, beloofden dit te zullen doen.
Daarvan is niets gekomen, men weet het. Het tegenovergestelde is waar. De bewapening is algemeen vermeerderd ondanks de vele besprekingen over vermindering te Genève. Vooral door den internationalen geestestoestand en de economische verscherping, waarin alle volken, niet een uitgezonderd, zijn millioenen wanhopige hongerlijders voortdurend in tal ziet vermeerderen, en de regeeringen in hun onverstand en machteloosheid in den nood trachten te voorzien door middelen, tariefmuren, een internationalen ‘witten’ oorlog dus van allen tegen allen, maatregelen, welke het tegenovergestelde bereiken. Zoo komt het, dat men het te Versailles nog ondenkbare: een nieuwe wereldoorlog, nog vreeselijker, nog verwoestender dan de vorige, nu met angstwekkende snelheid ziet naderen.
Niettemin, en het is goed, het kalmeert althans, gaat men te Genève voort te spreken over de mogelijkheden om in pariteit tot wapenvermindering te komen. Dit, begrijpt men het wèl, was de bedoeling van Duitschlands ‘ontactvol’ geheeten gestelden eisch. Niet wil het zijn bewapening uitbreiden, ofschoon het dan last gegeven heeft om aan een reeds vroeger voorgenomen bouw van een nieuwen pantserkruizer te beginnen. Hiervoor gevoelt het zich in staat de bedragen in vier jaar tijds af te zonderen. Wij zullen straks zien hoe. Maar het verlangt, dat zijn overwinnaars woord houden en er eindelijk toe komen om hun bewapening belangrijk in te krimpen, iets waarin geen der groote mogendheden, allen vredesbetuigingen ten spijt, zin heeft. ‘Ontactvol’ van Duitschland, dat het dezen eisch op dit oogenblik, even voor
| |
| |
Genève nog eens weer over bewapeningsvermindering zou gaan spreken, gesteld heeft, en wel onder bedreiging, reeds tot vervulling gekomen, anders niet aan deze nieuwe beraadslagingen mee te doen? Ja, ‘ontactvol’, beweren behalve Frankrijk, ook de overige overwinnaars. De Fransche pers, in de macht van het bewapeningskapitaal vindt ‘ontactvol’ zelfs een veel te zwakke kenmerking van Duitschlands eisch. ‘Ontactvol’, ten eerste omdat het bestaan van den Volkenbond er door wordt bedreigd; ten tweede omdat - en hier spreekt voornamelijk het Noord-Amerikaansche Gemeenebest - ‘wij’ zoo goed geweest zijn de fantastische Duitsche schulden, opgelegd door waanzinnig geworden staatslieden, kwijt te schelden tot een minimum, een bagatel in vergelijking met wat te Versailles bedacht werd. Dit bagatel, zou over drie jaren het Duitsche volk opnieuw moeten beginnen af te lossen. Doch het denkt er niet aan er een duit van los te laten. ‘Wij vinden U lastig’, zeggen de overwinnaars van gisteren. ‘Niet tevreden, dat wij zoo goed zijn geweest ten minste vijf-en-negentig procent van de schulden, welke wij zijn begonnen op Uw rug van overwonnene te stouwen, kwijt te schelden, houdt gij ons nog aan ons gegeven woord, dat wij onze bewapening zullen verminderen. Terwijl gij even goed als ieder ander weet, dat wij die moèten vermeerderen met het oog op de naderende, nieuwe wereldkatastrophe.’
Aldus is dan de tegenwoordige, wat zonderlinge regeering van de Duitsche Rijksrepubliek niet vertegenwoordigd bij de z.g. ‘ontwapeningsconferentie’, van het oogenblik, voorbereiding van een later te houden grootere en algemeene, van den Volkenbond, om wiens bestaan het gaat. Want het is niet slechts Duitschland, dat nu reeds van de beraadslagingen weg blijft, een dergelijke bedreiging is ook al door de fascistische regeering van Italië geuit. Terwijl de ‘Duce’ in de Amerikaansche pers een opzienbarend artikel heeft geschreven, waarin hij de houding van Duitschland, ‘ontactvol’ genoemd, rechtvaardigt. Doch ook Japan is een lid van den Volkenbond, dat reeds met een been buìten de deur staat. Het gaat voor dit oorlogzuchtig land om de erkenning van het door de Japansche legers van China afgescheurde Mandsjoerije als ‘zelfstandige’ staat maar onder Japansche voogdij, en het rapport der Commissie Lytton is daar
| |
| |
voor deze conferentie tegen. Voornamelijk onder den invloed der belangen van de Vereenigde Staten. Om van Soviët-Rusland voor het oogenblik niet te spreken.
Een belangrijk artikel in de New Chronicle van den bekenden publicist Wilson Harris, verdedigde vorige maand den Duitschen eisch van pariteit, en erkende dat het groote en in zoovele opzichten waardeerbaar Duitsche volk te Versailles een groot onrecht was aangedaan. Niet enkel door het tot militaire machteloosheid te oordeelen, doch, grievender nog, door het van zijn voortreffelijk geadministreerde koloniën te berooven, onder het leugenachtige voorgeven, dat het niet in staat was behoorlijk te koloniseeren. Vier jaren geleden hebben de mogendheden, groot en klein, door het z.g. Kellogtractaat zich verbonden om geen veroveringen meer te erkennen, welke door wapengeweld worden verkregen. De groote mogendheden hadden immers daarvan de buik vol. Zij vergaten echter, dat er nog hongerlijders in hun midden waren, in het bijzonder Japan, wier landhonger allerminst is bevredigd. Negen mogendheden, waaronder, uit internationale hoffelijkheid uitgenoodigd, ook onze regeering wordt geteld, hebben de integriteit van China gewaarborgd en het eenige redmiddel voor die negen mogendheden, of hoeveel meer of minder thans opnieuw te Genève over den toekomstigen vrede en bewapeningsvermindering aan het beraadslagen zijn, waarin geen hunner eerlijk is en allen er op uit de overeenkomsten zòò op te stellen, dat niemand zich aan de bepalingen behoeft te houden, met Japan uit een slop op den goeden weg te geraken, is, dat ook dit land geen geld genoeg heeft, en ook zijn volk door het dolle militairisme ontbeert en honger lijdt. Hierop doelt de bedreiging der Vereenigde Staten om, als Japan niet toegeeft, zijn vlootbouw zòò uit te breiden, dat dit land geen mogelijkheid van mededinging er mede heeft. ‘Maar, zal Japan vragen en vragen ook wij, ‘is deze bedreiging wel te verwerkelijken? Staat de regeering der Vereenigde Staten, ondanks dat zij eerlang misschien “democratisch” zal worden en niet meer
“republikeins” zal zijn - “lood om oud-ijzer” zou men van dit verschil kunnen zeggen, met uitzondering van de beruchte Drankverbodswet - er zòò goed voor, dat zij haar milliarden, kan werpen in het bodemlooze vat der militaire uitgaven? Leven ook in “Gods eigen Land”, in het “Land van de
| |
| |
Vrije menschen” niet millioenen en nog eens millioenen werkloozen en andere hongerlijders, die in opstand dreigen te komen?’
Ondanks Mussolini's in de pers openbaar gemaakte goedkeuring van Duitschlands pariteits-eisch is die door de Britsche regeering onomwonden afgekeurd. Het is wel door haar, dat de Duitsche regeering het scherpst van tactloosheid wordt beschuldigd. Zij acht het oogenblik, dat de groote mogendheden opnieuw te Genève bijeenkomen om te beraadslagen hoe voor haar-zelf vermindering van bewapening te verkrijgen en voor de kleine geen vermeerdering, voor de Duitsche bedreiging zeer slecht gekozen. Zij zegt dit voor een diplomatiek stuk zonder een blad voor den mond te nemen. ‘Het zou waarlijk een tragische dwaasheid zijn’, gaat dit voort, en daarin kan ieder behalve niets ontziende particuliere wapenfabrikanten, toe stemmen, ‘een tragische dwaasheid, wanneer het resultaat der eerste Ontwapeningsconferentie, bij welken staat ook, een vermeerdering der bewapening en een feitelijke herbewapening zou zijn.’ Ja, een tragische dwaasheid. Maar de ‘dwaze’ menschheid van heden, stuurverloren door de egoïstische kapitalistische productiewijs over heel de wereld, wordt door ‘dwaze’, immers machtelooze leiders geregeerd. Het is juist tegen die door anderen begane en volgehouden ‘tragische dwaasheid’, dat de Duitsche regeering in haar pariteits-eisch protesteert. Want ieder begrijpt toch wel, dat het Duitsche volk er door geldgebrek niet toe kàn en zal overgaan om aan een herbewapening in mededinging met zijn vroegere vijanden te beginnen. Het wil echter niet langer naakt blijven staan omgeven door de punten der bajonetten van vroegere vijanden, die er ‘dwazelijk’ op uit zijn een volk als het Duitsche tot eeuwige machteloosheid te doemen. Niettemin is de Britsche regeering, schijnt het, wel bereid om eenigermate aan Duitschlands onmiskenbaar gerecht verlangen naar pariteit in wapenvermindering tegemoet te komen, door een overeenkomst met zijn mede-overwinnaars geldende voor vijf
jaar, om op een nog niet gevonden wijs tot die vermindering in bewapening te geraken. Maar zal men die wijs vinden? Japan verklaart de ‘vredesmachinerie’ van Genève nutteloos, en het kon daarin, helaas, wel eens gelijk hebben.
Intusschen is het in den gloednieuwen Duitschen Rijksdag, plechtig geopend door de bekende tachtigjarige Communiste Clara
| |
| |
Zetkin als oudste lid, tot tooneelen gekomen, welke men wèl tegen deze oude en nog strijdvaardige vrouw verwachtte, doch voor haar weg bleven, uitgesteld, naar het bleek, om er den tegenwoordigen Rijkskanselier Von Papen mee te verkwikken, die het door den Rijkspresident vooraf geteekende nieuwe ontbindingsbesluit, eerst had vergeten, doch door een toeval, tijdig genoeg, gelegenheid kreeg er zich mee te bewapenen op het oogenblik, dat de Rijksdagvergadering zich in vollen opstand bevond tegen zijn gezag als kanselier en hem uit zijn ambt vervallen had verklaard. De heer Von Papen heeft er zich niet aan gestoord. Sterk door het besluit van den Rijkspresident heeft hij, dezen pas gekozen Rijksdag naar huis gezonden voor een nieuwe verkiezing. Aldus bejegenen de tegenwoordige verantwoordelijke volkenleiders meer en meer de door het algemeen stemrecht gekozen Volksvertegenwoordigingen, en men vraagt zich af of deze hen daartoe niet dwingen?
Deze vraag leidt onze aandacht vanzelf op een belangwekkend werk ons door den Parijschen uitgever Marcel Giard toegezonden.
Terwijl, behalve in Engeland zelf, het land van zijn ontstaan, de volken van West-Europa er reeds over beginnen te denken hun parodistische navolgingen van het Engelsche parlementarisme, zooal niet te doen verdwijnen, dan toch te hervormen in dier voege, dat het parlement zich boven partijstrijd kan verheffen, wanen Oosterlingen, die zich met het bestuur van hun land inlaten, nog, dat er voor hun volk enkel heil van den parlementairen regeeringsvorm te verwachten is. Dit schijnt ook het geval te zijn met den heer A. El-Shorbagi, meester in de rechten, Egyptenaar, die bij genoemden uitgever het licht heeft doen zien wat een academisch proefschrift lijkt, getiteld ‘La Responsabilité des Ministres devant les Sénats et les Chambres Hautes’. Het wordt ingeleid door een voorrede van den heer Edouard Lambert, professor der faculteit van het Recht aan de Hoogeschool te Lyon, directeur van het ‘Institut de Droit Comparé’.
Terwijl El-Shorbagi in zijn werk, dat ongetwijfeld wetenschappelijk goed onderlegd is, een overzicht en een vergelijking geeft van de toepassing van het genoemde vraagstuk in de Vereenigde Staten, Duitschland, Egypte, Engeland en Frankrijk - maar zich met de kleinere staten van West-Europa als quantités
| |
| |
négligeables niet bemoeit, ofschoon het vraagstuk juist daar misschien het zuiverst en het leerzaamst werd en wordt toegepast - kan de verdienstelijkheid van zijn arbeid niet ontkend worden door hen, wier studie een gemakkelijk overzicht op de staatkundige machine in genoemde landen van dienst kan zijn. Natuurlijk is zijn geboorteland Egypte niet ontkomen aan het noodlot, dat zich over alle volken ter wereld, die ook maar een schijn van autonomie bezitten of deze geheel hebben verworven, voltrekt om de kinderziekte van het parlementarisme en zijn langzame verwording onder den invloed der demagogie te doorstaan. Oosterlingen, die het niet of slechts kwalijk kennen, voelen er geestdrift voor, en verkeeren in den waan, dat Volksvertegenwoordigers en ministers behooren tot de supérieure geesten van hun volk. Egypte bezit zoogenaamd een parlement, maar het volk staat nog in zekere mate onder voogdij van de Engelsche regeering, welke koning Fuad wenscht te handhaven. Er kan geen oogenblik twijfel bestaan, dat de Egyptenaren van hun land een republiek zouden maken, indien deze, sterk door Engelands wensch om in het land aan den Nijl ordelijke toestanden te behouden, het parlement en zijn ministers tezamen niet het zwijgen oplegde. Het spreekt van zelf, dat dit niet naar Shorbagi's zin is, en dit was misschien zijn drijfveer waardoor hij zijn belangwekkend proefschrift heeft geschreven. Misschien hooren wij nog wel wat van hem als volksleider in zijn land, misschien als staatsman, waarvoor hij niet te miskennen wetenschappelijke kennis bezit. Iets wat niet van alle politieke personen, waar ook, kan worden gezegd.
De zegeningen van de republiek kan ieder, die daarvan droomt, beter dan ergens elders, leeren kennen in het Duitsche Rijk waarvan een zeer belangrijk deel der bevolking rouwt over het feit, dat er de traditioneele en oude vorstenfamilies uit de macht zijn verjaagd. Het Duitsche gelaat van dit deel straalt van genoegen als het zijn in het land gebleven resten van keizerlijk en koninklijk ‘Militär’, al is het maar in zijn glimmende laarzen met sporen, in zijn midden mag zien. De jongste ‘Stahlhelm’ demonstratie in tegenwoordigheid van den ‘Kronprinz’ en zijn broeders en zonen, bewees dat het Duitsche volk, zooals Heinrich Heine het zei, nog steeds zoo ‘militair’ ‘recht òp van lijf en rechtòp van ziel’
| |
| |
is, omdat het den wandelstok van Frederik den Groote, waarmee hij zoo gaarne de ruggen mat zijner onderdanen, heeft ingeslikt. Wat er van den opnieuw te kiezen Rijksdag zal zijn, zal spoedig genoeg blijken. Er kan intusschen opgewezen worden, dat het Duitsche volk en de Duitsche regeering er ongedachte middelen op weet te vinden om economisch uit de put te geraken. Handgrepen is daarvoor een juister woord. Het tracht ten koste der overige volken, waarmee het economisch in verbinding staat - en het Nederlandsche is daar steeds het eerste en ergste slachtoffer van geweest door zijn redeloozen lust tot speculeeren - er weer boven op te komen. Het is misschien het eenige volk, waar de werkloosheid inderdaad afneemt. De nieuwste vinding der Duitsche regeering om aan geld te komen is, dat zij rentegevend en verhandelbaar schuldpapier in omloop brengt - natuurlijk met de waarschijnlijkheid, dat dit allengs naar het Buitenland, in het bijzonder naar de ‘steinreiche Holland’ wordt gespuid, waarmee het volk tot 1938 zijn belastingen mag voldoen. Voor twee milliard Mark aan waarde, dit papier, dat door niets in de Duitsche schatkist wordt gedekt. Maar dit komt er ook minder op aan. De omringende landen zullen het voor wat hun nog aan leveranties gegund is, misschien wel willen aanvaarden. Er zijn immers overal gewetenlooze bankiers, die hun cliënten, in het bijzonder de kleinere kapitalisten, als er die nog ergens zijn, papieren waarden, ofschoon zij die waardeloos weten, in de zak praten.
‘Mahatma’ Ghandi, de plechtstatige kwakzalver van het Hindoeïsme, in wien zijn volk en ook sommige Westerlingen, een soort van Heiland zien, dreigt thans de Britsche regeering met vrijwilligen hongerdood, als zij gevolg geeft aan haar voornemen om althans den millioenen Indischen Paria's in het Hindoe'sch verband een soort van politieke vrijheid te geven. Daarmee legt de Brahmaan Gandhi, de naar het Hindoeïstische bijgeloof als zoodanig ‘tweemaal geborene’, zijn innerlijkste wezen bloot, dat het in zijn strijd tegen de Britsche overheersching niet te doen is om de vrijmaking van de volken van Hindoestan, maar om overheersching, als het kan ook over de Muzelmaans, door Hindoe'sche volksmenners. Hij is een oud man, het leven kan voor hem persoonlijk niet van groote beteekenis meer zijn. Aan weinig voedsel gewoon, zal hij het, beweert hij, door water zoo lang mogelijk
| |
| |
rekken. Hij bedoelt met zijn vrijwilligen langzamen hongerdood een politiek beroeringsmiddel in extremis, dat nog zal nawerken als hij er niet meer zal zijn. Maar intusschen is het tusschen den leider der Paria's en hem tot een modus vivendi gekomen, waarop hij zijn ‘hongerstaking’ heeft opgegeven. De Britsche regeering, hoewel zij Gandhi's eigenaardige tegenwerking ongaarne in practijk ziet brengen, zou anders misschen hebben kunnen denken, dat deze vrijwillige hongerdood van den ‘Mahatma’ niet zoo ver in de toekomst zijn invloed zou doen gelden, als Jezus' niet-vrijwilligen kruisdood. Te minder wijl Oostersche volken, lang zooveel niet aan het aardsche leven hechten als de Westerlingen. Daarvoor zijn zij van veel fijner geestelijke geaardheid dan dezen.
|
|