De Nieuwe Gids. Jaargang 47
(1932)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 419]
| |
Maandelijksch overzicht
| |
[pagina 420]
| |
de zonne-energie het doelmatigst te benutten, terwijl ook de invloed der klimaten aan een nauwgezet onderzoek wordt onderworpen. De oudste beschavingen, Egypte, Babylonië, Palestina, Griekenland, Phoenicië, Rome, trekken aan onzen geest voorbij. Het leven der primitieve volken wordt in verband met de geographische factoren besproken. Langzamerhand trekt de sluier, welke de geschiedenis der oudheid nog steeds gedeeltelijk voor ons verhult, op en worden de Nomadenvolkeren ten tooneele gevoerd. De tijd staat niet stil; de Arabieren verschijnen, terwijl wij langzamerhand op meer bekend terrein worden geleid met de aan de geschiedenis van Noord-Italië, de Vlaamsche steden, het Hanzeverbond en van de oude Nederlandsche steden gewijde hoofdstukken. Dan volgt de ontdekking van Amerika, onze Gouden Eeuw en de ontwikkeling van het wereldverkeer. Het tweede deel behandelt de Nederlandsche klasse in de Leerschool van Moeder Aarde; ons land tijdens de Romeinen, onze Gouden Eeuw, de Oost-Indische Compagnie (zooals de schrijver terecht opmerkt, een zwarte bladzijde in het boek onzer geschiedenis), terwijl wij langzamerhand geraken tot een bespreking van de economische en industrieele ontwikkeling van ons land en van de koloniën. Bij de beschouwingen over de havenbeweging van onze groote steden vindt men ook mooie grafische voorstellingen, welke evenals de talrijke kaarten veel bijdragen tot een goed begrip van de behandelde stof. In het derde deel, getiteld: ‘De tegenwoordige klasse in de Leerschool van Moeder Aarde’, vindt men hoofdzakelijk economische beschouwingen, betrekking hebbende op het huidige ontzaggelijk gecompliceerde maatschappelijk raderwerk. De verdeeling der wereld in economisch-staatkundige groepen wordt aangegeven, terwijl een in historisch opzicht nieuw land, de Vereenigde Staten van Amerika, zijn rij inneemt onder de groote mogendheden. Amerika in en na den Wereldoorlog is een onderwerp, dat welhaast iedereen zal interesseeren, temeer waar Uncle Sam na den wereldoorlog in plaats van de grootste debiteur van Europa de groote crediteur is geworden van dit door een waanzinnigen oorlog verarmde werelddeel. De economische structuur van onze wereld heeft daardoor natuurlijk wijzigingen van zeer ingrijpenden aard ondergaan. Amerika heeft de oppermacht | |
[pagina 421]
| |
verkregen (mede door den aanleg van het Panamakanaal) in Midden- en Zuid-Amerika, terwijl het met kunst- en vliegwerk ook een gedeelte van het dicht-bevolkte Oost-Azië als afzetgebied voor zijn overproductie heeft veroverd. De industrieele ontwikkeling van de groote Republiek vindt men natuurlijk ook uitvoerig besproken. Dan volgt een groot aantal hoofdstukken, gewijd aan het nog steeds machtigste wereldrijk, het Britsche Imperium, de Zeemogendheid par excellence. Op het actueele karakter van deze beschouwingen zal wel niet de nadruk behoeven gelegd te worden. Het Britsche Imperium kwam uit den Wereldoorlog te voorschijn als een reusachtiger statenkolos dan de wereld er ooit een gekend heeft. Het zuiver Britsche gebied omvat thans ruim een kwart gedeelte van de geheele aardoppervlakte, terwijl de totale geschatte bevolking van 470 millioen zielen ook ongeveer een kwart van alle aardbewoners vormt. Over de structuur van dit enorme rijk, zijn macht en zijn machteloosheid, zijn bindende en ontbindende factoren, lezen wij buitengewoon veel interessants, in chronologische opeenvolging gerangschikt, en boeiend beschreven. Natuurlijk worden de diverse invloedssferen, de in- en uitvoer der Britsche Koloniën en Dominions besproken, terwijl ook afzonderlijke hoofdstukken worden gewijd aan de verhoudingen tusschen Engeland en zijn Koloniën en Dominions in de verschillende werelddeelen. Volgens den heer Pleysier voert Engeland in Egypte een zeer slecht beheer; er wordt niets gedaan voor de bevolking, terwijl de schrijver ook fel te keer gaat tegen de Engelsche politiek in Britsch-Indië. Aan het slot van de op het Britsch Imperium betrekking hebbende beschouwingen vindt men het een en ander vermeld over de industrieele ontwikkeling van Britsch-Indië, Zuid-Afrika, Canada en Australië. Wij betreden reeds het gebied van de huidige economische moeilijkheden met de vermelding, dat deze ‘Buitenmoederlandsche’ industrieele ontwikkeling verlammend werkt op handel en nijverheid van het Vereenigd Koninkrijk. Thans volgt China, een der oudste rijken van onze planeet. Een kort overzicht der oudste geschiedenis ontbreekt niet; den aanleg van kanalen vindt men vermeld, onderdeel van een grootsch opgezet irrigatie-stelsel. Uit den aard der zaak heeft de schrijver | |
[pagina 422]
| |
zich bij het bespreken der oudste Chineesche geschiedenis beperkingen moeten opleggen, daar immers dit boek geen geschiedenis wil leeren, doch wel economische aardrijkskunde. Voor ons, menschen der twintigste eeuw, zijn dan ook de bladzijden aangaande de invloedssferen in China van de groote mogendheden, voor en na den Wereldoorlog, wel het belangrijkst. In Oost-Azië houdt Japan thans alle oogen op zich gevestigd. Het al-oude eilandenrijk, welks oudste geschiedenis niet onbesproken blijft, staat op het oogenblik in het brandpunt van de algemeene belangstelling, wat Oost-Azië betreft. Immers met het verplaatsen van de hegemonie op economisch gebied van Europa naar Amerika, heeft de Atlantische Oceaan zijn domineerend karakter verloren. Het volgende tafereel in het groote historische drama, dat men de geschiedenis der menschheid noemt, zal ongetwijfeld om de Stille Zuidzee afgespeeld worden. Amerika en Japan zijn thans reeds bezig met het kruisen der zwaarden op economisch terrein. Volgens den schrijver zou het proletariaat in Japan zich in een ellendigen toestand bevinden. Ook op deze zienswijze, welke zeer waarschijnlijk gedeeltelijk verband houdt met de politieke overtuiging van den auteur, komen wij nog nader terug. Na enkele bijzonderheden over den uiterst verwarden politieken toestand in China volgen thans enkele hoofdstukken, handelende over Sovjet-Rusland, het land, hetwelk voor den buitenstaander momenteel nog wel de meeste raadselen oplevert. Voor wij echter tot Sovjet-Rusland overgaan, wordt het een en ander verteld over het zeer bijzondere Russische klimaat, hetwelk in zoo hooge mate invloed heeft uitgeoefend op de geschiedkundige ontwikkeling van het Russische volk. Met recht mag men spreken van de lijdensgeschiedenis van dit volk, hetwelk steeds geknecht werd en zich misschien nog wel op het oogenblik in knechtschap bevindt. Er bestaat over het Bolsjewisme zulk een ontzaggelijk uitgebreide literatuur, dat wij de in dit boek vervatte beschouwingen over het Vijf-Jaren-Plan met zijn verbetering der transportmiddelen, zijn gemechaniseerden landbouw, zijn benutting van de ontzaggelijke Russische bodemrijkdommen, verder stilzwijgend voorbij zullen gaan. | |
[pagina 423]
| |
Het land, dat nu onder de loupe wordt genomen, is Frankrijk, met zijn uitgebreid koloniaal bezit in Afrika. Er wordt op gewezen, dat Frankrijk in politiek opzicht streeft naar de hegemonie in Europa en door middel van een stelsel van vazalstaten tracht te voorkomen, dat een andere statengroep het heft in handen neemt. In verband daarmede worden de toestanden in België, Tsjecho-Slowakije, Polen, Yoego-Slavië, Roemenië en Hongarije besproken. Natuurlijk komt Italië er slecht af. Het heet een achterlijk-agrarisch land, met een achterlijken landbouw, welks industrie zeer lage loonen aan de arbeiders uitkeert. In verband met de politieke overtuiging van den schrijver wordt er natuurlijk niet veel goeds over het fascisme gezegd. Spanje, eveneens terecht of ten onrechte een achterlijk land genoemd, volgt thans. Men vindt er belangwekkende bijzonderheden over de toestanden vóór de Revolutie. Portugal is volgens den heer Pleysier een Britsche vazalstaat. Duitschland, voor en na den oorlog, is een onderwerp, dat eveneens velen zal interesseeren. Immers ons land is economisch ten nauwste verbonden met de Duitsche Republiek. De volgende hoofdstukken zijn gewijd aan Scandinavië, Finland en aan den Volkenbond, terwijl wij aan het besluit van dit deel lezen, dat de socialistische maatschappij doelmatiger zal produceeren dan de kapitalistische. Als vierde deel volgt nu ‘De strijd om de Grondstoffen’. Actueel als het is in hooge mate, vormt het wel een der belangrijkste onderdeelen van het boek. Ons huidige economische leven wordt immers in hoofdzaak beheerscht door den grooten strijd om de grondstoffen en om de afzetgebieden. Hoe alles in de wereld in de laatste jaren veranderd is, blijkt o.a. uit de gedeeltelijke verplaatsing der industrie uit Europa naar Oost-Azië, waar o.a. reeds circa 20 millioen katoenspoelen werken. Nu worden steenkolen en petroleum ten tooneele gevoerd. Cijfers en teekeningen geven een duidelijk beeld van de verminderde afzetmogelijkheid van de kolen, welker verbruik door de concurrentie van petroleum en van de waterkracht zich in dalende richting beweegt. Niet minder interessant is hetgeen verteld wordt over de belang- | |
[pagina 424]
| |
rijkste metalen, ijzer en koper en over de staaltrusts in de verschillende landen. Dat het kapitalistische stelsel in deze materie steeds een fraaie rol heeft gespeeld, zal wel niemand beweren. Rubber en textielfabrikaten, beide wereldstapel-artikelen, zijn nu aan de beurt. Onnoodig te zeggen, dat ook deze hoofdstukken een schat van wetenswaardigs bevatten, evenals de beschouwingen over de tarwe en de mechanisatie van den landbouw. Op zeer actueel terrein komen wij nu met de synthetische grondstoffen, ter vervanging van de natuurlijke. Genoemd dienen te worden de kunstmatige stikstof, kunstzijde, stookolie geperst uit bruinkolen en de synthetische rubber. In verband met de structuurveranderingen in de industrie van de laatste jaren, wordt natuurlijk ook de trustvorming in Europa en in Amerika besproken en de laakbare praktijken der trustkoningen aan de kaak gesteld. Als interessant voorbeeld van kartelvorming diene de I.G. Farbenindustrie, over welker ingewikkelde structuur men buitengewoon belangwekkende gegevens vindt. Het vijfde deel tenslotte behandelt de leerstof in de laatste jaren van ‘De Leerschool van Moeder Aarde’, waarbij o.a. de economische crisis in ons land en in Indië, benevens de crisis in de U.S.A. ter sprake komen, evenals de wereldpolitiek van den laatsten tijd. Wij zijn hiermede aan het einde gekomen van onze bespreking, welke in geenen deele op volledigheid aanspraak kan maken. De inhoud van dit boek is zóó veelzijdig, en de daarin behandelde problemen zijn in onzen verwarden tijd van zoo algemeen belang, dat een uitgebreidere bespreking noodzakelijk was, ten einde eenigszins een indruk te geven van het groote werk, hetwelk wij rijker zijn geworen. Voor zoover ons bekend, bestaat er in het buitenland nog geen enkel boek, hetwelk deze brandende wereldproblemen van den laatsten tijd zoo up to date behandelt. Een bezwaar is slechts, dat de politieke strekking dikwijls te veel op den voorgrond treedt, ook al ontneemt deze tendenz nagenoeg niets aan de waarde van het werk als studiemateriaal. Indien men b.v. leest, dat het kapitaal in het algemeen niet gediend is van vermeerdering der ontwikkeling van de arbeiders, dan vraagt men zich met recht af, of de gedachten van den schrijver wellicht nog in verafgelegen tijden verwijlen. Er wordt niets | |
[pagina 425]
| |
gezegd van den ellendigen toestand, waarin de bevolking van Sovjet-Rusland zich bevindt; de nadruk wordt gelegd op de gewelddadigheden van het Fascisme, terwijl men niets leest over het vele goede, dat Mussolini tot stand heeft gebracht. En wat ons Indië betreft, de groote fouten, vooral vroeger onder ons bestuursstelsel begaan, worden breed uitgemeten en met geen enkel woord gerept van het prachtige werk, dat ons land in Indië verricht heeft. Doch afgezien van deze politieke partijdigheid, verdient dit boek de algemeene belangstelling, ook zelfs van degenen, welke een politieke overtuiging huldigen, die indruischt tegen de door den schrijver verkondigde beginselen. | |
Schijnwerpers.Schijnwerpers is de goed-gevonden Hollandsche titel voor het interessante werk van George Sylvester Viereck, Glimpses of the Great; een reeks interviews met belangrijke persoonlijkheden over de problemen van den modernen tijd. Van een ontzaglijke massa kennis, bevroeding en intuïtie, van wetenschap en filosofie, van individualisme en altruïsme, van ethiek en politiek, en nog veel, veel meer, krijgen wij hier in kort bestek de gedistilleerde essence, zooals die door den begaafden en bekwamen Viereck met aandacht is opgevangen, en die thans in geconcentreerden vorm aan het publiek wordt aangeboden. Het is bovenmate belangwekkend de oordeelen en uitspraken te hooren, zooals deze door zelfdenkende, elk op hun gebied iets groots beteekenende figuren zijn te kennen gegeven in het, niet van te voren bedachte, dus in het spontane, ja, dikwijls argelooze gesprek. Is het altijd reeds interessant, om met de groote ‘breinen’ der wereld contact te krijgen en met hen van gedachten te wisselen, wanneer men hen dan nog hoort praten over de brandende kwesties van den dag, over al de politieke en cultureele stroomingen, over fascisme en bolsjewisme en internationalisme, over alle mogelijke vraagstukken van het moment, economische verwikkelingen en verwachtingen, het Joden-probleem, de arbeiderszaak, de wetenschappelijke verlenging van het leven, metaphysica en occultisme, | |
[pagina 426]
| |
over godsdienst en psycho-analyse, over pacifisme en kapitalisme en mysticisme, en over de melodie naar welke het heelal danst, waarover de knap-gestelde en indringende vragen van den voortreffelijken interviewer de groote, zelfstandige individualiteiten van het oogenblik weten te doen praten, dan begrijpt men genoegzaam, welk een belangrijk boek deze Schijnwerpers is, waarin, de een na den ander, als in een geestelijke film, de opvattingen. inzichten en overtuigingen van de Grooten van onzen tijd ons voorbijgaan. De Grooten is, natuurlijk, te veel gezegd. Want al heeft de heer Viereck vele Europeesche beroemdheden bezocht, natuurlijk niet alle. Hij is verplicht geweest, een keuze te doen, en die keuze was toch reeds zeer uitgebreid en zeer interessant. Degenen, die hij ging ondervragen, zijn allen marquante persoonlijkheden, naar wier oordeel wij benieuwd zijn, en wier uitspraken ons belang inboezemen. ‘Mijn lijst is geenszins voltallig’, erkent de schrijver dan ook. ‘Het is een dwarsdoorsnede, geen encyclopedie.’ Doch hij belooft nog andere ‘dwarsdoorsneden, en daar zien wij verlangend naar uit. Echter, zooals het is, hebben wij al heel wat te overdenken en te verwerken. Wij hooren, hoe Bernard Shaw, ‘de groote profeet van den nieuwen geest’, zooals Viereck hem noemt, mysticisme en rationalisme verzoent; hoe Voronoff (zie Oct.-afl. N.G. Maandel. Overz.) de jeugd bestendigt en Steinach de scheidsmuren tusschen de geslachten neerhaalt; hoe Schrenck-Notzing de gebieden der parapsychologie en paraphysica betreedt; hoe Dr. Moll het spiritisme met sceptische oogen beziet; hoe Israël Zangwill de rassen-mythe uit de wereld wil helpen, en hoe Frank Harris (de welbekende vriend en biograaf van Oscar Wilde) droomt van een nieuwe schepping, waarin niet de pijn, maar de vreugde oppermachtig is. Hoe Arthur Schnitzler het schamele schema van het geheel der dingen grondig tracht te herzien en hoe Graaf Keyserling nieuwe wijsheid puurt uit oude esoterische filosofieën. Hoe Hauptmann Jezus met Buddha tracht te verzoenen, hoe Henry Ford alle materialisme afwijst, en hoe ook Clemenceau wijsbegeerte verkiest boven macht; hoe Mussolini allerminst de bekrompen dictator is, voor wien sommigen hem durven houden, maar dat hij een opbouwend staatsman is met | |
[pagina 427]
| |
vèr-reikenden blik; hoe Ludendorff het supernationalisme als den satan in zijn cosmos beschouwt, en hoe de kroonprinsen van Duitschland en van Beieren het welzijn van hun land stellen boven alle dynastieke belangen, en hoe Hindenburg zich tot een groot staatsman heeft ontpopt. Hoe Briand zijn Fransmanschap tracht te vergeten, om te denken als een Pan-Europeaan; hoe Koningin Elisabeth van België, die haar brevet van verpleegster bezit, in weerwil van alle conventies zich aan de ras-hygiëne wijdt; hoe Schacht, de financiëele redder van Duitschland, de leer van wereld-coöperatie predikt, en hoe Foch en Joffre, eer dan den oorlog te willen, voorstanders zijn van den vrede.... Het boek Schijnwerpers is door J.W. Schotman in het Nederlandsch bewerkt; behoudens enkele kleinigheden lijkt de vertaling ons goed; zij werd uitgegeven door A.W. Sijthoff's Uitg.-Mtsch. N.V., Leiden. Het is merkwaardig, hoe verschillende denkers en kunstenaars (en hoe kan het anders?) het individualisme stellen als de oorzaak van al het bizondere, dat op de wereld plaats grijpt, en hoe zij, als gevolg daarvan het Bolsjewisme, dat alle differentiatie ontkent. veroordeelen. ‘Persoonlijkheid ontkennen is alle beschaving loochenen’, zegt Arthur Schnitzler kort en krachtig. Het is het ‘anders dan anderen’ zijn, met andere woorden: geen mechanische machine, maar een zelfdenkend, zelfwillend, zelfvoelend wezen, dat de groote kunst en de groote wetenschap, de groote kennis en de groote cultuur-ontwikkeling voortbrengt. George Viereck legde aan Gerhard Hauptmann de volgende vraag voor: - Denkt u, dat de wereld heil kan verwachten van den triomf van het Bolsjewisme? - Neen, antwoordde Hauptmann, ‘ik verwerp het Bolsjewisme, omdat het de persoonlijkheid volkomen uitschakelt. Bij de begrafenis van Lenin zei een der sprekers: ‘Hij was een persoonlijkheid, maar wij hopen, dat het in de toekomst niet langer zal noodig zijn, persoonlijkheden te kweeken.’ Alsof tusschen twee haakjes een persoonlijkheid kan worden gemaakt. Immers, het: nascitur non fit, is hierop volkomen van toepassing. | |
[pagina 428]
| |
En Einstein.... een Israëliet, dus misschien sympathiseerend met de theorieën zijner rasgenooten (Marx, Trotski et tutti quanti) zegt: - Als we alles gelijk willen maken, berooven wij het leven van zijn geur. Door elke ethische groep zijn bijzondere tradities te ontnemen, zou men de wereld in een groote Fordfabriek veranderen. Ik voel alles voor het standaardiseeren van automobielen. Maar ik voel niets voor het standaardiseeren van menschelijke wezens. Nogmaals, dit boek, deze Schijnwerpers, is in verschillende opzichten, buitengewoon interessant, en de, in de meest onderscheiden onderwerpen belangstellende personen zullen er allen iets van hun gading in kunnen vinden.
N.G. | |
Het leven der dieren.Zou men deze, onze twintigste eeuw niet kunnen noemen: de eeuw van het dier? Zeker, er heeft vrijwel altijd belangstelling voor het dier bestaan, en groote geschiedenissen zijn er verschenen, die ons de natuurlijke historie van het dier in woord en beeld vertelden en aanschouwelijk maakten. Toch bleef deze belangstelling, als wij ons zoo eens mogen uitdrukken, meer van buiten-af, dan van binnen-uit; met andere woorden: men interesseerde zich wel voor de dieren, maar men beschouwde hen meer als een curiositeit, waarvan men wel iets naders wilde weten, dan dat zij, om het maar eens zoo te noemen, ‘dóórdrongen tot ons gevoel’. (Hier is natuurlijk geen sprake van de huisdieren tusschen welke en den mensch vrijwel altijd een goede en vertrouwelijke intimiteit heeft bestaan, maar uitsluitend van de overige dierenwereld, welke aan het menschelijke contact, en zelfs meestal aan het menschelijke oog ontsnapte.) Toen kwamen de boeken van Jack London en Curwood en William Long, die ons de in het wild levende dieren heel anders, veel juister en intenser leerden kennen, dan ons tot dusverre ooit mogelijk was geweest. En daarna, als het machtigste hulpmiddel verscheen de film.... die het dier in de wildernis op heeterdaad betrapte, en al zijn bewegingen, aandriften en daden voor ons | |
[pagina 429]
| |
vastlegde in een beeldenreeks, die ons eindelijk het zuivere begrip bijbracht en de waarachtige kennis van het onbekende wezen, dat ‘dier’ wordt genoemd. Het psychologisch onderzoek van het dier is tegenwoordig een nieuwe wetenschap, waarover heele boeken worden geschreven. Door de wetenschapsmenschen wordt het dier tegenwoordig op verschillende geestelijke qualiteiten onderzocht: op zijn geheugen, op zijn begrip, op zijn initiatief; proeven worden genomen met labyrinten, waarin hij wordt geplaatst, en klinken, die hij oplichten moet, en nauwkeurig wordt geregistreerd, hoeveel malen hij de opdracht naar behooren volbrengt, of zich vergist. Waarschijnlijk zijn deze onderzoekingen hoogst nuttig en misschien zullen ze eenmaal tot resultaten leiden, die ons een verrassende revelatie brengen. Maar vooralsnog is de lectuur der verslagen hopeloos vervelend, en mogelijk ligt de oorzaak hierin, dat de onderzoekers van het abstracte naar het concrete werken, in plaats van uit het concrete tot het abstracte te concludeeren. Wij moeten bekennen. dat wij veel, oneindig veel liever dan deze dorre opsommingen te lezen, een deel van Brehm's Het Leven der Dieren ter hand nemen, dat onlangs in vijf boeken verscheen bij de N.V. Uitgeversmaatschappij E.N.U.M. te Amsterdam. De Duitsche tekst is opnieuw bewerkt, het 4e deel door H. Liszner, de overigen door Dr. W. Koch, en het geheel werd in het Nederlandsch vertaald door R. Blijstra. Dat Brehm de geestelijke ontwikkeling van het dier buitengewoon hoog stelt, en niet zooals vele moderne geleerden ‘de handelingen vol verstand’ meent te moeten afleiden uit het instinct (dus uit atavisme) is hem stellig niet ten kwade te duiden. Wij zijn van dezelfde opinie als Brehm. ‘Ik geloof’, zeide Gerhart Hauptmann, ‘dat een dier 's menschen gedachten verstaat.’ En de bekende industrieel Jaeger zei: ‘Misschien is de ziel wel te ruiken....’, - een zeer ingenieus gezegde, waarmee hij te kennen wou geven, dat onze huisdieren onze ziel kennen en begrijpen. Het standaardwerk van Brehm is in vijf deelen verschenen: Dl. I en II Zoogdieren, Dl. III Vogels, Dl. IV Kruipende Dieren, Tweeslachtige Dieren, Visschen en Dl. V Insecten, duizendpooten, spinnen. Er zijn weinig menschen, zouden we denken, die aan de bekoring | |
[pagina 430]
| |
van deze boeken ontkomen. Wanneer men een deel opneemt, en er in bladert.... dan is men gevangen, voor men het weet, en leest voort en voort, en weet van geen uitscheiden. Boeiender dan welke roman ook zijn deze mededeelingen uit het dierenleven, en deze boeken openbaren ons wonderen, waarvan wij in onzen ‘eenvoud’ niet hadden gedroomd. De vormen der verschillende dieren en de ontzaglijke verscheidenheid, die er nog bovendien van elke soort bestaat, verbijsteren ons. Dat onze kleine aarde, een stofdeeltje in het Heelal, zóóveel schepselen bevat, die allen toegerust zijn met de (het lijkt tenminste zóó) zorgvuldig uitgezochte en tezamen gebrachte noodige organen, die begaafd zijn met rede en met gevoel, of tenminste met een logischen aanleg, waardoor zij zichzelf in het leven kunnen handhaven, - dit alles geeft blijk van een zóó fantastische scheppingskracht en uitbeeldingsmacht, dat wij daarvoor in eerbied het hoofd hebben te buigen. En het was waarlijk niet noodig, dat onze voorvaderen nog bovendien draken en eenhoornen en basilisken in het leven riepen, om onzen wereldbol tóch al te doen zijn tot het oord, waar de meest grootsche en onbegrijpelijkste verbeelding hoogtij viert! Wie zich Brehm's Het leven der dieren (rijkelijk geïllustreerd met duidelijke platen) aanschaft, haalt zich daarmede een onuitputtelijken schat in huis, waarin de meest verschillend gestemde geesten, de meest onderscheiden geaarde temperamenten, de meest weetgierigen, en de hoogst belangstellenden bevrediging, want iets voor hun smaak zullen kunnen vinden.
N.G. | |
Onze school-opvoeding.Een in alle opzichten bevoegde, want zelf jaren lang in het onderwijs werkzaam geweest zijnde auteur, de heer H.H.J. Maas, heeft ons een zeer interessante critische studie geschonken over wat de schoolopvoeding in de meeste gevallen eigenlijk is, en wat zij feitelijk zou moeten zijn. Meen niet, hier te doen te hebben met een dor verslag, integendeel, deze brochure is zoo levendig en geestig geschreven, dat men haar met genoegen uitleest, zelfs al behoort het onderwerp niet tot onze voornaamste belangstellingen. | |
[pagina 431]
| |
Evenwel.... wie zou geheel onverschillig kunnen blijven voor het hier behandelde? De heer Maas toont zooveel misstanden aan, verklaart zooveel verkeerdheden, wijst op zooveel, wat verbetering behoeft, en hoe de gewenschte vooruitgang zou zijn te bereiken, dat zelfs een leek, of een onverschillige zich niet doof voor zijn roepstem houden kan. Men voelt, dat zijn betoog met overtuiging en kennis van zaken is geschreven; en, in verband met de bezuinigingen, die men van plan schijnt op het onderwijs toe te passen, wint zijn boek nog zeer sterk aan belangrijkheid. Op blz. 7 vindt men een treffende beschouwing, die zeer zeker de algemeene aandacht verdient. De heer Maas wijst er op, dat men een onderwijzer (bedoeld is hier voortdurend het L.O.) naar zijn actes vraagt maar nooit of hij een intellectueel gevormd mensch is, of hij inzicht en tact bezit, om een klasse van kleine kinderen te leiden, of hij uitteraard wel doceeren kan! En dan voegt hij er nog aan toe: dat hij hoogst zelden een boek bij onderwijzers aantrof, en dat hem bij informatie bleek, dat verschillende boekhandelaren moesten antwoorden: Onderwijzers koopen geen boeken! De heer Maas vertelt ons veel van het vroegereeuwsche onderwijs, en geeft vermakelijke staaltjes, welke opgaven er aan de kinderen werden gedaan (blz. 15) en deelt ons mede, dat, op een dorp in Noord-Limburg, in de negentiende eeuw, de school weg moest, omdat de machthebber aldaar den koster-schoolmeester betrapte op het lezen van een krant!!.... Ja! als zucht naar ontwikkeling ook zóódanig door het gezag werd onderdrukt!! De heer Maas schenkt ons een zeer leesbare uiteenzetting van het Montessori-systeem, en geeft de gronden aan, waarom hij het afkeurt. En op blz. 64 schrijft hij een waar woord, waar hij zegt, dat de leertijd gemakkelijk tot het negende jaar kon worden uitgesteld, indien.... de moeder een goede opvoedster was. Maar, zegt hij, de meeste moeders snakken naar het oogenblik, dat de schooltijd begint, zoodat zij ‘dien last van den vloer hebben.’ Bewijs, dat de moeder géén goede opvoedster is! En zoo vindt men overal behartigenswaardige opmerkingen en interessante plaatsen; de auteur toont zich een vakkundig, belezen en zeer ontwikkeld man, en zijn brochure verdient dus op wijde schaal verspreid, en vooral: aandachtig gelezen te worden. N.G. |