De Nieuwe Gids. Jaargang 47
(1932)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 402]
| |
Vlaamsche kroniek door Dr. Rob. Roemans.Joris Eeckhout: Litteraire Profielen, IV. Gent, Drukkerij L. Vanmelle, N.V., 1931. 166 bldz., 19,5 × 15,5 cm.Zooals in de drie voorafgaande bundels ‘Litteraire Profielen’, zoo vallen ook onmiddellijk in dezen bundel de verbazende belezenheid, de kieskeurige smaakGa naar voetnoot1) en het eerlijk-onbevangen oordeel van Joris Eeckhout op. In zijn eerste reeksGa naar voetnoot2) stelde hij twintig hedendaagsche Nederlandsche woordkunstenaars uit Noord en Zuid voor; zijn tweede verzameling beperkte hij tot tien schrijvers in Vlaanderen geborenGa naar voetnoot3); de helft van zijn derden bundelGa naar voetnoot4) wijdde hij aan den Franschen académicien Paul Valéry en dit vierde boek bevat overzichtelijke studies van het werk van Michiel de Swaen, Jan Hammenecker, Maurits Sabbe, Cyriel Buysse, Antoon Coolen. Fernand Séverin en Louis Hémon naast een kritisch-analytische bespreking van Urbain van de Voorde als essayist en een vrij geslaagde waardebepaling van de Fransch-Belgische literatuur | |
[pagina 403]
| |
naar aanleiding van een beoordeeling van André Beaunier, den literairen kroniekeur van de ‘Revue des deux Mondes’. Hoe vat Joris Eeckhout het kritisch essay op? Soms teekent hij een portret ten volle uit, soms bepaalt hij zich bij het grondig bespreken van een werk, naar aanleiding van hetwelk hij dan een algemeene karakteristiek van 's schrijvers kunst schetstGa naar voetnoot5): in beide gevallen zijn het toch - hun titel getrouw - ‘litteraire profielen’. Deze zijn steeds analytisch opgebouwd: met toewijdingsvolle aandacht ontleedt hij stap voor stap den ontwikkelingsgang van den schrijver, wat hem in de gelegenheid stelt den geest en het gemoed van den auteur te doorgronden en dank zij deze trapsgewijze ontleding is hij bij machte een trouw beeld van 's schrijvers persoonlijkheid op te hangen, hetwelk steeds vergezeld is van een liefdevolle, begrijpende beschouwing van het geleverde kunstwerk. Deze streng analytisch opgevatte methode gunt aan Eeckhout's essay een doceerenden toon. ‘Hij voert zijn lezer, als het ware, bij de hand door het werk van een auteur om, met een overvloed van citaten, te wijzen op wat er, naar zijne meening, te bewonderen of af te keuren valt’ (Paul Kenis). Doch nooit is de toon saai; alles wordt vlot ‘verhaald’ en steeds is onze literaire kennis, na beëindigde lezing, vermeerderd. Want grondig is Eeckhout's inzicht in de wereldliteratuurGa naar voetnoot6); daarbij wordt hij door een uiterst trouw geheugen gediend, en dank zij zijne uitgebreide belezenheid schetst hij, waar het noodig blijkt, een paralleel tusschen twee geest- of kunstverwanten van eigen of vreemden bodem, schrijft hij treffende beschouwingen neerGa naar voetnoot7) of geeft hij vergezichten die het eigen-kenmerkende van een geheele periode belichtenGa naar voetnoot8). Een bijzondere aantrekkelijkheid van Eeckhout's essayistisch werk is zijn ruime blik: als priester zal hij natuurlijk de grenzen | |
[pagina 404]
| |
die de katholieke voorschriften hem opleggen niet overschrijden, doch zijn inzicht is breed genoeg om het werk van andersdenkenden te waardeeren en zelfs te bewonderenGa naar voetnoot9). Daarom bij hem ‘geen kleinzielig gezeur over bijkomstigheden en bijzaken, geen zelfzuchtig gekibbel van een enge kapellekens-politiek, geen onbarmhartig neerhalen om den lust van het afbreken’ (Prof. Arthur Boon). Wel is de vork, die ons de citaten aanbrengt ter opheldering van een bevestiging, soms te zwaar geladen of is het gekozen uittreksel als proefje aangeboden vaak wat laat afgeknipt, wat den gang van het essay soms pijnlijk hort - tòch is Joris Eeckhout een veilige gids in den literairen akker en zullen zijne ‘profielen’ steeds dankbaar aanvaard en gul genoten worden. | |
Joris Eeckhout: Herinneringen aan Karel van de Woestijne. Kortrijk, Steenlandt, z.j. (1931). 62 bldz., 23 × 15,5 cm. (Met twee portretten.)Van zijn vroegste collegejaren af deelde Joris Eeckhout een groote bewondering voor den kunstenaar van de Woestijne en deze begeestering zou onder de vorderende levensjaren niet tanen, wel integendeel! Onder het gevoel dezer vereering voor zoo groot een dichter die naderhand hem een trouwe vriend is geworden, zijn deze ‘Herinneringen aan Karel van de Woestijne’ geschreven. Subtiel en broos, teeder en ontroerend, vol ontzag en waardeering zijn ze in des vrienden hart geprent en aldus weergegeven in dit zoo sierlijk gedrukte boekje, wiens licht-grijs omslag en karig gehouden versiering het gewenscht cachet bevat voor deze | |
[pagina 405]
| |
intieme bekentenissen over den onsterfelijken van de Woestijne. Zeker ‘het minste detail uit het leven van een groote is goudmunt’ (blz. 21) en Joris Eeckhout stelde een goede daad die, naar we hopen, gevolgd zal worden. Wie deelt ons herinneringen mede uit de homerische jaren die van de Woestijne te Latem aan de Leie heeft doorgebracht samen met zijn broer Gustaaf. George Minne, Valerius de Saedeleer en den kunstzinnigen gemeentesecretaris Binus van den Abeele en gedurende dewelke hij in zoo'n koortsig tempo zijn eerste werk heeft geschreven? Want dat is een leemte - een onverantwoordelijke natuurlijk! - in het werkje van Eeckhout: zijne ‘herinneringen’ dateeren vooral van na den oorlog toen hij nauwe vriendschapsbanden met den dichter sloot. Wel vernemen we iets over den van de Woestijne van vóór den oorlog, doch luttel: in de twee en twintig eerste bladzijden schetst Joris Eeckhout veeleer zijne steeds stijgende vereering voor den kunstenaar. Van blz. 22 af echter - van den zomer 1924 toen Eeckhout den schrijver te Oostende in de Hofstraat opzocht, niet ver van de haven en den ouden vuurtoren gelegen - tot blz. 49, tot het fatale jaar 1929, deelt de essayist ons heel wat typische details mede die een schril licht werpen op den mensch van de Woestijne. De waarde van de ons toevertrouwde herinneringen berust in hun trouwe weergave van de werkelijkheid, want wat Eeckhout neerschrijft is door hem beleefd of met eigen oog gevolgd geworden. Allerlei pittige tooneeltjes - wat niet weinig de aantrekkelijkheid van het werkje verhoogt - stellen ons van de Woestijne in zijn intiem leven voor. Dat hij een diep godsdienstige natuur is geweest, toont menig voorvalletje uit zijn dagelijkschen omgang aan; dat hij een oprechte genegenheid voor zijn studenten koesterde en met de nauwkeurigste zorg zijn universitaire lessen voorbereidde, zullen zijn oud-studenten eensgezind beamenGa naar voetnoot1), dat | |
[pagina 406]
| |
hij geweest is een in-goed mensch, alleen met zich-zelf levend en een door eenvoudig mensch, nooit behept op effectbejag, daarvan zijn allen innig overtuigd die hem hebben gekend en dat hij een man van breed-omvattende cultuur was, met Helleenschen grondslag, getuigde het minste gesprek dat men met van de Woestijne voerde en, daargelaten zijne Ilias-vertalingGa naar voetnoot2), het geringste essay van zijn hand is een bewijs te meer voor deze bewering! Naast deze breede trekken haalt Joris Eeckhout enkele kleinere punten aan die des te treffender de innerlijke persoonlijkheid van van de Woestijne belichten, zoo bij voorbeeld stelt hij ons den dichter in gezelschap voor: ‘hij was buitengewoon geestig; sprankelend van den fijnsten humor; verraste met de onvermoedste woordspelingen en -koppelingen; vond de ongewoonste rijmen, als we soms een of ander ‘jeu de société’ aanpakten; paarde mimiek aan 't verhaal; had voor elk der beelden, die zijn wereld wilden binnendringen, een tyipsche benaming gevonden. Zoo heette bijv. de ‘bourgeois’, ‘ne varietur’, en, in de meest afwisselende gevallen: mijnheer van Compernolle, en, ‘sic porro’, ‘met heele dozijnen!’ (bldz. 36-37); hij vertrouwt ons de kunstuitingen toe die van de Woestijne's voorliefde genoten: ‘Voor naturalistische kunstuitingen voelde hij, als ware 't, een fysischen afkeer; dezelfde als voor sommige, naar de naturalistische formule levende, menschen. Volgens Karel, moest een kunstenaar, eerst en vooral, een zedelijk schoon mensch zijn. Anders bleek, in zoover ze ook maar bestond, zijn kunst.... hol!’ (blz. 41); een interessante mededeeling is diegene die handelt over van de Woestijne en de muziek: ‘Karel was een groot bewonderaar van klassieke muziek; om haar stevigen bouw allereerst, en ook om de sereene atmosfeer, waarin zij ademt. Over Grieg bijv. was hij niet te spreken; die deed hem te sentimenteel aan. (Sentimentaliteit en pornografie kon Karel, en hierin komt hij overeen met Valéry, nu eenmaal niet uitstaan)’ (blz. 50). Op menige plaats neemt Joris Eeckhout de gelegenheid waar om den onverzadigden drang naar het werk te onderlijnen dien van de Woestijne letterlijk verschroeide: het was ‘een bezetenheid, een sublieme dronkenheid’ (blz. 48). Ook deze uitspraak zal | |
[pagina 407]
| |
niemand tegenspreken die eenig inzicht heeft over de reuzenproductie van van de Woestijne! Het laatste gedeelte (van blz. 50 af) bevat een trouwe weergave van het verloop van van de Woestijne's laffe kwaal (de tering) en het tragisch einde. Bijzonder vallen aldaar 's dichters gelatenheid en godsvertrouwen op. Ik meen voldoende aangetoond te hebben, dat deze ‘Herinneringen aan Karel van de Woestijne’ een waardevolle bijdrage zijn tot de kennis van de innerlijke persoonlijkheid van van de Woestijne. Zij geven ons een lekker voorsmaakje van de met ongeduld door ons verwachte en door Joris Eeckhout ons beloofde uitvoerige biographieGa naar voetnoot3). | |
F.V. Toussaint van Boelaere: Barceloneesche Reisindrukken. Geïllustreerd met titelplaat en lettrines, in hout gesneden door Henri van Straten. Antwerpen, Lumière, 1931. 101 bldz., 22 × 17,5 cm.In dithyrambische lofreden, zoowel in Noord als in Zuid, werden de volmaakte stijl, de ongeëvenaarde woordkunst en de meesterlijke taalvirtuositeit van Fernand V. Toussaint van Boelaere reeds voldoende bezongen, zonder dat ik eenzelfde snaar zou aanheffen om gekende klanken te verspreiden. Wie, uitsluitend bekommerd om de verscheiden aspecten, die het werk van enkele zeldzame schrijvers aanbiedt - bij hoevelen is elk boek geen vernieuwde uitwerking van een eenmaal gekozen | |
[pagina 408]
| |
en steeds herhaald thema! - steunend op het verschenen oeuvre van dezen keurigen stilist, deze ‘Barceloneesche Reisindrukken’ links schuiven zou, in de meening hier een weerspiegeling der gekende kenmerken deze persoonlijkheid eigen, alweer terug te vinden, vergist zich deerlijk! Want dit reisverhaal vertoont naar stijl en opvatting een tot dusver zelfs niet vermoeden Toussaint. In zijn algemeen gekend ‘Landelijk Minnespel’, alras door ‘De Bloeiende Verwachting’ gevolgd en sedertdien door nog ettelijke verhalen, verschijnt de schrijver als een kalm-bedachtzame, rustig-overwogene, ontledende geest, vóór alles bezorgd om het éénig passende woord in den fijn-afgeronden rythmisch vloeienden volzin, als een beheerscher van het woord. Dat onder deze steeds gespannen werkzaamheid van den geest, het hart geen vrije wieken gelaten wordt, spreekt van zelf. Eer hij een gevoel vertolkt is het aan de controle van den waakzamen geest onderworpen, wat alle vrije opwelling uit dit oeuvre verbant en een spontane communie tusschen schrijver en lezer verhindert. Met de langzame teugjes waarmede men een zwaar-bestofte flesch bourgogne-wijn proeft smaakt de genieter van het kunstig-mooie dit geciseleerde werk. Al dadelijk bij de lezing van de eerste bladzijden uit deze ‘Barceloneesche Reisindrukken’ is de sluier tusschen schrijver en lezer opgeheven en dit treft niet weinig vooral bij iemand als Toussaint, van wien we zulks niet gewoon zijn. Met hem maken we de reis naar Spanje mee en zoo luchtig en frisch - we aarzelen bijna het woord neer te schrijven en tòch dringt het zich op! - ja, bij Toussaint! zoo spontaan, in zóó'n levendigen, raak typeerenden - zouden we het aandurven? - bij Toussaint! zoo'n express-stijl, zijn indrukken en gewaarwordingen weergegeven: ‘Links in den wagen gezeten, snelt men van Perpignan tot de Spaansche grens landschappen voorbij van bizondere schoonheid, van de zeldzaamste bekoorlijkheid. Dan, door de spleet tusschen twee zacht, grauwe en gele heuvelen in, ginder in de verte, onverwachts de blauwe zeespiegel; en soms een klein dorpje, met rustige rose en witte huizen. hoog als op stelten; een lagune van somberder blauw, met | |
[pagina 409]
| |
den bliksem van lichtroode en mauve schijnselen; en een boot, alle zeilen uitgezet, die wiegelt op het stille blauw. Als een film voorbij’ (blz. 15). Wij kijken uit het raam en bemerken: ‘aan den voet van een heuvel, op welks helling zich een bastion-achtige mas verhief, een reusachtige zeug. Sneltrein-indruk: zéker tweemaal zoo groot als een gewoon varken. Een fantastische vleeschklomp, grauw-zwart, die op korte pooten voortbewoog’ (bldz. 19-20). In eenzelfde scherp-afgelijnde typeering door enkele toetsen en trekken - het verloopt hier als bij een expressionistisch schilder! - wordt het karakter van de menschen opgewekt. Hier een paar vrouwen: ‘Zondagochtend. Dichtbij de kerk op de Plaza de Cataluña, twee vrouwen, bizonder stemmig, gaan rustig voorbij, slank en soepel: de eene zwart gekleed, met zwart haar, kastanje-bruine oogen, iets oriëntaalsch; de andere, in een rood kleed, even slank, met blond haar. In beider stap dezelfde lenige elegantie, hetzelfde lichte wiegen van de heup....’ (blz. 26). Daar een verkeersagent: ‘De man met den witten helm en de felroode tuniek leek zich niets, maar nu heelemaal niets aan te trekken van wat rond hem gebeurde. Hij keek naar voor, naar achter, naar den hemel, naar de kindermeiden. De auto's, de taxi's, de trams, de autobussen hoopten saêm, een kilometer ver. De man droeg er zich niets van aan. De oogen van al de conducteurs en chauffeurs - en van al de reizigers - waren nieuwsgierig of angstig op hem gericht. Kalmpjes stond hij met een dametje te praten. Plots zette zich een taxi (ik meen, wachtensmoê) in gang. En de heele reesem rijtuigen volgde. De witte-en-roode verkeersagent scheen niets te merken. En 't verkeersleven ging zijn gang’ (blz. 22). Liever dan een opeenstapeling van voorbeelden te geven die de raakheid van de vizie aantoonen - dit paar voldoet, me dunkt - | |
[pagina 410]
| |
wil ik op een ander middel wijzen dat dit reisverhaal leven bijzet en aantrekkelijk maakt, namelijk het af en toe aanstippen van enkele schijnbaar onbeduidende aanteekeningen die een pittige variëteit meebrengen: ‘Maar dan keert de auto om een monument, een hooge zuil met op den top een standbeeld, Colon ter eere, - eerst later werd ik gewaar dat die Colon niemand anders dan Christoffel Columbus was’ (bldz. 20-21). Denk nu maar niet geleerde nota's over kerk- of kapellenbouw in dit boek aan te treffen; vernuftige uitweidingen over het toekennen van schilderijen aan dezen of genen beroemde zijn eveneens ver te zoeken; indrukken biedt het u aan.... in voldoende mate... en ‘hoe’ trachtte ik hooger te omschrijven. Trouw aan den verleenden titel ‘Barceloneesche Reisindrukken’ beantwoordt het verhaal. Trouwens verwittigt ons de schrijver: ‘Zoo onthoudt mijn oog met grooter scherpte de veelvuldige schoonheid van een berglandschap dan de concentrische details van den hoofdgevel van een kerk’ (blz. 40). De indrukken langs de lange reis per spoor gewonnen, als diegene die het eerste zicht van Barcelona op hem maakte, hoe een nadere kennismaking met ‘de parel van de Middellandsche Zee’ een en andere der vroegste impressies wijzigde of aanvulde, het omgevende natuurschoon en het afgelegde bezoek aan een kerk, een schouwburg, een tentoonstelling te Barcelona en vooral het bijwonen van een stierengevecht (bldz. 71-87) - hier viert de stilist Toussaint weer hoogtij! - zijn enkele van 's schrijvers ‘reisindrukken’, wat hem toch niet belet heeft rake opmerkingen te geven omtrent de Spaansche levensopvatting, de Spaansche keuken, de Spaansche vrouw - met gretigheid keert de auteur in den loop van zijn verhaal op dit onderwerp terug - zoodat ook hier het nuttige of het leerrijke bij het aangename of het genietend verpoozende gevoegd is. Neen, ik overdrijf heelemaal niet, wanneer ik besluit dat deze ‘Barceloneesche Reisindrukken’ op een vernieuwing aanwijzen bij Fernand V. Toussaint van Boelaere en wanneer ik dit boek - dat onzen karigen voorraad aan reisverhalen niet weinig vermeerdert! - tot onze beste literatuur aanreken. |
|