De Nieuwe Gids. Jaargang 47(1932)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 393] [p. 393] Gedichten door H. Asder. Er was een vrouw die ik met stil, weemoedig achten herdenk, en die er thans, hier heel dicht, bij mij staat. Zij dient nu met haar ziel en streelt met haar gedachten een man en kinderen. Zoo zegt dat wijs gelaat. Zij glimlacht. Vele jaren, eenzaam heengepeinsd, heb ik verlangd dat eens te zien nog in dit leven en zocht het steels in milde menschgezichten, even bekend en lief wel, dan toch al te vreemd begrijnsd; en zocht er iets van overal waar Gods genâ wat schoonheid liet. En hier, aan 't eind dier barre reize, zie ik haar glimlach, die ze op nooit verbeelde wijze mij te aanvaarden geeft. Dat het nu goed is. Ja. Weet je nog toen je zei ‘er zal een ander komen’ en hoe ik heenging, ik ontroostbare, verward - maar je weet niet dat ik van daar heb meegenomen de kracht om voort te dragen veel in een zwak hart; [pagina 394] [p. 394] ver en alleen dan; tot een noodlot nog vergramd flitste, insloeg en heeft al de vezelen ontvlamd van 't moeizaam hechte hart, alsof 't zich had bezondigd aan overmoed: zoo kwam die jij hebt aangekondigd - en niet heeft zich gewarmd aan wat zij laat verteren. Waarom, ach, breekt dit uur, gewijd nog jou ter eere, in de armen om je vluchtig wezen saamgeklampt, nu wanhoop mijn dan toch vergeefsche ziel doorkrampt. Vorige Volgende