| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht door Maurits Wagenvoort.
‘Wij treden toe....’ is de ironische juichkreet, welke het Amsterdamsche ‘Handelsblad’ zet boven een artikeltje, waarin wordt medegedeeld, dat ook de Nederlandsche regeering zich heeft aangesloten bij het zoogenaamde ‘gentlemen's agreement’, dat, beweert de Engelsche regeering, deze als troostprijs t'huisbracht van de volkomen mislukte economische overleggingen te Lausanne, hoofdzakelijk tusschen Frankrijk en Engeland. In ons vorig overzicht was men toen zoo vrij om dit zoogenaamde ‘gentlemen's agreement’ te vergelijken met een vaag plan om over drie jaar, als Duitschland zijn schuldenbetaling zou hervatten, te trachten een reis te maken naar de planeet Saturnus, waarbij ieder zich kon aansluiten, die er zin in had. Welnu, ook de Nederlandsche regeering bleek er zin in te hebben, en waarom niet? De gelegenheid was voor ieder open gesteld: Italië en België waren de eersten die ‘toetraden’; Polen, Duitschland, Roemenië, Hongarije en Joego-Slavië volgden. Ook Noorwegen en Nederland ‘traden toe’. Maar eigenlijk weet niemand precies waar het om gaat. Behalve dat het iets verheugends is als men over drie jaar aanstalten kan maken om de reis naar Saturnus, via de Middellandsche Zee, te ondernemen.
De zaak is, dat de regeerders in geen land een oplossing weten voor de verwarring, waarin de volken zijn geraakt. De Volkenbond verliest met elke langdurige en voor de financiën der schatkisten zoo kostbare conferentiën iets van zijn gezag. Men begint allengs in te zien, dat deze te vroeg tot stand gekomen schepping van internationaal overleg toch eigenlijk, gegeven de groote verschillen van mentaliteit en materieele belangen der volken, welke er bij zijn aangesloten, en de andere, die er buiten
| |
| |
staan, doch toezien, toch eigenlijk machteloos is iets goeds tot stand te brengen. Hij bestaat en geen volk wil de eerste wezen om den stoot aan zijn ineenstorting te geven. Doch er is voortdurend sprake van, dat nu eens dit, dan het andere volk er uit weg loopt. Wijl het beter is eigen lot in handen te nemen dan in de vrije ontwikkeling te worden belemmerd door de tegenstrijdige belangen van andere volken, leden of niet van den Bond, met wie in de langdurige conferentiën wel te praten valt, doch die, ieder voor zich, daarbuiten ‘neen’ doen, terwijl zij daarbinnen ‘ja’ zeggen.
Ten slotte handelen de regeeringen alsof er geen Volkenbond bestaat. Behalve de conferentiën in Zwitserland onder de auspiciën van den Bond, hoort men van andere samensprekingen, welke mislukken, van overeenkomsten, een dag later door de overeengekomenen-zelf gesaboteerd, en de gebeurtenissen in China en in Zuid-Amerika getuigen, dat er, allen vredesgepraat ten spijt, in de wereld verschrikkelijke oorlogen worden gevoerd, waarbij de betrokken partijen zich echter wel wachten het woord ‘oorlog’ uit te spreken. De particuliere wapenindustrie beleeft gulden dagen. Welk ander bewijs is er noodig, dat staatslieden en regeeringen òf oneerlijk òf onbekwaam zijn de hun opgelegde, neen, de door hen gezochte zware taken te volvoeren, dan dat niemand, onder al dat Volkenbondsgepraat, een enkel woord spreekt om te verkondigen, dat, indien er wapens, welke ook, moeten worden gemaakt, dit niet moet geschieden door winstzoekende particuliere bedrijven met hun geprostitueerde dagbladpers, maar door de regeeringen-zelf?
Van alle zoogenaamde leden van den Volkenbond, die ijverig aan de moeizame besprekingen deelnemen, is ongetwijfeld Japan het onoprechtste en het zou wezenlijk geen verlies voor den Bond zijn, indien het er uit verdween. Volkenbond of niet, het doet wat het wil in zijn verhouding tot China, ook al een lid van den Bond, en ten spijt van alle betoogingen, bedreigingen en inmengingen van de overige mogendheden, leden van den Bond. Het is waar, dat, indien al Japan een gevaar is voor den vrede der geheele menschheid door zijn militaire ontwikkeling en achterlijke mentaliteit, China het is door zijn chaotische verwarring. Japan heeft van het onmetelijke China een belangrijk grondgebied,
| |
| |
Mandsjoekwo, ingepalmd en, hoe ook de overige machtige staten, Noord-Amerika en Soviët-Rusland vooral, daartegen protesteeren, het laat alle protesten over zich heen gaan. Zelfs dreigt het openlijk met een uittreding uit den Volkenbond. Doch het is niet Japan alleen, dat ernstig over zulk een stap denkt. Italië en Duitschland zien er evenmin heil in er nog langer lid van te blijven. Het laatste land heeft zelfs een echt-Duitsch modern middeltje bedacht om de hooge contributie terzelfder tijd in eigen zak te houden en haar toch ter beschikking van Genève te stellen, namelijk door het bedrag te deponeeren bij een Duitsche bank, op voorwaarde, dat deze gelden slechts in Duitschland mogen worden besteed! Als alle andere volken dit wel bedacht voorbeeld volgden zou de Volkenbond in een minimum van tijd een vreedzamen dood door verval van krachten sterven.
Maar de Volkenbond bestaat en, nu ja, in vergelijking bij vroeger, toen de vredesgedachte, verkernd in een streven naar harmonie onder de volken, nog niet leefde, is het, beweert men, een voordeel, dat de zich sterk gevoelende en nationalistisch verhitte volksbezielingen, in hun neigingen om ten koste hunner zwakkere buren met niets ontzienden tred over dier leven heen voor hun nationaal streven de toekomst te openen, dat zij dan tenminste in Genève komen om, als de Vos Reynaerde voor koning Nobel, te betoogen, dat zij de onschuld-zelve zijn. In dit geval schijnt het, dat de overige dieren van afgrijzen gruwen over Japans misdrijf in Mandsjoerije. Er is een rapport-Lytton in de pen; er is een ‘Stimson-doctrine’; men spreekt van een ‘vereenigd front van Europa, Volkenbond en Amerika’ tegen den ‘schender van het Kellog-pact’, maar de verwerkelijking van al die vreeselijke bedreigingen zal neerkomen op een ‘moreelen druk van de wereldopinie’, en het is zeker niet Japan, dat zich door dezen ‘moreelen druk’ zal laten afschrikken van zijn voornemen om Mandsjoerije Japansch en goèd-Japansch te maken. Een beter middel dan moreele druk, ofschoon dit in zijn kern toch ook daarop neer komt, is dat China weer een boycot van Japanschen invoer denkt te ondernemen.
Eenig meer succes hebben groote buitenstaanders, in het bij zonder de Vereenigde Staten, die er ook het dichtst bij zijn en door hun Monroe-leer een directe verplichting dragen om zich
| |
| |
met dit conflict te bemoeien, is de uitgebroken strijd tusschen Bolivia en Paraguay. Men beweert dat het hier gaat om een haven op Paraguay'sch gebied, maar anderen beweren, dat bij die door Bolivia begeerde haven ook belangrijke petroleumvelden behooren, en de groote petroleumconcerns aan den strijd niet vreemd zijn. De zeehaven, door Bolivia begeerd, zou ook te vinden zijn op het grensgebied van Argentinië. Doch daar is geen petroleum te vinden. Echter lijkt dit geschil wel voor arbitrage geschikt, en wijl de Vereenigde Staten er zoo dicht bij liggen en ook de groote Zuid-Amerikaansche republieken op de wenschelijkheid aandringen, dat het geschil op vreedzame wijs, misschien door het Haagsche Gerechtshof, zal worden beslist, lijkt dit oorlogsvuur niet zoo moeilijk te dempen.
De hedendaagsche wereldvraagstukken zijn zoo ingewikkeld, zoo moeilijk, dat het niet verwonderlijk is, dat de leiders der volken tegen de oplossing niet opgewassen zijn, en niets beters weten te doen, dan maar zoo dikwijls mogelijk samen te komen om met elkaar te overleggen. Gelukkig is daar nog althans in de Westersche volken een geestelijke kracht, welke, hoezeer dan onbepaald en onaanwijsbaar, het best met ‘gezond verstand’ is te noemen. Want is het niet een uiting van dit niet nauwkeurig te bepalen ‘gezond verstand’, dat het zoo zeer verdeelde en thans zoo droevig onevenwichtige Duitsche volk bij zijn jongste algemeene verkiezingen toch aan de nationaal-socialisten onder Adolf Hitler niet een dermate overheerschende kracht heeft geschonken, dat zij het lot van het Duitsche rijk geheel in handen zouden hebben gekregen? De positie der ‘Nazi's’ mag overwegend zijn: het ‘Alles of Niets’, dat Adolf Hitler in een ‘historisch oogenblik’: het onderhoud met den Duitschen Rijkspresident Von Hindenburg, schijnt te hebben uitgesproken, heeft het gevolg gehad, dat de regeering van het oogenblik onder den rijkskanselier Von Papen voorloopig aan blijft, en de herdenkingsdag van de Grondwet van Weimar, waardoor de Duitsche Rijksrepubliek tot stand kwam, op kalme wijze werd gevierd. Maar daarmee is het Duitsche volk niet over het onrecht heen, 't welk het door het Tractaat van Versailles leed, dat het ontwapende, doch onder belofte dat ook andere volken, dat ook Frankrijk dit zouden doen. Men weet wat er van deze belofte is gehouden. Ieder, die dus in het Duitsche
| |
| |
Rijk iets te zeggen heeft, voelt zich, en terecht, geroepen om krachtig tegen deze woordbreuk te protesteeren, en het is de machteloosheid van den Volkenbond om in de bewapening der natiën ook maar eenige logische gedachte te brengen, welke op redelijkheid wijst, waardoor het Duitsche volk zich afvraagt welk nut het voor zijn toekomst heeft om lid te blijven van een vereeniging van natiën, welke beweert te streven naar vreedzame ontwikkeling en harmonie der volken onderling, doch machteloos is om iets van den smaad ongedaan te maken, het Duitsche volk te Versailles aangedaan?
Intusschen sluiten de staten z.g. ‘non-agressie-tractaten’: Polen met Rusland in de eerste plaats. Ook Roemenië zou wel zulk een overeenkomst met Rusland willen aangaan mits de Soviët-Staat er toe te bewegen ware om voor goed van Bessarabië af te zien. 't welk Roemenië gedurende den oorlog tot zich heeft getrokken. Dergelijke overeenkomsten om niet onverwachts tot eenigen aanval over te gaan, vinden hartelijke toejuichtingen in Frankrijk, dat thans het vreesachtigste volk ter wereld bezit, en misschien nog meer van Italië vreest dan van Duitschland. Het is misschien als natie niet zoo sterk als het wel gaarne zich voordoet. Bij het herdenkingsfeest van de vier eeuwen geleden vereeniging van het hertogdom Bretanje met het ‘Isle de France’, waarvoor te Rennes een prachtig monument was gesticht, werd dit tegen den dag der onthulling door dynamiet verwoest. Het is gebleken, dat de Bretons zich eenigermate jegens Frankrijk in gelijke positie gevoelen als de Ieren het deden jegens de Britsche overheersching.
Wij hebben, de Franschen ook hebben ten opzichte van 's lands eenheid in de meening verkeerd, dat zij volkomen was. Doch waarschijnlijk wist Parijs wel dat daar nog veel aan ontbrak. De opstandige Bretonsche geest is met elk jaar sterker geworden en spreekt in Bretonsche dagbladpers en litteratuur zich voortdurend luider uit tegen de overheersching van land en volk door de lieden uit de ‘Midi’. Voor de Bretons: visschers, zeelieden, geloovige lieden, en landarbeiders veelal, gehecht aan hun stukje grond, voorstanders van groote gezinnen, zijn de lieden uit de ‘Midi’, de Zuidelijken, die sinds de Groote Revolutie Frankrijk regeerden, praatjesmakers, terwijl zijzelf karig van woord zijn, praatjesmakers, die zonder het lawaaierige Parlementarisme niet kunnen
| |
| |
leven en steeds van anderen plechtige erkenningen verlangen en deze betalen met vage beloften, welke zij nimmer denken te vervullen. Het zijn deze druk pratende, druk gebarende, schijnbaar zoo toeschietelijke lieden uit den ‘Midi’, door Alphonse Daudet, zelf een Zuiderling, zoo geestig gecaricaturiseerd in zijn ‘Tartarin de Tarascon’, die de stugge zwijgzame, koppige, maar werkzame Bretons niet kunnen uitstaan, en wier feestvreugde zij hebben vergald door de vernieling van het grootsche moment, waarop Johanna, de laatste hertogin hunner onafhankelijkheid, geknield lag voor ‘Marianne’. Op zich zelf heeft dit feit geen groote beteekenis. Het bewijst echter, dat ook Frankrijk innerlijk minder een eenheid is dan waarvoor het wenschte door te gaan, en noodig heeft door te gaan, wil het zijn stem in het beraad der volken met de noodigeg rhetoriek van Meridionale welsprekendheid doen schallen.
Terwijl het met de rijksconferentie te Ottawa nu niet zoo bevredigend gaat als de eerste juichkreten der Britsche pers deden vermoeden, lijkt het alsof het geschil tusschen Engeland en Ierland door arbitrage kan worden opgelost. In de Engelsche pers is een duidelijke ontnuchtering te bespeuren. Het blijkt, dat de ‘dominions’, in het bijzonder Canada en Australië, protectionnistische landen bij uitnemendheid, in hun wenschen tegenover het moederland het tegenovergestelde van bescheiden zijn. Het blijkt ook, dat waar deze ‘dochterlanden’ goedgeefs zijn, de geschenken, welke zij moeder Engeland aanbieden, het aanvaarden nauwelijks waard zijn, terwijl zij wederkeerig zulke hooge eischen stellen, dat Groot-Brittanië bij inwilliging er van het aan den stok zou krijgen met de Vereenigde Staten en andere landen, terwijl zij den levensstandaard in Engeland aanmerkelijk zouden verhoogen.
Ook in de buitenlandsche politiek van ons land zien wij hoe moeilijk het is om tot overeenkomsten te geraken zonder dat de betrokken partijen, die dan plechtig ‘de Hooge Verdragsluitende Partijen’ worden genoemd, er dadelijk op uit gaan om te onderzoeken of er hier of daar niet een zwakke maas is in het net der overeenkomst, waaruit men zou kunnen loskomen om het tegenovergestelde te doen als waartoe men zich heeft verbonden. Te Ouchy hebben de regeeringen van Nederland, België en Luxemburg een prachtige overeenkomst gesloten, welke zeer de
| |
| |
toejuichtingen vond van andere volken. Slechts was het wachten op de goedkeuring van de drie betrokken parlementen. Maar intusschen tracht België belemmeringen in den weg te leggen van den Nederlandschen steenkoolinvoer door nog scherper contingenteeringsmaatregelen. Aldus luidt een der overeengekomen bepalingen van het te Ouchy tot stand gekomen voorloopige tractaat: ‘de Hooge Verdragsluitende Partijen verbinden zich onder elkander geen enkel nieuw verbod of geen enkele nieuwe beperking van den in- en uitvoer toe te passen, noch een enkelen nieuwen maatregel tot reglementeering te treffen, die als gevolg zou kunnen hebben het wederzijdsche ruilverkeer te belemmeren’. Maar dit voorloopig gesloten tractaat van de ‘Hooge Verdragsluitende Partijen’ is een ‘vodje papier’ zoolang de parlementen er niet hun goedkeuring aan hebben gehecht. Afgescheiden van de waarde, welke het zal bezitten, wanneer dit wèl het geval is. Het is een illustratief voorbeeld van de machteloosheid der regeeringspersonen om uit de verwarde economische toestanden der wereld een draad te trekken, welke in waarheid een leiddraad genoemd kan worden om tot eenige vaste en betrouwbare oplossing te komen.
|
|