| |
| |
| |
Bibliographie.
Marie Schmitz. Langs onveilige wegen. - Ned. Keurboekerij, A'dam.
Het eerste verhaal ‘In het moeras’ voert ons inderdaad langs zéér onveilige wegen. In deze novelle betaalt Marie Schmitz, die zich tot dusver heel behoorlijk ‘binnen de grenzen hield’, haar tribuut aan den modernen smaak voor het heftige, zwoele, onnoembare. Zij beschrijft een meisjespension, waarin zeer wulpsche elementen, - en, hoe treft het zoo? de heer des huizes is erotomaan. Ja, dat er dan héél erge dingen gebeuren, waar men, al naar zijn aanleg, van griezelt of smult, - dat is te begrijpen. Gelukkig, dat de idylle Mieke-Rudolf ons behoedt voor wanhopen aan de moraliteit der tegenwoordige jeugd.
Spel is een tragedie in a nutshell, en Tweespalt en Verzoening zijn goedgeschreven schetsen over het alledagsleven met goede observaties en een aangenamen verteltrant. Het boek is keurig uitgegeven met prettigen druk en kloek formaat.
| |
Nine van der Schaaf. De Uitvinder. - E. Querido, Amsterdam.
‘Altijd evenwichtig in haar volzinnen’, - aldus karakteriseeft Albert Verwey den stijl van Nine v.d. Schaaf wel zéér voortreffelijk. Evenwichtig, ja, - dat is het werk van deze schrijfster, - als een vloeiend water, dat nooit ondeugend over de boorden glipt, dat nooit bruist en schuimt als een ziedende waterval, maar zachtjes voortstroomt in koele, klare, onverstoorbare rust. Ik heb het werk van Elisabeth Zernike wel eens vergeleken met kristal; Nine v.d. Schaaf doet mij denken aan zilver: het kalme, bescheidene, slechts even glanzende zilver.
| |
| |
Van opgewondenheid, hartstocht (hartstocht, die Busken Huet eerste, tweede en derde voorwaarde noemde der kunst, - en had hij ongelijk?) ook in dezen roman geen spoor. De uitvinder is een cerebraal product, dat, wie daarvan houdt, stellig zeer zal voldoen. Het boek is goed geschreven, en men zou niet weten, welke aanmerking er op te maken; maar men raakt er ook niet in opgetogen enthousiasme door. Een eigenaardigheid van Nine van der Schaaf is, dat er zoo weinig ‘gesprek’ in haar werk voorkomt; dit draagt natuurlijk ook bij tot de geringe levendigheid van het geheel. Tusschen den tekst schrijft de auteur wel hier en daar dialoog, maar te weinig om aan haar verhaal een boeiend karakter en bekoring te geven. Toch meen ik wel, dat De Uitvinder (de figuur van Anko is gaaf en goed gedaan) een van Nine v.d. Schaaf's beste en leesbaarste boeken is, zoodat wij het gaarne alle succes wenschen.
| |
Alb. Draayer-de Haas. In den Stroom. - P.N. v. Kampen en Zn., Amsterdam.
Albertine Draayer-de Haas heeft aan haar nieuwen, zeer interessanten roman een voorwoord toegevoegd, waardoor de belangstelling voor dit boek nog sterk zal toenemen. Haar bedoeling is geweest: ‘de innerlijke omwenteling vlak na de Haagsche (schilder)school in een fictieve persoon te belichten.’
Ongetwijfeld zijn er velen, die door dit inzicht in het schildersleven zullen worden geboeid. De Haagsche school, is in de kunst een vernieuwing geweest, aan welker fascineerenden invloed bijna niemand ontkwam. Hoe deze weer overging in een andere, nieuwe richting laat deze roman ons in den persoon van Henri Kroon meebeleven. Door hem en door zijn kinderen zien wij de nieuwe stroomingen varen, en het is belangwekkend na te gaan, op welke wijze al deze, onderling zoozeer verschillende personen reageeren op hun uiterlijke en innerlijke omstandigheden.
Over dit onderwerp was tot dusverre nog geen roman in het licht gegeven; reden waarom wij er hier de speciale aandacht voor vragen.
| |
| |
| |
Ina Boudier-Bakker. Het kind in den strijd met leugen en vrees. En: De verschijningen der menschenziel in het sprookje.
Twee opstellen, die door hun inhoud èn door de wijze van behandeling een waardevolle bijdrage vormen voor de betere, psychologische kennis van mensch en kind.
Vooral het eerste essay ‘Het kind in den strijd met leugen en vrees’ heeft mij ontzaglijk geboeid. Hoe goed begrijpt Ina Boudier de zoo ontzettend eenvoudige en zoo ontzettend samengestelde ziel van het kind. Dit kleine boekje is een ware Fundgrube voor ouders en opvoeders; tal van behartigenswaradige wenken worden er in gegeven; het is geschreven, in de eerste plaats met het hart, maar in de tweede plaats óók met het verstand, het intelligente, beteugelende verstand, waardoor alle lyriek, alle overdrijving is vermeden, en zelfs de stugste en behoudendste persoon het met waardeering en instemming kan lezen. Het is, als zag men de schrijfster een beschermende hand leggen op het hoofd van het kind, terwijl zij de tolk is voor hetgeen hij zelf niet zeggen kan, niet zeggen wil, niet zeggen durft, - en dat toch absoluut door de ouders en opvoeders moet worden geweten. Zij doet ons medevoelen, hoe eenzaam het kind kan zijn, temidden van, het 't best bedoelende ouderen; hoe het verteerd kan worden door angsten van allerlei aard, en welke oorzaken soms zijn ‘leugenachtigheid’ hebben kan. Zij vermaant de ouderen met den meesten nadruk, voorzichtig te zijn in den omgang met het kind; niet absoluut te wezen, niet oppervlakkig te generaliseeren, maar subtiel te leeren onderscheiden tusschen het eene kleine individu en het andere.... Deze brochure is een warm pleidooi, waardoor men de initiemste roerselen der kinderziel beter begrijpt, en ik zou willen, dat elke moeder haar in haar sleutelmandje legde (indien zij dit nog gebruikt!) om haar te kunnen raadplegen in bizondere gevallen, en dat ook de vaders er kennis van nemen, evenals het geheele onderwijzend personeel.
Ook de tweede brochure is zeer leesbaar; de schrijfster laat ons zien, hoe alle menschelijke drijfveeren in de sprookjes symbolisch worden uitgebeeld; ik geloof, dat zij hierin gelijk heeft,
| |
| |
maar daarom geloof ik óók, dat vele sprookjes oorspronkelijk niet voor kinderen waren bestemd, dat het eigenlijk volksverhalen waren, overleveringen, sagen, legenden, ontstaan door een levendige fantasie of door angst en ontzag voor niet-begrepen feiten in de natuur, die voor wonderen werden aangezien.
Zijn de origineele vertellingen der 1001 nacht bestemd geweest voor kinderen? Zeer zeker niet!
Waren het de sprookjes van de gebroeders Grimm? die ‘grimmige’ verhalen vol moord en doodslag en bedrog, en tonnen met spijkers, waarin misdadigers van heuvels werden afgerold, en schoenen met looden zolen, en bezems, die vanzelf vegen, en duivelsche stiefmoeders, die de hoofdjes van hun ongelukkig stief-kroost afklemmen tusschen het deksel van een appelkist?.... Het kan zijn, dat kinderen enthousiast zijn voor wreedheid, en hevigheid, en voordengekhouderij.... en dat ze niet zoo critisch lezen als ouderen (vluchtiger, vlugger), maar ik voor mij rangschik vele sprookjes van Grimm onder de verderfelijke lectuur, en een verhaal als dat van de booze stiefmoeder, om dit aan kinderen (misschien stiefkinderen!) te geven vind ik het toppunt van misdadige nonchalance! Een gevoelig stiefkind zou hierdoor, dunkt me, uit doodelijken, verterenden angst, best tot zelfmoord kunnen komen.
En de sprookjes van Andersen?
Diepe, liefelijke verhalen zijn het, geestig, gevoelig, bekoorlijk, en geen woord van lof, is dáárover teveel gezegd. Maar.... geschikt voor kinderen? Neen.
Ik beken, dat ik, als kind (en boekenverslindster van het eerste allooi) deze sprookjes niet heb genoten, omdat ik er den innigen, fijnen, psychologischen zin niet van begreep. Toen ik ze echter als volwassene herlas, was ik er verrukt van, en vol van een eerbiedige bewondering van Andersen's innig en suggestief talent. (Tot mijn vreugde vernam ik later, dat het de uitnemende pedagoge en schrijfster Ida Heijermans precies zóó is gegaan!)
Kan De kleine Zeemeermin door kinderen voldoende op haar intrinsieke waarde worden geschat? Zeer zeker neen! En als Gerda de bloemen ondervraagt naar haar broertje Kaj, en de
| |
| |
vuurlelie haar het volgende korte, hartstochtelijke, ontzaglijke liefdesdrama vertelt, van de weduwe van een Oosterschen vorst, die, mèt het lijk van haar gemaal wordt verbrand, maar die, staande op den brandstapel, gevangen wordt in den hypnotischen, donkervlammenden blik van een jongen man, zoodat zij de vuurtongen niet voelt, en met haar pijnen en smarten wordt weggedragen, hoog boven tijdelijkheid en aardschheid heen, naar de eeuwige verten, waar de liefde sterker is dan de dood, - dan voelen wij toch duidelijk, dat deze wonderschoone tragiek niet voor kinderen geschikt kan zijn!
En zoo is er meer, veel meer. Ina Boudier erkent óók, dat er veel in sprookjes voorkomt, wat niet door den beugel kan. Maar waar zij zegt, dat ‘het sprookje nooit voor de nuchteren van geest in eenigerlei tijd heeft gepast’, daar moet ik even protesteeren. Het zijn niet alleen de ‘nuchteren van geest’, die niet van sprookjes houden (kinderen of menschen); om maar iemand te noemen, mijn eigen Moeder, de teederste, innigste, zachtste, gevoeligste persoonlijkheid, die ooit heeft bestaan, hield niet van sprookjes. En niet omdat zij ‘het wonder’ niet kon aanvaarden, maar omdat de ‘verwringing der werkelijkheid’, het ‘aangezette’, het al te dik er op gelegde, de leugen en het bedrog, de crûe tentoonstelling der menschelijke driften, haar hinderde. En zoo zal het altijd wel wezen, dat het eene temperament het sprookje niet uitstaan kan en het andere er mee dweept! Wie overigens een interessante beschouwing ovre het sprookje lezen wil, verzuime de lectuur van Ina Boudier's brochure niet!
| |
Marie C. van Zeggelen. Indische levens. - J.M. Meulenhoff, A'dam, 3e druk.
Dit zijn nu precies en precies de verhalen, zooals wij Hollandsche totoks ze willen lezen over Indië, - geen wonder dan ook, dat Indische Levens een derden druk mocht beleven, wat wel hoogst zeldzaam is voor een bundel!.... Ik weet niet, wat het werk van Marie van Zeggelen zoo innig sympathiek maakt: ja, ik weet het wèl: het is haar fijn begrip, haar medeleven met onze bruine broeders, haar knappe, gevoelde weergave van hun
| |
| |
vreugden en nooden, haar subtiele humor, haar suggestieve wijze van een landschap, een situatie, een persoonlijkheid te evoqueeren.
In deze korte en toch complete verhalen lezen wij over het groote leed van Indië, het wegsturen der kinderen naar Holland, de eenzaamheid van Indië, de schoonheid van Indië, - over den eenvoud, de groothartigheid, de kracht en de zwakte, de pijn en de blijdschap, de toewijding en de zelfzucht, den haat en de liefde van het Oostersche volk. Elk dezer verhalen is als een novel in a nutshell, en geeft u evenveel satisfactie als een werkelijke roman. Een lief portret van de schrijfster verlucht dit boek.
| |
N. Heybroek. Onze Nederlandsche kinderen. - J.M. Meulenhoff, A'dam.
Met genot heb ik dit boek gelezen, geschreven door een kinderarts, die tegelijk een uitmuntend opmerker is, een goed begrijper en een goed weergever van de kinderlijke psyche, en dat verlucht is met kinderportretten, door vaders en moeders zelf opgenomen. Deze laatste omstandigheid verschafte ons kostbaar materiaal, want zonder pose, zonder opzettelijkheid, zonder kunstmatige mooimakerij, zijn hier de kinderen pris sur le vif, in hun lieve en ondeugende stemmingen, hun werklust, hun sport en hun spel, hun activiteit en hun rust. En de tekst van den heer Heybroek is buitengewoon belangwekkend, ook hij heeft het kind pris sur le vif, in zijn eenvoud en argeloosheid, zijn geraffineerdheid en leukheid, zijn gecompliceerdheid, zijn schalkschheid, zijn ondeugd en zijn ernst. Een waardevolle bijdrage tot de kennis van het kind.
| |
Ellen Russe. De heirbaan. - P.N. v. Kampen en Zoon, Amsterdam.
Zeer toevallig sprak ik juist in het Maandelijksch Overzicht van Augustus (naar aanleiding van het boek over de Rothschilds) over de Fuggers, de wereldberoemde financiers, en, ziet, in dezen knappen, historischen roman van Ellen Russe worden ze in levenden lijve ten tooneele gevoerd. Dit boek speelt in den tijd van het Concilie van Trente) midden zestiende
| |
| |
eeuw) in Italië; en brengt ons op de hoogte van geloofsverschillen, de levenswijze dier dagen, zeden en gebruiken, het gezag van vorst en kerk en van nog veel meer. Een ernstige studie moet aan dezen roman zijn vooraf gegaan. De levensgeschiedenis van Carlo en Gemma zal menigeen interesseeren.
| |
Marie van Dessel-Poot. Afgedwaalden. - C.A.J. van Dishoeck, Bussum.
Als een wilde film roest deze roman aan ons voorbij. Op sensatie beluste lezers krijgen in dit boek waar voor hun geld. Victor Dansaert en Marie Jeanne, twee wel zeer sterk afgedwaalden van het normale pad beleven de schokkendste en avontuurlijkste ondervindingen. Le tapis vert is het aantrekkelijke middelpunt hunner mondaine occupaties, en het spreekt vanzelf, dat hieraan zeer spannende tooneelen zijn te ontleenen. Voorts wordt nog afwisseling in het gebeuren gebracht door een cocaïne-smokkelarij, en de verschijning van een erotomaan-sadist, wiens lugubere practijken ons in extenso worden veraanschouwelijkt. (Waarschijnlijk zou de censuur dit gedeelte wegknippen uit de film!) Och, och, wat valt er toch veel voor in de wereld, stellig geen monde où l'on s'ennuie! Liefhebbers van hevige tafereelen met géén happy ending moeten dit boek heusch niet ongelezen laten. De schrijfster blijkt zeer goed op de hoogte van de milieu's welke zij beschrijft, en grooter contrast dan tusschen dezen roman en haar vorige, De Uittocht, laat zich nauwelijks denken.
| |
Lectuur voor de jeugd.
Laat mij om te beginnen melding maken van een drietal uitgaven, die door de bekende firma van Nelle in het licht zijn gezonden. Welk een uitstekend idee, om haar afnemers te verrijken met iets, dat werkelijk waarde heeft, want de namen der auteurs van bovengenoemde boeken ‘klinken als klokken’, terwijl. Zomerland van Mevr. van Hille-Gaerthé geïllustreerd is door niemand minder dan Rie Cramer. De boeken zijn keurig verzorgd, gedrukt met duidelijke letter en zien er in alle opzichten aantrekkelijk uit.
| |
| |
Zomerland is een verhaal, zooals we dat van mevrouw Hille kennen: voortreffelijk van stijl, voortreffelijk van inhoud. De karakters der kleine personen zijn krachtig en toch fijn geschetst en de dialogen zijn zoo natuurlijk, de eenvoudige gebeurtenissen zijn toch zoo boeiend verteld, dat men het boek uit heeft, eer men het weet. De los aangehechte illustraties zijn zóó bekoorlijk, dat men lust krijgt, ze in een lijstje te zetten!
Maren Koster's Kiek's Overwinning is een dier verhalen, welke jonge meisjes het liefste lezen. Kiek is een sympathiek schepseltje, onvervaard, moedig, opgewekt, en krijgt ten leste het loon voor haar standvastigheid, haar trouw en haar optimisme. Maren Koster, het zij verheugd geconstateerd, is een ernstige werkster, zoodat zij steeds vooruit gaat, en hoe langer hoe zuiverder en correcter schrijven gaat. We twijfelen dan ook niet, of het natuurlijke, aardige, harten-veroverende figuurtje Kiek gaat een triomftocht tegemoet!
Jet Luber gaf een interessanten jongemeisjesroman in: Meester Jeanne Jacqueline (een zinspeling er op, dat het hoofdpersoontje later graag Meester in de Rechten wil worden). Jet Luber stond met haar goed-befaamden naam borg voor een uitstekend meisjesboek. Jeanne Jacqueline, in het dagelijksche leven Janny genoemd is een degelijke, flinke meid, die van aanpakken weet als de nood aan den man komt. Zoo jong als zij is, neemt zij aan, wat haar voor de hand komt, om geld te verdienen; werkt op een kantoor, werkt op een kliniek, geeft lessen... en wie gunt het haar niet, als zij te langen leste haar belooning krijgt? Jet Luber vindt gelegenheid op boeiende wijze verschillende milieu's te beschrijven, waarvan zij uitstekend op de hoogte blijkt te zijn. Boeken als de bovengenoemde zijn een aanwinst in elk huisgezin.
| |
Willy Corsari. Wiek wint! - Hollandia Drukkerij, Baarn.
Tous mes compliments, Willy Corsari! ‘Wiek wint!’ is het aardigste, inhoudrijkste, onderhoudendste meisjesboek, dat ik in lang heb gelezen. Om in de Engelsche sfeer te blijven: ‘Wiek is the greatest dear, and an awfully good sport; and
| |
| |
as for her sense of humour, it is really priceless.’ Dit boek is in een levendigen, meesleependen stijl geschreven; het is een lieve lust, zooals de geestigheden maar voor het oprapen door het heele boek zijn gestrooid; alle menschen zijn als werkelijke menschen getypeerd; de dialoog, zooals we dat trouwens van Willy Corsari gewend zijn, is voortreffelijk, en kostelijk zijn de verschillende persfiguren uitgebeeld. Het is allerleukst dit kijkje achter de schermen der journalistiek mee te maken, en hoe de dappere, kwieke, origineele Wiek er zich doorheen slaat. Kostelijk is de parodie op de pers van den oorlijken Bob Jeffries, die als voornaamste nieuwsbron zijn duim omhoog steekt, en beweert, als je niet, in een winkel een bokking etende daarvan een verslag kan maken, met een kop in vette letters: Bekend kanaalzwemmer in winkel dood gevonden, je niet geschikt bent voor journalist!
Dit frissche, flinke, boeiende, jolige boek, met zijn dieperen, ernstiger ondertoon, beveel ik van ganscher harte aan. (De teekeningen van H. v.d. Stok onderlijnen heel aardig den tekst.)
| |
Hans Dominik. Moderne piraten. - J. v.d. Ploeg. Torda, de zigeunerhond. Beide: Gebr. Kluitman, Alkmaar.
Ik heb het al meer gezegd, dat jongensboeken veel meer afwisseling bieden dan meisjesboeken. Bij de eerste komt het meer op den inhoud aan, bij de laatste op de wijze van behandeling van een dikwijls hetzelfde onderwerp. Moderne Piraten is een verhaal om van te ‘watertanden’, een spannende detective-roman waarin een jacht op opium-smokkelaars den lezer heenvoert door alle werelddeelen, en bovendien nog te land, te weter en in de lucht, - waarna ten slotte het recht zegeviert, en de smokkelaarsbende vernietigd wordt. N.K. Bieger heeft het Duitsch van Dominik tot uitstekend Hollandsch omgewerkt, terwijl Pol Dom, op zijn boeiende wijze, de handelende personen ons levend voor oogen stelt.
Het met den eersten prijs bekroonde Friesche werk van J. v.d. Ploeg werd door den schrijver-zelf voor de jeugd bewerkt. Torda zal in minder dan geen tijd aller liefde ver- | |
| |
werven, en elk kind zal de innige liefde van Gjalt voor den hond kunnen begrijpen. Ook voor dit boek leende Pol Dom zijn vaardige teekenstift. Uitmuntende lectuur voor jongens, maar voor meisjes óók!
| |
A. Was-Osinga. Babs van Oudenaerde. - Kluitman, Alkmaar.
Het is een lust de prachtig-uitgegeven kinderboeken der firma Kluitman te ontvangen. Frisch, fleurig, aantrekkelijk zien ze er altijd van buiten uit, en de inhoud is daarmee in overeenstemming. Babs van Oudenaerde is een der welbekende typen, welke in vele meisjesboeken figureeren, maar de wijze van behandeling is het, die ze telkens weer nieuw maakt. Mevr. Was gaf een levendig beeld van een geheele groep jongens en meisjes; haar stijl is vlot en los, en zoo werd dit nieuwe boek tot een alleraangenaamste lectuur. Hans Borrebach heeft het op onverbeterlijke wijze geïllustreerd.
Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe.
| |
W.J.B. Pienaar: English Influences in Dutch Literature and Justus van Effen as Intermediary. Cambridge University Press, 1929.
Of the numerous contacts between Dutch and English literatures, there is none so close as that between Addison and Steele and their prototype in Holland, Justus van Effen, yet until now English interest has never been invoked. Despite the labours of Bisschop, Verwer, Hartog and others, Dr. Pienaar has here assembled an immensity of matter that might profitably be put before the English reader. We learn of one whole-hearted in his endeavours to bring the Augustan wit and grace of language before a public not notably concerned with these refinements. We will not say that Dr. Pienaar's story possesses a uniform brilliance of interest in keeping with so Addisonian a subject - ‘Le Misanthrope’, the ‘Bagatelle’ and ‘Le Nouveau Spectateur Français’ were comparatively slight productions and achieve- | |
| |
ments - but at all points he displays a ready command of his research materials. The advancement of his thesis has somewhat obscured the larger vision of Van Effen as a European man-of-letters, for even through his magnum opus, ‘De Hollandsche Spectator’, he emerges only as the Dutch Spectator. Perhaps no greater place for him is warranted than this, but Dr. Pienaar's commentary is little in the way of sustained attempt at evaluation. In fact, his work is probably greatest in its incidental values - here are scores of little-known ‘mentions’ that weld Dutch and English literatures. How many, for example, suspected the importance of the emigrant Van der Noot to Spenser or that Mandeville was a Dutchman born? Or that Milton possessed a sound knowledge of Dutch language and theology? Of these ‘asides’ none is more interesting than that Van Effen was a disciple of the Lockian philosophy and educational system; but these liberal acceptances are not developed to make him really outsoar his time. Dr. Pienaar corrects several errors and
misconceptions, but is he not himself at fault in stating that ‘from Sir Thomas Browne to Oliver Goldsmith Leyden alone counted some thousands of British alumni’. Goldsmith expressly mentions but four British students in his time. We also feel that sometimes his critical judgment runs to mere fulsome praise. Above all, he would have rendered the English reader a more distinct service had he indicated the vogue of the Spectatorial literature in Holland itself - in the imitators of Dordrecht, Rotterdam, Zaanland - a phase more distinctive than anywhere else. But, these omissions apart, Dr. Pienaar has performed his work well and done English literature a service in introducing it to the admirable reshaper of modern Dutch prose.
Dr. J.A. Russell.
| |
Het Wonderboek der Electriciteit, door Ir. A. Vosmaer. (W. de Haan, Utrecht.)
In de serie ‘Wonderboeken’ heeft nu een boek over de wonderen der electriciteit het licht gezien, welk werk een zeer te waardeeren aanvulling vormt van deze zoo interessante geschriften.
De heer Vosmaer stond voor een moeilijke taak. Hij moest n.l. een boek schrijven, waarin elk ontwikkeld mensch iets kon vinden
| |
| |
over de electriciteit, en tegelijkertijd moest hij er rekening mede houden, dat de electrotechniek in de laatste jaren zulk een ontzaggelijke vlucht heeft genomen, dat de theoretische zijde van het onderwerp slechts door diegenen beheerscht kan worden, die er een speciale studie van hebben gemaakt.
Dit leesboek, dat eigenlijk ook als inleidend leerboek beschouwd kan worden, beantwoordt volkomen aan de verwachtingen. Het is geschreven voor een lezerskring, die wel belangstelling heeft voor de wonderen der electrotechniek, doch die niet tot het diepere hiervan wil of kan doordringen. En bovenal wekt de schrijver telkens onze verwondering op voor het ondoorgrondelijke en raadselachtige in de natuur, naast bewondering voor de technische prestaties van den mensch. De lezing van dit fraai geïllustreerde boek zal menigeen tot nadenken brengen over dingen, welke hij tot nu toe als zeer gewoon beschouwde, doch welker diepste wezen ons te eenenmale ontglipt.
| |
Groote strijders tegen ziekte en dood, door Rudolf Thiel. Bewerking van dr. W. Schuurmans Stekhoven. (Leopold, Den Haag, 1932.)
In een ‘Woord vooraf’ deelt de bewerker mede, dat het doel van den schrijver is de gestalten van de groote pioniers op het gebied der geneeskundige wetenschap en der geneeskunde te doen leven voor het nageslacht, dat dagelijks de vruchten plukt van het werk, dat genen onder zeer moeilijke omstandigheden en met opofferingen, waarvan men zich thans nauwelijks meer een juiste voorstelling kan vormen, gepraesteerd hebben.
Rudolf Thiel bezit de gave, om hun gestalten voor ons te doen leven, om ons hun innerlijken strijd voor oogen te tooveren, in het kort om te laten voelen, hoe ook de grootsten onder onze pioniers slechts tastend en falend den weg gevonden hebben. Bij het lezen van dit boeiende werk vraagt men zich telkens af, waarom de ondoorgrondelijke Natuur hare geheimen zoo ontoegankelijk heeft gemaakt, waarom er zoo ontzaggelijk veel geleden moest worden, aleer de geneeskundige wetenschap in staat was, door onderkenning van den aard van het lijden, verlichting aan te brengen.
| |
| |
Thiel heeft zich niet uitsluitend beperkt tot de mannen der z.g. officieele wetenschap; Paracelsus en Priesnitz, eens voor kwakzalvers uitgekreten, worden in de rij der groote strijders opgenomen. Te betreuren valt het slechts, dat de schrijver zijn licht niet liet schijnen over den levensloop van mannen als bijv. Pasteur en Lister, die hoewel geen Duitschers zijnde, toch recht hebben op de dankbaarheid van het nageslacht. Niemand zal ontkennen, dat de wereld zeer veel verschuldigd is aan het baanbrekende werk van Duitsche geleerden, doch Thiel doet het in zijn boek te veel voorkomen, alsof Duitschland op dit gebied nagenoeg alleen staat en dat is onjuist.
Intusschen, men vergeeft het den knappen essayist gaarne, dat hij zijn eigen volk den voorrang geeft, want zijn boek is zoo leerrijk voor arts en leek, zoo suggestief van inhoud, dat geen lezer het uit de handen zal leggen zonder heel veel geleerd te hebben van den grooten strijd der menschheid tegen ziekte en dood, tegen pijn en ellende. Dr. Schuurmans Stekhoven zorgde voor een uitstekende vertaling.
| |
Het boek der uitvindingen, door John Kooy. (W. de Haan, Utrecht.)
Zou er in de zoo belangwekkende serie: ‘Door alle eeuwen heen’ wel een boek zijn, wat zoo zeer de algemeene belangstelling verdient als dit Boek der Uitvindingen? In dezen tijd van technische wonderen, getuigenis afleggend van de verbijsterende vlucht der techniek en van het wondere vernuft van den mensch, in deze eeuw van luchtvaart en radio, waarin de mensch tijd en ruimte schijnt te zullen overwinnen, moet iedereen zich wel interesseeren voor de romantische geschiedenis der uitvindingen.
De heer Kooy heeft zich geen gemakkelijke taak gesteld, door in dit oeuvre een overzicht te willen geven van de evolutie op technisch gebied. Hij moest noodzakelijkerwijze het geheele gebied van de technische ontwikkeling bestrijken en een uitgebreide studie maken van het embryonale stadium en bovenal van de nieuwste snufjes. Indien men dit boek gelezen heeft, zal men niet anders kunnen doen, dan den schrijver gelukwenschen met het bereiken van zijn doel. Beknopt en duidelijk, zooals in een populair wetenschappelijk boek vereischt wordt, geeft de heer Kooy ons een
| |
| |
overzicht van de grootsche overwinningen van den menschelijken geest, waar het gold, zich de natuurkrachten dienstbaar te maken op allerlei gebied. De techniek beheerscht ons geheele moderne leven en wel in die mate, dat de moreele vooruitgang onmogelijk gelijken tred heeft kunnen houden met dien der technische. Terecht wordt dan ook dikwijls aan de techniek verweten, dat zij het innerlijk geluk der menschheid niet heeft vermeerderd en dat zij ons wapenen in handen heeft gegeven, welker ondoelmatig gebruik niets dan rampen over de aarde zal brengen.
Hoe het ook zij, de evolutie laat zich niet meer stuiten; voorstanders en tegenstanders van de voortgaande mechanisatie onzer wereld zijn het er over eens, dat wij thans een punt hebben bereikt, waar zal moeten blijken, of de rationalisatie niet in een te snel tempo geschiedt en of de groote werkloosheid niet ten deele wordt veroorzaakt door de steeds meer arbeid besparende machines.
Met de conclusies van den heer Kooy in het laatste hoofdstuk ‘Mensch en Machine’ kan ik mij niet in alle opzichten vereenigen. Het zal nog moeten blijken, of de techniek ook in de toekomst ons leven op dezelfde wijze zal blijven doordringen. Doch in elk geval loont het de moeite, om kennis te nemen van dit van grondige studie getuigende, boeiend geschreven boekwerk.
| |
Arts Lize Deutmann: Contact met de onzichtbare wereld. (P. Dz. Veen, Amersfoort, 1931.)
Het mag een merkwaardig en in zekeren zin verblijdend verschijnsel genoemd worden, dat de belangstelling voor het occultisme, of indien men een in ‘exact’-wetenschappelijke kringen geliefd woord wenscht te gebruiken: de parapsychologie, gestadig toeneemt. De vloedgolf van het materialisme, die ons geestelijk leven geheel dreigde te verzwelgen, begint terug te ebben. Begint, want ondanks het feit, dat het materialisme in wetenschappelijken zin afgedaan heeft, zijn de geesten van 't meerendeel der menschen in ons z.g. beschaafde Europa nog in de materialistische waanvoorstellingen bevangen. Het schijnt wel, of de onzichtbare wereld de schrijvers en schrijfsters op aarde geïnspireerd heeft en nog steeds inspireert tot het schrijven van occulte boeken, want duizenden en duizenden geschriften, waarin de onhoudbaarheid van
| |
| |
het eens zoo geliefde, materialistische wereldbeeld werd aangetoond, zijn in de laatste decenniën verschenen. Het is, alsof er uit al die boeken één denkbeeld naar voren treedt: dit aardsche bestaan vormt slechts een onbeduidenden schakel in de eindelooze keten van ons grooter kosmisch Zijn; evolutie is de groote wet van het Heelal, welke al wat bestaat, door de eeuwigheid van den Tijd en de eindeloosheid van de Ruimte heen, steeds meer zal vergeestelijken.
Zoo is dan dit boek van dr. Deutmann ook te beschouwen als een bijdrage tot die nieuwe, zich met kracht baanbrekende wereldbeschouwing. Het afleggen van het stofkleed is bijzaak in het leven der kosmische wezens; de natuur maakt geen sprongen en breekt geen levens af. Na den dood zet het leven zich voort en wel in vormen, die eenige overeenkomst vertoonen met de gewaarwordingen, die elken dag op ons bewustzijn den mysterieuzen indruk van ‘leven’ maken.
De geesten, welke zich op deze seances manifesteeren, verkondigen niets, wat ook niet reeds in andere boeken voorkomt. Er is zelfs weinig in te vinden, wat den geest opwaarts zou kunnen voeren naar de ijlere, hoogere gebieden eener geestelijke wereld. De seances, waarin een zekere Elsje zich openbaart, zijn zelfs van een zekere trivialiteit, die naar ik eerlijk moet bekennen veel lezers, wier denken niet op deze post-mortem verhalen is ingesteld, eerder zal afschrikken dan aantrekken. Het is mogelijk, dat dr. D. met opzet dit gedeelte heeft ingelascht, om vooral er den nadruk op te leggen, dat een mensch door zijn sterven (zooals ook thans in onzen verlichten tijd zoovelen nog gelooven), niet opeens in een alwetend wezen veranderd wordt.
Doch naast deze, naar mijn meening weinig zeggende seances met Elsje bevat het boek toch ook zeer frappante bijzonderheden, die onmiddellijk op ons den indruk maken: dat moet zoo zijn. Als er bijv. verteld wordt, hoe het sterven eigenlijk in zijn werk gaat, dan zullen velen met mij gedacht hebben aan de treffende beschrijving, die de Amerikaansche ziener Davis geeft van den overgang van de zichtbare naar de onzichtbare wereld. Ook de openbaringen van zelfmoordenaars doen aan verschrikking niet onder voor hetgeen van andere zijde daarover wordt medegedeeld, terwijl er ook hier wederom de nadruk op wordt gelegd, dat de aarde, eens door den mensch als het middelpunt van het heelal
| |
| |
beschouwd, slechts een lagere wereld is, een duistere planeet, welker uitstraling zoo donker is, dat de interplanetaire wezens onze wereld als een modderpoel beschouwen. Inderdaad, de groote ziener Dante heeft ons een eeuwige waarheid verkondigd, toen hij er den nadruk op legde, dat ons aardsche bestaan noodzakelijkerwijze een infernaal karakter diende te dragen; dat hemel en hel geen uiterlijke, zintuigelijk-waarneembare realiteiten zijn, doch innerlijk-psychologische werkelijkheden.
De schrijfster geeft in het eerste hoofdstuk een wetenschappelijke inleiding, teneinde te trachten een aannemelijke verklaring te vinden voor de helderziendheid. Al moge haar hypothese wel iets aantrekkelijks bezitten, zoo geloof ik toch niet, dat zij de oplossing van het probleem een schrede nader heeft gebracht. Trouwens, dat is ook niet de hoofdzaak; van meer belang is, dat dr. D. er den nadruk op legt, dat gedachten dingen zijn, reëel waarneembaar voor andere zintuigen dan onze aardsche, dat onze gedachten een ontzaggelijke kracht ten goede en ten kwade kunnen ontwikkelen en dat een denkbeeld van al het stoffelijk-bestaande in een andere, voor ons onzichtbare wereld, te vinden is. Is het niet, alsof wij hier de stem van den grooten Plato vernemen?
Ook het laatste hoofdstuk is rijk aan interessante beschouwingen. Er wordt de nadruk gelegd op de wonderbaarlijke orde, de onbegrijpelijke harmonie in den Kosmos, welks zich, in trillingen voordoende openbaringen, oneindig in verscheidenheid zijn en van welke oneindige verscheidenheid de mensch slechts een miniem gedeelte opvangt. Het grootste gedeelte kunnen wij niet waarnemen. De schrijfster ontvouwt een hypothese, teneinde een aannemelijke verklaring te bieden voor het feit, dat er wezens kunnen bestaan, die op bepaalde trillingsverschijnselen geheel anders moeten reageeren dan wij.
Indien de menschheid er slechts van doordrongen ware, dat haar subjectieve wereldbeeld geen aanspraak mag maken op objectieve werkelijkheid, dan zouden velen geheel anders staan tegenover den stroom van openbaringen uit de onzichtbare wereld, die ons de laatste jaren bereikt. Ongetwijfeld zal het boek van dr. Deutmann er toe bijdragen, een steentje van den berg van vooroordeelen, welke nog steeds aan een groot gedeelte der menschheid het uitzicht op het kosmische bestaan verduistert, weg te nemen.
F. S Bosman.
|
|