De Nieuwe Gids. Jaargang 47
(1932)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 206]
| |
Buitenlandsch overzicht door Maurits Wagenvoort.Het is medelijdenwekkend. Medelijden, nièt met de volken: hun toestand is over het medelijden heen. Zij leven met aan elkaar geketende voeten op en om den dreunenden en dreigenden vulcaan van het kapitalistische stelsel, dat onuitwijkbaar op een katastrophe uitloopt. Zij kunnen nergens heen. Het is echter medelijdenwekkend de staatslieden der volken te zien, de zoogenaamde leiders, die zich geroepen gevoelen het noodige te bedenken en te doen om hun volken te redden, en al sinds vele jaren overleggen hoè, doch moeten erkennen het niet te weten, niet te kunnen. Geroepen? Door wie? Hun eigen eerzucht en inbeelding hebben hen de politiek van hun land binnen geleid. Hun kiezers sloegen geloof aan hun beloften, werden verblind door hun ijdelen woordenpraal, en zoo zijn zij opgeklommen uit het kantoor van hun politiek blad in den raad van hun gemeente, jong advocaat, jong onderwijzer, welbespraakt en meestal licht van hoofd. Toen naar den raad van hun district, naar de Kamer der volksvertegenwoordiging, naar ministerzetels. Nu voelen zij misschien de vergissing huns levens en worden er ziek van, getroffen door eigen machteloosheid om verder te komen dan het A.B.C. hunner eerzucht. Zooals men voorheen de waarde van een ambachtsman, toen het handwerk nog niet door de machine was vernietigd, kon schatten naar zijn werkstuk, en die van den kunstenaar naar zijn werk, en die van den clown naar het gelach, dat hij opwekte, zoo zou men den staatsman moeten kunnen beoordeelen naar de wetten, waarmee hij zijn volk beweldadigt, naar den beteren toestand, dien hij er voor weet te scheppen. Maar deze door het | |
[pagina 207]
| |
domme stembiljet van onwetenden, dolenden en verblinden aangewezen staatslieden, zij kunnen slechts praten - o, ja, dit kunnen zij, zalvend en benevelend, - en als zij lang genoeg te Genève of Lausanne gepraat hebben, en middelerwijl eenige malen tusschen hun hoofdstad en de plaats van hun toevallig Zwitsersch oponthoud hebben heen en weer gereisd om dan met luid misbaar te roepen, dat zij het nu wèten, nu kùnnen, nu de Vredesduif in de hand mee dragen, zie, als hun volken hen daarom toejuichen, dan blijkt die hand leeg te zijn, en de vredesduif zweeft daar hoog, blank in het blauwe ideaal. De staatslieden der wereld! ‘Het herstel van Europa’. Het herstel van hèèl de wereld, want heel de wereld is ziek. Zullen dan deze staatslieden, die de kwaal eêr verergeren door hun onwetendheid en onmacht, gebonden zij-zelf door de grofst-egoïstische belangen van eigen volk, iets daartoe vermogen? Zij zijn naar Lausanne getogen om te overleggen hoe zij, gegeven het feit, dat Duitschland, welks economische en moreele toestand de kanker is van het zieke lichaam der wereld, dit hoe dan ook kunnen redden, genezen door het radium van het onvernietigbaar gezond verstand, dat, ondanks alles, de menschheid bezielt. En na 24 dagen moeizaam overleg heeft dit gezond verstand op één punt gezegevierd: de honderd milliard gouden Marken, welke het Duitsche volk als last van herstelbetaling in 1919 werd opgelegd en waarvan het ontegenzeggelijk een belangrijk deel heeft betaald, is nu, dertien jaar later, herleid tot nog maar drie milliard, doch slechts over drie jaar. Dit wil zeggen: de betaling is gesteld op den Griekschen kalender. En waar Adolph Hitler in Duitschland nu reeds uitroept, dat over drie jaar drie Mark betaling nog te veel zal zijn, beginnen de volken van Engeland en Frankrijk, nadat zij eerst hun teruggekeerde staatslieden hebben toegejuicht om het, dank zij zooveel gepraat behààlde, te begrijpen, dat dit toch heel weinig is: een betalingsbelofte op den Griekschen kalender. Maar daarop zeggen de staatslieden met geheimzinnig gebaar: ‘ssst, wij hebben nog 'n ‘gentlemen's agreement’ gesloten, d.i. een overeenkomst om wanneer onze vrienden van plan zijn om een reis te maken naar de planeet Saturnus, zij ons zullen waarschuwen en vragen of wij zin hebben om mee te reizen. Over drie jaar. Misschien zijn er dan ook wel andere liefhebbers, die mee willen. Hoe meer | |
[pagina 208]
| |
zielen, hoe meer vreugd. Een ‘gentlemen's agreement’. Vroeger noemde men dit een overeenkomst tusschen flesschentrekkers. Achtenswaardige menschen toch, deze staatslieden, in vele opzichten waarlijk ‘gentlemen’. Zij worden echter gestraft voor de dwaling hunner jeugd en daarom zijn zij zoo medelijdenwekkend. Zij hadden bij de Balie moeten blijven, bij het Onderwijs, of bij welk ander fatsoenlijk bedrijf ook. De volken hadden zich misschien wel gered zonder hen. Zij waren er nu misschien zelfs beter aan toe. In ieder geval niet erger. De door Duitschland af te dragen Herstelbetalingen zijn nu tenminste voor goed van de baan, want die bepaling van na drie jaar doet zelfs de mummelende mondjes der oude vrouwtjes in de bestjeshuizen glimlachen, evenals de belofte, dat zij op saliemelk getracteerd zullen worden als de directrice uit de loterij trekt. De Noord-Amerikaansche schuldeischers houden zich aan de geteekende schuldbekentenissen der overige mogendheden vast. Zij hebben met de z.g. Herstelbetalingen van Duitschland niets te maken. In de Vereenigde Staten hebben de Duitschers niets verwoest wat te herstellen valt: de ongetelde gesneuvelden liggen in hun graven; de verminkten mogen, werkloos, een hongeroptocht volbrengen naar Washington om er de regeering aan te herinneren, dat zij in den oorlog ‘over there’ een ‘gentlemen's agreement’ heeft aangegaan met jonge, gezonde, sterke en blijgeestige kerels der Staten om, als zij terug zouden zijn gekomen, hun land, om te spreken met de woorden van Lloyd George - oòk zoo'n gentleman! - een ‘home’ te maken voor helden. Nu zijn zij werkloos, lijden honger, loopen op het tandvleesch hunner schoenen en zijn gekleed in vodden. Maar niet voor hen wijst ‘Broeder Jonathan’ den volken van Europa op hun schuldbekentenissen. Het is voor de bankiers in Nieuw-Yorks Wallstreet. Echter de volken van Europa, die bij hem in het krijt staan, wachten, hòpen, dat er met de Novemberverkiezingen in de Vereenigde Staten een ommekeer in de politiek zal komen, en ‘Broeder Jonathan’ wat toeschietelijker zal zijn geworden. Zoo niet, dan hebben de staatslieden te Lausanne onder elkaar vergeefs gepraat, en worden tegenover Duitschland de bepalingen niet geratificeerd. Dan zal er een economische wereldconferentie worden gehouden. Het is te hopen, dat de vulcaan, waarop en | |
[pagina 209]
| |
waar omheen de menschheid met aan elkaar gekluisterde voeten leeft, dan nog niet tot uitbarsting is gekomen. Intusschen is daar nog steeds Genève, waar men beraadslaagt over mogelijke bewapeningsvermindering. Zeer terecht wijst de Noord-Amerikaansche regeering op het duidelijk aanwijsbaar en niet te loochenen verband van den berooiden toestand van Europa en zijn krankzinnigen bewapeningswedstrijd sedert den oorlog en zij heeft de volgende vijf punten voorgesteld ter beraadslaging: 1. De waarde van het Briand-Kellog-pact bestaat in het feit, dat de staten zijn overeengekomen hun wapenen slechts te gebruiken voor hun verdediging; 2. Er moet gestreefd worden naar verlaging der bewapeningen niet alleen door vermindering van den stand der bewapening, maar ook door de vergrooting der krachten voor de verdediging; 3. De bewapeningen staan in verhouding tot elkander. Daarom moet de bewapeningsvermindering ook in onderlinge verhouding geschieden; 4. De vermindering der bewapening moet voorzichtig en daadwerkelijk geschieden en moet leiden tot een waarachtige economische verlichting; 5. De bewapeningen te land, ter zee en in de lucht zijn de drie grootste quaesties welke behandeld moeten worden. Zij hangen ten nauwste met elkander samen en kunnen niet afzonderlijk worden behandeld. Daarom moet dit Amerikaansch voorstel ook als een geheel worden behandeld. Volgens haar zou dit in tien jaren tijds een besparing geven van tien à vijftien milliard dollars. Derhalve stelt zij voor alle bewapening met een derde deel te verminderen. Welk een misbaar heeft Hoovers voorstel veroorzaakt! Want van hem ging het uit. De brave President zou gaarne in November herkozen worden en de Democraten in de koû laten staan met hun lange neuzen boven het voortduren van het Drankverbod. Welk een ontsteltenis in de regeerings-bureaux elders, in het bijzonder van Frankrijk. Doch zelfs in Noord-Amerika denken de militairisten niet vleiend over Hoovers ‘geste’. Ik geloof, dat Hoover geen flauw idée heeft van den modernen oorlog, anders zou hij niet denken, dat hij te Washington heelemaal alleen op dergelijke quaesties als ontwapening invloed kon oefenen’, merkte | |
[pagina 210]
| |
de voorzitter van de legercommissie van het Kapitool, Collins, op. Of President Hoover al of niet een idée heeft van den modernen oorlog komt er minder op aan. Mèèr, dat de leger-autoriteiten der groote mogendheden geen idée hebben van den gevaarlijken geestestoestand der volken. Duidelijker begrip toonen de regeeringen der z.g. kleinere volken, de Nederlandsche, Deensche, Noordsche, Zweedsche, Belgische, Spaansche, Tsjecho Slowaksche, Zwitsersche, wier commissies onder leiding van onzen professor V.H. Rutgers te Genève een bezoek hebben afgelegd bij den president der Ontwapeningsconferentie om met het oog op de aanmaning van president Hoover de conferentie niet te doen eindigen met een zomervacantie alvorens beslissingen zijn genomen over: 1. De afschaffing van de bombardementsvliegtuigen en het bommenwerpen uit de lucht; hierbij zou tevens een totaal verbod uitgevaardigd moeten worden omtrent oefeningen in het bommenwerpen en proefnemingen daarmee. 2. Beperking van het gewicht der militaire vliegtuigen tot ten hoogste 1600 kg. 3. Verbod van den chemischen en bacteriologischen oorlog. 4. Budgetaire beperking. 5. Oprichting permanent contrôle-orgaan. Op dit punt draait alles om Frankrijk, en het ministerie-Herriot is een idéetje minder onhandelbaar dan dat van Tardieu. Echter is het niet enkel Frankrijk, dat de vermindering of verzwakking van 's werelds bewapening tegen houdt. Het is ook Japan, dat van zijn adhesie aan Hoovers denkbeeld een voorwaarde maakt om van de Vereenigde Staten de erkenning te krijgen voor den in Mandsjoekwo geschapen toestand. Het stofje in het Heelal, dat men de aarde noemt, niets meer dan een atoom, is zoo hopeloos verdeeld, dat het reeds lang de aloude theorie loochende van de ondeelbaarheid der atomen. Gelukkig hebben de acht kleine mogendheden, die de stoute schoenen aantrokken om den grooten oome Henderson met hun wenschen in kennis te stellen, de hulp en daadwerkelijke toejuiching gekregen van het groote Rusland. De delegatie der Soviët-republieken heeft in den geest der acht kleine mogendheden gesproken. Ook zij wenscht een quantitatieve verlaging van alle bestaande bewapeningen met ten minste een | |
[pagina 211]
| |
derde, welke regeling echter alleen zou gelden voor de groote mogendheden voor zoover die niet reeds bij de vredesverdragen zijn ontwapend, en de kleine staten, wier wapenrusting feitelijk toch van geringe beteekenis is. Tevens eischt zij een volkomen afschaffing van bombardementsvliegtuigen en van alle tanks. Maar nu is daar het ‘gentlemen's agreement’ tusschen Engeland en Frankrijk en in dit laatste land hoopt men, dat het neerkomt op wat men ook wel noemt een ‘entente cordiale’. In 1930, bij de vlootconferentie van Londen, heeft Frankrijk aansluiting bij het verdrag ten slotte afhankelijk gemaakt van een consultatif pact voor de Middellandsche Zee, zooals te Washington in 1922 voor de Stille Zuidzee is gesloten. Engeland wilde daar toen zoomin aan als Amerika. Een consultatief pact beteekent, dat een deelnemer geen oorlog kan beginnen zonder eerst aan de andere deelnemers van het pact de quaestie, die hij als casus belli beschouwt, te hebben voorgelegd. Het is dus een Volkenbondsverdrag in het klein, waaraan Frankrijk herhaaldelijk blijk heeft gegeven meer waarde te hechten dan aan het handvest van Genève. Te Lausanne heeft men dit denkbeeld veel besproken, vooral tusschen Duitschland en Frankrijk. Von Papen toonde er zich niet afkeerig van. Mac Donald wist echter, dat de Engelsche openbare meening geenerlei nieuwe waarborgen van Engeland voor de veiligheid ván Frankrijk zal dulden en dit wisten de Franschen ook. Dus daarom moest men het met minder doen. De Engelsch-Fransche verklaring bevat nu elementen, die Frankrijk ook iets van de beveiliging, die het in een consultatief pact zocht, kan doen hopen, mits de andere groote mogendheden van Europa er aan deel nemen. MacDonald heeft Frankrijk dus niet de geheele hand van het consultatief pact geboden, waarvan het Engelsche volk niets wil weten, maar toch wel een kleinen vinger, die houvast biedt. De oude spreuk ‘Help u-zelf en God zal u helpen’ is uit het Nederlandsche hart gegrepen, en onze president-minister Jhr. Ruys de Beerenbrouck, die voor den Hilversumschen mikrophoon tot ons sprak, zei zeer terecht, dat het Nederlandsche volk, hoezeer, evenals alle volken, bedrongen door den nimmer gekenden | |
[pagina 212]
| |
nood van dezen tijd, in hoofd en hart ressources bezit om zich er boven uit te werken, mits allen zijn doordrongen van de noodzakelijkheid om zich geheel en al en zonder morren aan de gemeenschap te wijden. In overeenstemming met deze mannelijke opwekking is het òok, dat Nederland en België tevens met Luxemburg een overeenkomst hebben geparafeerd voor wederkeerige en geleidelijke verlaging van ‘economische slagboomen’, zonder dat tot nu bekend is geworden, immers de overeenkomst moet nog in de Wetgevende Lichamen worden besproken, of met die ‘economische slagboomen’ tarieven of contingenteeringen worden bedoeld. Daarmee komt overeen de inhoud van den brief door koning Albert gericht tot minister-president Renkin, waarin de wensch wordt te kennen gegeven, dat België het initiatief neme tot een juister inzicht van alle regeeringen in de heerschende economische verwarring en de genomen maatregelen door de diverse regeeringen om elk voor zich een ‘sauve qui peut’! te roepen als razend geworden schepelingen op een schipbreukigen bodem, tegen te gaan. In ieder geval wordt de bedoelde overeenkomst tusschen ons land, België en Luxemburg elders, in het bijzonder in Engeland, toegejuicht. De toestand in Duitschland, in 't bijzonder in Pruisen, is intusschen zoo verward en onrustig, dat men in zijn geschiedenis moet teruggaan tot 1848, jaar waarin de toenmalige regent, de latere keizer Wilhelm I moest vluchten, om iets van gelijken ernst te vinden. De dictatuur onder Von Papen, staat van belegGa naar voetnoot*) in Berlijn en in Brandenburg, smadelijke verjaging van S.-D. ministers en andere hooge autoriteiten. Alleen de ‘Nazi's’ en nationalisten zijn er tevreden over; de overige bevolking vraagt zich af wat het Duitsche volk nog moet beleven om opnieuw het volk van systeem en orde te worden, dat het eens was. Wat mèèr van belang in de afgeloopen maand? Een zachtzinnige revolutie in het tot nu autocratisch geregeerde Siam, gedrukt op zijn beurt door de wereldcrisis. Siam krijgt nu een Grondwet, en wel bekome het deze zegening. Misschien krijgt het dan ook zijn vertegenwoordigend Wetgevend Lichaam, zijn politieke partijen, zijn politieke strevers en zijn aftredende en opkomende | |
[pagina 213]
| |
ministeries, en het zal zijn toekomstig geluk niet kennen. In Britsch-Indië gaat het van kwaad tot erger: in Bombay is de bloedigste burgeroorlog uitgebroken dien men zich denken kan, en de zachtzinnige Gandhi, die van oordeel is, dat Hindoes en Mohammedanen het maar eens moeten uitvechten onder de leus: ‘den langstlevende al’! krijgt daar zijn zin. Voor Japan gaat het in Mandsjoekwo toch niet heelemaal naar wensch. Er moet geld komen, uit de douane in de eerste plaats. Maar China is op dit punt stok-, en de andere belanghebbende mogendheden houden zich ‘Oost-Indisch doof’. A propos van de ondeelbaarheid der atomen. |
|