| |
| |
| |
Verzen van Johan de Molenaar.
Droomherinnering.
Als schaduw van een vallend blad
zoo licht gleed door mijn denken heen
herinnering aan wat ik had
gedroomd; het leek heel lang geleên.
Het was een vluchtig wisselspel
van geuren en verwarde klanken
en domm'lig murmelde een wel,
verborgen onder bloesemranken.
Er zong een ingehouden stem
onder de zachte goudenregen
en gouden stond langs kronkelwegen
een wilde overvloed van brem.
Toen daalde plots een angstig zwijgen. -
Een vogel wiegde op een tak,
en statigstil kwam nederzijgen
een sneeuwbui tot een helwit vlak.
| |
| |
| |
Eenzaamheid. I.
Het tooverachtig teer gebeuren
der scheemring maakt de tinten dof
en doet vervagen ook de kleuren
der bloemen in mijn stillen hof.
Ik wil nog even buiten blijven
totdat het ganschlijk donker is.
De geuren op den nevel drijven
en wekken weer de heugenis
aan avonden van vroeger jaren,
toen 't ook zoo schoon en vredig was,
toen wij nog niet gescheiden waren,
o, God, toen zij nog bij mij was.
Waarom toch moeten alle dingen,
die ik op mijnen weg ontmoet,
mij steeds weer dringen om te zingen
van wat gevloden is voorgoed?
| |
| |
| |
II.
Ik zat aan 't raam. De avond neeg
al naar zijn einde. Ver en veeg
waren nog wolkjes aan de lucht
en stippen van een vogelvlucht.
Het land lag tot den einder kaal;
een triestheid hopeloos en vaal
was over alles uitgebreid,
een schamele verlatenheid.
Het was het einde van een dag
vol van verbeten bitterheid
er niet aan denken meer hoe 't kwam
dat mijn geluk, gelijk een vlam
laagzinkend boven resten asch,
voor allen tijd verschrompeld was.
Een afscheid zonder woorden was 't,
alleen een krimpend bang gebaar
en wanhoop in het ooggestaar.
Want zij was niets hier als een gast.
Dan eenzaamheid meedoogenloos,
een eeuwig wachten op elkaar.
O, dat het nu geleden waar'!
De jaren gingen, wezenloos....
Is 't beter nooit te denken aan
wat toch voorgoed is heengegaan?
Maar 'k zit weer aan hetzelfde raam
en noem na jaren nog haar naam.
En het verdriet, dat nimmer zweeg,
werd langzaam stil, en ver en veeg.
| |
| |
Veel dingen zijn in onze zielen stom,
veel oud gebeuren, waar wij nog aan denken,
veel kleine daden, waar wij spijt van hebben,
veel dat in woorden nooit gestalte vond.
Veel dingen, die w' ons hadden voorgenomen
nog te volbrengen; en de stille hoop,
dat werk'lijkheid zal worden wat we droomden...
Slechts onontkoombaar zeker is de dood. -
In helder water spiegelt zich het riet
en buigt zich wuivend onder zachte vlagen
van zoelen wind, die d'eerste prille dagen
der lente ingeluid heeft met zijn lied.
De wolken dreven met hun schaduw heen -
In warmen glans ligt nu, als nieuwgeboren,
het land, en anders is er niet te hooren
dan 't ruischen van het pluimig riet alleen. -
| |
| |
| |
Oude tuin.
Een oude tuin, beschut voor wind,
waar in de schaduwkoelte sliep
een moegespeeld gelukkig kind,
dat in den morgen vroeg al liep
te dart'len over 't jonge gras
toen 't van den dauw nog vochtig was.
Insecten gonzen langs hem heen,
hij hoort het niet, hij ademt zacht:
een kinderslaap is zoo sereen
en eender diep bij dag of nacht.
Een vlinder fladdert luchtig fijn
om 't kind, dat rust in schemerschijn.
Plots tusschen takken vlerkgerucht,
een merel, die zijn nest verlaat
en opwiekt in de held're lucht.
Het kind, ontwakend, droom'rig staat
te kijken, wrijft zijn oogen uit
en hoort hoe blij de vogel fluit.
| |
| |
| |
In memoriam Evert Cornelis.
Hij, die het goede heeft gewild,
die steeds de ziel der dingen zocht,
is nu voor allen tijd verstild:
zijn werk is met den dood bekocht.
Zijn leven is een toegewijd
en edel strevend werk geweest;
hij schonk in onbaatzuchtigheid
den rijkdom van zijn fijnen geest.
Zijn afscheid was een schoon gebaar,
vol mildheid nog in zijn tragiek;
als heel zijn doen oprecht en waar,
in eenvoud dienend de muziek.
Ons denken is nog om hem heen,
het is of nog zijn wezen spreekt. -
Maar aan zijn graf was veel geween
om wat ons thans voor goed ontbreekt.
Zijn zending was nog niet volbracht,
veel blijft voor eeuwig ongedaan. -
Zijn voorbeeld zij een stille kracht
voor ons, die eenzaam verder gaan. -
|
|