De Nieuwe Gids. Jaargang 47
(1932)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 158]
| |
Rond een fregatschipGa naar voetnoot1) door Jan H. de Groot.Van Schendel heeft mogelijk volmaakter boeken geschreven. Wij zijn met zijn uitnemenden zwerver verliefd en verdwaald geweest. Wij hebben met hem voortreffelijke wandelingen gemaakt door Middeleeuwen en Renaissance, waarbij hij ons de wereld en de mensch als door een verrekijker liet zien, in de sfeer van een onwerkelijke werkelijkheid. Hij was de nuchtere objectieve gids die helder en beheerscht de natuur in ging, die de menschen schoon en klaar ontleedde en als een allesbegrijpend bijna ontroerend beschouwer trad in de hartstochtelijke tijden van romantische historie. Van Schendel behield immer de kenmerkendste eigenschappen van den Hollander: koel, nuchter, zakelijk, bijna stug, met een sterke ontvankelijkheid voor lijn en kristalheldere kleuren als die welke wij van onze schilders kennen. Zoo stond van Schendel voor ons, en als wij met dit verkregen oordeel naar zijn boek toegaan en er van verlangen dat het wederom ons de koele, heldere natuurbeschrijvingen zal geven of de prachtig beheerschte en objectieve beschouwing van zijn personen, dan zal dit boek ons teleurstellen. Van Schendel is in zijn uiterlijken vorm wel dezelfde gebleven, we kennen hem oogenblikkelijk terug. Hij is misschien nog Hollandscher geworden onder invloed van de sterk Hollandsche sfeer waarin dit boek speelt. Maar we vinden niet de uitvoerige picturale schildering van natuur, steden, landen, havens, avonturen, of dat ondefinieerbare suggestieve scheppen van de sfeer der historische tijden die hij zoo gaarne binnendrong. | |
[pagina 159]
| |
In dit boek treedt dit alles ver en vaag op den achtergrond. Zeereizen van Holland naar de Oost en terug in een goede tachtig dagen, ontvangt u op een halve bladzijde. We moeten een accentverlegging aanvaarden en ons open stellen voor een ander geheim achter de dingen dat voortdurend tusschen de regels doorkijkt. Het driemast volschip Johanna Maria werd op een dag in Februari 1865 van de werf op Oostenburg in Amsterdam te water gelaten. Zoo begint dit verhaal met een krantenbericht. Het schip krijgt zijn bemanning. Een kapitein die zijn plicht doet zonder liefde, en van het schip hetzelfde eischt. Onder de bemanning bevindt zich Brouwer de zeilmaker. Alle overige personen vervagen, treden terloops, als namen even op, maar krijgen nergens gestalte. Brouwer is het centrum. Hij staat tegenover den kapitein. Eerst onbewust, later bewust. De kapitein: plicht, zonder meer, de zeilmaker: plicht uit liefde. Deze twee verdragen elkaar intuïtief niet. De kapitein kan geen vat op Brouwer krijger, kan hem niet straffen, kan hem niet ontslaan. Hun overeenstemming is de plicht. Maar hij haat den zeilmaker om dat andere dat hijzelf niet bezit en dat hij weet in zijn ondergeschikte, de liefde. Deze laatste factor verheft den zeilmaker boven den kapitein tot eigenlijk meester van het schip. Als de zeilmaker het stuurrad houdt is het schip oogenblikkelijk gehoorzaam. Het stampt niet meer als een bokkig paard, de zeilen hangen strak in den wind en klapperen niet meer, het aantal knoopen dat bereikt wordt is bijna het dubbele. Het schip voelt en onderwerpt zich aan de hand van zijn meester. Het schip dient; daar is het ook voor, maar het doet het volmaakt. Het geeft zijn diensten aan den eigenlijken meester die het wederkeerig met liefde dient. Onder de suggestie van deze saamhorigheid, krijgt het schip een eigen leven, een ziel. De kapitein kan den zeilmaker niet treffen in zijn plicht, maar wel in zijn liefde. Hij verbiedt hem met stugge vloeken het stuur in handen te nemen, en Brouwer gehoorzaamt uit plicht. Maar als het schip in een storm in moeilijkheden geraakt, waaruit de zeilmaker het alleen kan redden moet de kapitein capituleeren voor de liefde en vloekend gelast hij Brouwer het stuurrad te nemen, hiermede erkennend | |
[pagina 160]
| |
het feitelijk meesterschap van den zeilmaker en zijn eigen tekort. De bemanning wisselt als de wind en het lot. Brouwer blijft trouw. Ook als het schip aan een buitenlandsche reederij verkocht wordt. Maar dan langzaam rijpt het plan bij den zeilmaker het schip ééns in eigendom te bezitten. De jacht op de geliefde begint. Het is de liefde die tot deze beslissing dwingt. Het is een hoogere waarde die het leven tot offer vraagt. De zeilmaker spaart, wordt gierig, smokkelt, om eens het vereischte bedrag der koopsom te bezitten. Brouwer had het toch veel makkelijker kunnen hebben, zijn leven had op een hooger materieel plan kunnen komen. Hoogere functies slaat hij zonder weifeling af als er een mogelijkheid aan vastzit het schip te verliezen, ook al is dit uit het oog. Maar de liefde, het ideaal, vraagt een zwaardere beproeving. Hij moet zijn bruid volkomen waardig zijn. Hij moet eerst alles verliezen en kunnen verliezen om alles te winnen, terug te ontvangen. Hij verliest zijn schip, hij komt in de gevangenis, hij zwerft jaren lang, maar nimmer stapt hij van zijn liefde af. Het denkbeeld het schip eens te bezitten drijft hem over alle zeeën, hij trotseert alle moeilijkheden en als hij bijna de hoop opgeeft, vindt hij het ergens in een haven terug. Maar het is nog niet in zijn bezit. De worsteling erom begint. Het geld heeft hij reeds lang bijeenverzameld, maar het schijnt wel of alle omstandigheden samenwerken om hem het bezit te betwisten. En eindelijk als hij oud, vermoeid en versleten is evenals zijn schip, staat hij als kapitein, stuurman en meester aan boord en brengt met oneindige zorg de oude schuit naar huis, naar Amsterdam waar hij haar aan den wal meert dichtbij de plek waar zij eens van stapel liep. Nog enkele jaren woont hij in rust en vrede in zijn verwonnen huis, dan sterft hij, maar het schip is in veilige haven eindelijk aangeland, dat is het belangrijkste. Steeds blijft aan het slot, het feit op den voorgrond, dat de zeilmaker, de dienende blijft en dat de veilige thuiskomst van het schip de hoofdzaak is, dat het schip zonder te dienen, gediend wordt, en dat Brouwer niet het bezit op zichzelf als triomf en resultaat ziet, maar dat zijn triomf is het thans volkomen uit liefde te kunnen dienen. Dit is het verhaal van het fregat Johanna Maria. | |
[pagina 161]
| |
Brouwer is een prachtige, sterke, psychologisch zuivere figuur geworden. Het schip, zijn eigenlijke meester, de dienende liefde tot zelfopoffering in staat, dit zijn de criteria waarom het verhaal draait. Daarom is het niet noodig dat alles aan personen en verschijnselen op den voorgrond treedt, zij zijn slechts noodig ter omlijsting. In dit licht hebben zij alle belangrijkheid verloren, als zij zich maar willig neigen naar de hoofdlijnen, als zij zich maar willen toespitsen op de schoone harmonie tusschen mensch en ding geboren uit de liefde. De uiterst nuchtere, reëele stylistische vorm die Van Schendel toch reeds kenmerkte in zijn voorgaande boeken, is in dit verhaal wel zoo in overeenstemming gehouden met den stijl, d.w.z., de ziels- en levenshouding van dit boek, dat we hier niet kunnen ontkomen aan het besef dat de vorm sterk onder invloed staat van de openbaring van onzen tijdsstijl. Vervolgens treft ons een sterke concentratie op het kunnen, op het menschelijk bereikbare. Het kunnen in de daden en handelingen van de hoofdfiguur wordt sterk geaccentueerd. Het kunnen is bijna doel op zichzelf. De moeilijkheden waarin Brouwer telkens weer geraakt, de tegenslagen die hij ontvangt, zijn in wezen telkens problemen die overwonnen moeten worden, maar nergens worden zij als zoodanig gesteld of gevoeld. Problemen worden ontkend en ondergeschikt gemaakt aan de nuchtere verstandelijke zakelijke beschouwing. Zij worden als probleem eenvoudig genegeerd. Ze zijn op zichzelf onbelangrijk. Het geval is vermeldenswaard zonder meer. Een patient die onder een operatie bijkomt, zou door de nuchtere zakelijke verstandelijke ontleeding, beschouwing van, en contrôle op dat, wat hij aan pijn gevoelt, het geval slechts zien, zich niet bezig houden met het probleem van leven of dood dat er aan verbonden is en geen tweede narcose noodig hebben. De dame achter het stuur van haar automobiel glimlacht bij een nauwelijks te voorkomen botsing. Het is de beheerschte uiterlijke beschouwing van het geval. Het verstand, de logica overheerscht. Al mogen we in dit boek niet spreken van de vergoddelijking van de machine, toch is het zeer opvallend dat | |
[pagina 162]
| |
aan het schip een innerlijke waarde wordt toegekend die het doode ding tot leven wekt, bezielt. In zijn consequente beschouwing is dit een neiging naar het vergoddelijken. Het scheppen van leven. Het geloof aan een God boven het geloof in den mensch uit heeft dit boek niet noodig. De kracht tot volhouden put de zeilmaker niet uit een geloof in God, maar uit zich zelf. Geen neiging tot het plaats geven aan God in het leven. Alleen de menschelijke, het hoogst menschelijk bereikbare is in tel. Het boek plaatst den mensch in het middelpunt; het is anthropocentrisch en geheel in den stijl van dezen tijd. Maar toch en hier schuilt het belangrijkste gedeelte, vinden we de sporen die heen wijzen naar een mogelijkheid die leiden kan naar iets dat zich boven het anthropocentrische verheft. Hooger gestelde doeleinden en innerlijkheid zullen om erkenning vragen. En we zagen dit zeer duidelijk. Het hoogere doel van den zeilmaker was niet het bezit van het schip, en de triomf over het bereikte resultaat. Neen het was de mogelijkheid te kunnen dienen, uit liefde te kunnen dienen en daarvoor had hij het voorwerp van zijn liefde noodig. Daarom wilde hij het schip bezitten. De innerlijke waarde ligt in het offer, het offer van alles wat zich tusschen hem en het schip opstelde, het offer desnoods van zichzelven, om het ideaal te bereiken. En over deze brug kunnen wij de verbinding zoeken tusschen den stijl van onzen tijd en den stijl die boven alle stijlen en tijden uitgaat, de stijl waarin het middelpunt God en Christus is. En deze stijl bestaat, natuurlijk bestaat hij. Wij kunnen ook best een formuleering vinden hoe hij eigenlijk is. Maar niet te ontkennen valt dat zelfs in de kringen die God en Christus belijden, van een invloed van dien stijl zoo weinig te merken is. Tijden kunnen komen en gaan en ieder kan zijn stijl medebrengen en de oude afleggen als een uit den tijd zijnde japon waaruit de nog bruikbare stukken uitgeknipt en bewaard zijn. Maar of die tijd nu egocentrisch, anthropocentrisch is of theocentrisch, daar verandert de Stijl van Christus niet door. Hij is er en wij dienen hem te voeren, uit te dragen, invloedrijk te maken en.... wij falen. |
|