| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht door Maurits Wagenvoort.
De wijsgeer der relativiteits-theorie, professor Einstein, die te Genève de relativiteit der z.g. ontwapeningsberaadslagingen had bestudeerd, sprak daarover zijn vonnis uit, dat vrijwel overeenkomt met dat van het denkende deel der geheele menschheid, die de voorbereidingen der oorlogen betaalt met het zweet van zijn arbeid en in oorlogen met zijn bloed. ‘Dit is’, zei hij ongeveer, ‘niet een beraadslaging over de vraag hoe oorlog te voorkomen door het deel van het wapentuig, dat op den aanval is gericht, af te schaffen, doch een gemeenschappelijk overleg hoe dit 't best te gebruiken, en er de hoogste opbrengst van te erlangen in menschelijke slachtoffers van den vijand en het vernielen van zijn arbeid en zijn scheppingen.’ Intusschen, te Genève, en nu ook te Lausanne, gaan zij, die heeten de volken te regeeren - maar, groote God, hòe doen zij dit?! - voort met praten, praten. Zij praten als burgerjuffrouwen bij een ‘Kaffeeklatsch’. Doch hun handen hebben het doen niet geleerd, en hun arme hoofden duizelen bij de vraag hoe aan de oplossing der vraagstukken te beginnen? Herriot is als leider van de Fransche staatkunde opgetreden en, hoezeer de verzoenender schakeering tusschen zijn politiek en die van Tardieu gering moge zijn, zij was duidelijk waarneembaar, en niet onbevredigend voor zijn samensprekingen met den pas opgetreden Duitschen Rijkskanselier Von Papen. Is er veel kans, dat deze schakeering nog sprekender worde? Het zou mogelijk zijn, indien hij daarbij socialistische medewerking inriep, wier bekend gemaakt programma onder 1. een ‘samenwerking der naties en verplichte arbitrage’ eischt, ‘daarbij voor
| |
| |
Frankrijk sterke vermindering der militaire bewapening tot het peil van 1928, en dit wel in ten langste twee jaren’. Voorts, art. 2, een ‘verbod van handel in oorlogswapenen, onmiddellijke contrôle en nationalisatie der fabrieken voor oorlogstuig’.
Gelukkig, dat de drang op hen, die daar in de Zwitsersche hoofdsteden beraadslagen zonder tot eenig gunstig gevolg te komen, immers allen in de macht van het stuiptrekkend kapitaal, dat in afwachting van den komenden oordeelsdag althans in zijn ijzer- en staalindustriën nog zijn orgiën wil vieren, 't doet er niet toe of het daardoor den sprong der woedende menschheid op zijn vernietiging verhaast, nu ook opstijgt uit kringen, welke voorheen den oorlog als een God welgevallig doen leken te aanvaarden. Het is van beteekenis, dat, onder aanvoering van den aartsbisschop van York, een aantal Anglikaansche kerkvorsten in een brief aan den ‘Times’, hun verontwaardiging uitspreken over het feit, dat men op de ontwapeningsconferentie te Genève veel meer over een komenden oorlog spreekt dan over den wereldvrede Ook deze hooge kerkheeren spreken het uit, dat het een onrecht is, dat door het Verdrag van Versailles het eertijds zoo gevreesde Duitschland, misleid, werd ontwapend, terwijl thans de overige groote mogendheden zoo rijkelijk voorzien zijn van het oorlogstuig, dat Duitschland niet mag bezitten en waarvan zij niet kunnen, maar vooral niet willen bepalen, of het dient voor den aanval of voor de verdediging. ‘Met alle kracht die in ons is’, zoo eindigen de bisschoppen hun schrijven, ‘eischen wij dat de Engelsche regeering zich onmiddellijk verklaart voor een verbod van deze wapens (slagschepen, militaire vliegtuigen, zwaar bewegelijk geschut, duikbooten en vechtwagens) althans voor een zeer belangrijke vermindering.’ Doch deze laatste toevoeging verzwakt het manifest der bisschoppen.
Terwijl dus de ontwapeningscommissie te Genève, berekent men, nog wel tot Augustus te praten heeft, en de amechtige volken, zelfs in hun gematigdste groepen staan te trappelen van ongeduld om eindelijk te vernemen wat het resultaat is van al dit ‘deskundig’ gepraat, lijkt de economische conferentie te Lausanne eêr op den weg om tot de eenige oplossing te geraken, welke haar nog overschiet, ofschoon allen er niet goed aandurven. Maar alvorens daarover hier een meening te uiten, die niet
| |
| |
bescheiden behoeft te zijn, wijl ook schrijver dezes geringschattend over de Volkenbondsche woordenkermis denkt, mag hij in aansluiting bij de betooging der Anglikaansche bisschoppen, er wel op wijzen, dat het meest gestolde liberale orgaan van Nederland, de N.R. Ct., het vuur uit zijn slof schoot door als zijn meening te kennen te geven, dat ons volk er financieel niet gunstig genoeg voorstaat om zijn afgevaardigden nog eenige maanden lang te Genève te laten blijven, en hen wel dadelijk terug kan roepen met het voornemen om hen weer daarheen te zenden zoodra, tusschen nu en Augustus, het bericht komt, dat iets van beteekenis verhandeld zal worden, dat voor Nederland direct belang heeft, of waarbij zijn afgevaardigden gelegenheid zullen hebben hun speld in het spelletje te prikken. Dit vooral naar aanleiding van het oordeel der Bezuinigingscommissie-Welter, welke eenige millioenen op de Nederlandsche onkostenrekening voor reis en verblijf in den vreemde wil schrappen.
De kern van het economische vraagstuk zijn de Duitsche schulden, in het bijzonder aan Frankrijk en België, waaromtrent men opnieuw spreekt over een moratorium, terwijl zelfs de musschen op de daken tjilpen, dat Duitschland niet meer kàn betalen. Waarom heeft de Fransche politiek door Herriot en zijn medewerkers te roepen in de plaats van Tardieu, die er zich wat op liet voorstaan, dat hij zoo min van toegeven wilde weten als Poincaré, waarom heeft zij een slag òm naar links gedaan? Omdat Jean inziet, dat hij er allengs even beroerd voor komt te staan als Johann in Duitschland, als John in Engeland, en als Jan in Holland, hoewel deze laatste gelukkig niet den roes der overwinningsdronkenschap heeft gekend. Ook in Frankrijk is de werkloosheid opgekomen en even snel gegroeid als het milliarden-tekort op de staatsbegrooting. Van moratorium tot moratorium, van herziening van Duitschlands schuldenlast, te Versailles door waanzinnig geworden overwinnaars opgelegd, tot herziening, komt dit groote land, inwendig verscheurd door partijstrijd, tot de eerlijke erkenning, dat het niet langer kàn betalen, en zich door vroegere betalingen heeft geruïneerd. Zijn crediteuren worden gedwongen de redelijkheid van dit ‘wij kunnen niet!’ te erkennen. Althans Engeland schijnt tot die erkenning bereid. In dit opzicht hangt alles af van de Vereenigde Staten, aller volken groote
| |
| |
crediteur. Maar wat zou deze machtige schuldeischer kunnen doen, die zelf nu zoozeer in de penarie zit, dat men haast medelijden krijgt met dezen zedenprediker in de wereldpolitiek, die zich zoo gaarne het voorbeeld anderer volken achtte in arbeid, welvaart door arbeid, en nieuwe economische beginselen. Wat kunnen de Vereenigde Staten, die nu ook reeds niet meer weten welken Heilige aan te roepen om redding uit zoo hoogen nood, doen als de Europeesche volken, noodgedwongen, het Russische voorbeeld volgen en de spons halen over de lei, waarop hun schulden aan ‘Jonathan’ opgeteld staan? Waar is de deurwaarder en diens ‘sterke arm’, die de Europeesche schuldenaars met hun huishoudinkje van, 't is waar ver ‘boven hun stand’ aangeschaft oorlogsmateriaal, op straat zal zetten? Gij zegt, dat Soviët-Rusland, door de schulden van de Czaristische regeering te verloochenen, een eind heeft gemaakt aan zijn economisch samenleven met het kapitalistische deel der wereld, en aan het heerschende stelsel den eersten stoot heeft toegebracht? Wel, met den versregel van Voltaire kan men daarvan misschien opnieuw zeggen: ‘C'est du Nord aujourd'hui que nous vient la lumière.’ Duitschland is onmachtig zijn schulden te betalen aan Frankrijk en België eerst, aan andere volken daarna. Maar met de snelheid, waarmee ook de schuldeischende volken op den economischen ondergang toesnellen, is het volgen van Ruslands voorbeeld, althans wat de oorlogsschulden betreft, een vraag van tijd, en misschien een uitgang naar de redding.
Reeds uit de ‘Manchester Guardian’ de vrees, dat er groote kans is, dat Duitschland, indien men het niet gauw kwijtschelding der herstelbetalingen schenkt, ook genoodzaakt zal worden zijn commercieele schulden te ontkennen. De Zwitsersche Bondspresident Motta, die de economische conferentie te Lausanne opende, wees er op, dat de waarde van den internationalen handel thans nog slechts de helft, misschien minder bedraagt van die van begin 1929 en er ter wereld 20 à 25 millioen werkloozen, getal sinds '29 meer dan verdubbeld, worden geteld. Goedkeuring van de Vereenigde Staten of niet: de meerderheid bij de Conferentie van Lausanne schijnt wel geneigd Duitschlands onmacht om te betalen als vast staand te aanvaarden. Doch niemand durft het initiatief te nemen om tot Noord-Amerika te zeggen: ‘Wij
| |
| |
betalen u oòk niet. Immers ook wij kùnnen niet.’ De meeste Europeesche staatslieden zijn tegenover Noord-Amerika vóór het ‘zachte lijntje’. ‘Een financieel Europeesch front tegen Amerika?’ Als zij maar durfden. Maar het ongeluk der volken is, dat hun leiders, voor zooveel zij verantwoordelijkheid dragen, het ‘mieux vaut douceur’ toepassen, en den berekenenden Amerikaanschen financier gevoelig achten voor een gemeenschappelijk pleidooi, dat ‘broeder Jonathans’ gevoelig hart zachter kan stemmen. Zij denken er niet aan, dat er oòk mannen in de Vereenigde Staten zijn, die gaarne zouden zien, dat de publieke opinie in hun land voor een voldongen feit werd gesteld, zooals de Soviët-mannen in Rusland den moed hadden om het odium der wereld te trotseeren door eens en voor goed een streep te halen door de schulden van het Czaristische systeem. En ten slotte, naar wat men zoo over het tegenwoordige Soviët-Rusland leest, zijn de volken in die wijde wereld er nu toch niet zooveel slechter aan toe dan onder het bestuur van ‘Vadertje Czaar’. Engeland is bereid zijn vorderingen op Duitschland op te geven - het ziet in, dat het toch onzinnig is nog langer op eenige betaling er van te hopen, en de publieke opinie is daar, naar het schijnt, voor de schrapping - mits de overige volken hetzelfde doen.
Intusschen veranderen volken van ministeries, zooals de individuen op gezette tijden van ondergoed, en terwijl zij zich aldus ‘verschoonen’ - doch men weet wat men voorheen ten onzent onder een ‘Fransche verschooning’ verstond - worden de conferenties hunner staatslieden van week tot week uitgesteld, tot er eindelijk in de regeeringen der voornaamste landen iets komt wat voor eenige maanden op stabiliteit lijkt. Niet dat de landen, wier regeeringen beweren, dat zij voor de eeuwigheid over hun volk zijn aangesteld, er zoo bijster beter voor staan, dan die wier regeeringen wisselen met den politieken windwijzer: het Fascistische Italië, het Soviët-Rusland; dit laatste land vreest voor een oorlog met Japan; Italië acht de zegeningen van het Fascistisch bewind niet groot genoeg om niet een der welsprekendste en waarschijnlijk ook eerlijkste voorstanders te wezen van de vermindering der internationale bewapening. Maar Frankrijk houdt dit alles zoo lang mogelijk tegen. Nu het echter in het ministerie-Herriot een regeering bezit, welke zich niet voor redelijk overleg
| |
| |
te Genève en te Lausanne afsluit, begint er bij de belanghebbenden in de algemeene verwarring verzet op te komen tegen de Volkenbondsconferenties, toch het eenige, hoewel zwakke middel om tot een betere toekomst te geraken vóór dat de menschheid en haar tegenwoordige beschaving in den baaierd weg zinkt. Nu beweert een belangrijk Fransch dagblad: ‘l'épidémie des conférences internationales s'étend de façon dangereuse. Ne pourrait-on laisser les gouvernements gouverner au lieu de palabrer sans trève’? Ongetwijfeld vinden ook welmeenende beoordeelaars, dat men in die conferenties te zwaar ‘boomt’, en men aan die ‘boomen’ geen vruchten ziet. Maar zoolang als de volken onderling overleggen, wordt het oorlogsgevaar reeds door dit overleg ‘ad absurdum’, bezworen. Tot de volken-zelf den bezem ter hand nemen en deze staatslieden, die evenmin kunnen regeeren zooals het Fransche blad wil, en in hun lijvige rapporten geen middel vinden dat de zieke wereld geneest, wijl zij geen moed hebben om voor de noodige operatie het mes te zetten in den economischen kanker, weg vegen.
Ja, zoo heeft dan Duitschland een nieuwe regeering, meer naar het hart van Adolf Hitler en zijn talrijke volgers, een nieuwe regeering van Jonkers ‘uit de bosschen der Oost-Pruisische binnenlanden’, zooals zij, niet heel hoffelijk, door een Engelsch blad werd gekarakteriseerd: een Rijksregeering met als kanselier den eertijds zoo ‘schneidige’ ‘jonker’ Franz von Papen, oud-officier bij de Uhlanen. En ook met deze regeering van Duitsche graven, baronnen en ‘Junker’ 's, voor wie Brüning moest wijken, blijkt opnieuw de waarheid van het vroolijke operette-liedje, dat het waarlijk niet de moeite waard is om van ‘gouvernement’ te veranderen. De verwachting van de ‘Germania’, het orgaan van het invloedrijke ‘Centrum’, dat zij tegenover Frankrijk wel geen anderen toon zal aanslaan als Brüning deed, zal wel juist blijken. De heer Von Papen, met een Française gehuwd, die zich reeds vroeger heeft doen kennen als een gematigd Francophiel - voor zoover eenig Duitscher dit kàn wezen - heeft te Lausanne reeds aangenaam gepraat met Herriot, die op zijn beurt een gematigd Germanophiel is. Reeds is de nieuwe Rijkskanselier in de Fransche pers op hoffelijke wijze begroet, wijl hij, ofschoon het type van den Duitschen conservatief, lid is van de Duitsch-Fransche
| |
| |
studie-commissie enz. Daaruit blijkt, dat hij met den buurman aan gene zijde van den niet meer Duitschen Rijn geen kwade bedoelingen heeft. Trouwens, men rekent er ook in Duitschland op, dat de regeering Von Papen slechts een weg-bereider is voor een zuiver Hitleriaansche. Het lijkt onuitwijkbaar, dat men in Duitschland een Hitler-regiem tegemoet gaat. Zelfs zou zulk een regiem bijvoorbeeld door Italië niet ongaarne worden gezien. Zou, vraagt men daar, onder een regeering van Hitler, Duitschland er erger voor komen te staan dan thans? Wie kan dit in ernst gelooven? Indien Duitschland op weg is om de zegeningen van Adolf Hitler te genieten, zooals Italië die geniet van Benito Mussolini: zooals Europa, dat is heel de wereld, er thans voorstaat, is er geen twijfel mogelijk of binnen een in het menschelijk leven afzienbaren tijd komt zij te staan voor den kapitalistischen chaos, door een nieuwen wereldoorlog en de daarop zeker volgende algemeene instorting. En wie, als hij nadenkt over wat in betrekkelijk korten tijd, mogelijkerwijs staat te gebeuren, voelt niet zijn ziel sidderen bij de gedachte wat, zoo niet hem persoonlijk, dan toch zijn kinderen daarmee boven het hoofd hangt?
Tot de ontbinding van den Duitschen Rijksdag is besloten, en het lijkt daarmee niet goed voor te staan voor de Duitsche socialisten, die het evangelie van Marx volgen. In de regeeringsverklaring van den nieuwen rijkskanselier, waarin ‘de strijd’ wordt geopend, ‘voor een wedergeboorte van het nieuwe Duitschland’, komen gedeelten voor, welke wijzen op een nieuwen ‘Kulturkampf’, niet tegen de katholieken, maar tegen de ‘socialisten’. ‘De na-oorlogsche kabinetten hebben gemeend door een steeds grooter wordend staatssocialisme de materieele zorgen zoowel van de werkgevers als van de werknemers te verlichten.’
‘Zij hebben den Staat tot een soort van instelling gemaakt van armenzorg en daardoor de moreele krachten van de natie verzwakt. Zij hebben den Staat een taak gesteld, welke deze volgens zijn aard nooit kon vervullen.’
‘Daardoor is juist de werkloosheid toegenomen. (‘Dit is primo 'n leugen.’ M.W.) Aan het hieruit noodzakelijk voortvloeiend murwmaken van het Duitsche volk, verscherpt door het ‘Kultur bolsjewisme’, dat als een invretend vergif de beste zedelijke grondslagen van de natie dreigt te vernietigen, moet paal en perk
| |
| |
worden gesteld. Te sterk heeft zich reeds in alle cultureele gebieden van het openbare leven de ontbindende werking van het atheïstisch-marxistisch denken doen gevoelen, daar de christelijke krachten van den staat te gemakkelijk tot compromissen bereid waren.’
De socialistische leiders, indien men in deze beweging dan van leiders mag spreken, want ook in ons land zijn er kort geleden dingen voorgevallen, die duidelijk aantoonen, dat zij die dan haar heeten te leiden, in werkelijkheid in hun inzichten op de gemeenschap vast zitten in de tangen van het met meerderheid van onverantwoordelijke stemmen aangenomen partijprogramma, kunnen zich de mededeelingen van de nieuwe Duitsche regeering voor gezegd houden. Er bestaat voor hen echter één geruststelling. Mannen als Mussolini en Hitler met hun aanhang kunnen voor een tijd de klok van hun land wel stil zetten, en dit kan misschien goede uitwerking hebben, den tijd geheel stil zetten kunnen zij echter niet.
|
|