| |
| |
| |
Maandelijksch overzicht
Letterkundige notities. XVII.
‘Wij willen niet!’
In een zeer ‘sprekend’ omslag met kruk en zwaard en doodskop en slang, waar bovenuit triomfantelijk een vredesduif rijst, deed Henriëtte Roland Holst bij W.L. en J. Brusse te Rotterdam een anti-oorlogsspel verschijnen, getiteld: Wij willen niet!....
It is never too late to mend. En daarom zijn wij dankbaar, dat eindelijk en te langen leste uit het socialistische kamp een kreet tegen den oorlog klinkt!
Alleen vragen wij ons af in verwondering en diepen spijt:
Waarom heeft die kreet niet geklonken in het jaar 1914, toen de grootste ramp, die Europa ooit geteisterd heeft, voorkomen had kunnen worden, als alle socialisten als uit één mond zouden hebben geroepen: Wij willen niet?
Hoe zou de oorlog mogelijk zijn geweest, (ondanks kapitalisme en militairisme en imperialisme en alle andere ismen, die er de schuld van krijgen) als de vier millioen socialisten in Duitschland, de dertien millioen socialisten in geheel Europa geweigerd hadden deel te nemen aan de slachting hunner broeders over de grenzen, (wat zij hadden moeten doen, als hun leuzen méér dan frasen waren geweest!) inplaats van, bij den eersten oorlogsschal hun roode vaandels te verbranden, en op te trekken onder de nationale vlag? Iedereen, die mèt mij de waarheid wil zien en zeggen, zal moeten erkennen: de socialisten hadden het in hun macht, den oorlog te beletten, en zij hebben het niet gedaan. Met de grootste koelbloedigheid hebben zij hun leuzen verloochend, hebben zij, bij liters vol, het hun in lied en woord en geschrift zoo dierbare broederbloed vergoten, hebben zij de wapens durven opheffen tegen
| |
| |
hun genooten, hebben zij hun ‘kameraden’ tot dood en verminking, vergiftiging en ellende gedoemd.
Wij willen niet! had de hartstochtelijke kreet moeten zijn der dicht aaneengesloten, onwrikbare socialistische gelederen, men kan ons niet dwingen tot broedermoord! Wij willen niet!
En had mevrouw Roland Holst óók niet beter gedaan, achttien jaar geleden met haar anti-oorlogs-propaganda voor den dag te komen?.... had zij niet moeten werken met lezing, voordracht en geschrift voor den vrede? Had zij niet als een vredesapostel door de landen moeten trekken, om te waarschuwen, de menschen tot rede te brengen; om te betoogen, te bidden; om te overtuigen dat oorlog tot ondergang leidt, had zij de boodschap van liefde en vrede niet moeten verkondigen, had zij de Internationale niet moeten ómzetten van woord tot daad, had zij haar brandendste kracht, haar hartstochtelijkste energie niet in dienst moeten stellen van de vredesidee?....
Henriëtte Roland Holst heeft dat niet gedaan. Zij liet de vreeselijke ramp over Europa komen, zèlf met haar medestanders weggekropen achter het schutsel, dat ‘kapitalisme’ den oorlog heeft gewild. En als dit zoo ware? als allerlei ismen de oorzaak zijn geweest van den oorlog, had het dan niet in de lijn der socialisten gelegen den kwaden wil dier ismen te stuiten, was het dan niet hun plicht geweest, om sterk en schouder aan schouder te staan, en als uit één mond te roepen:
Wij willen niet!
Doch daar opeens komt de ijverige, zich met alle sociale gebeurlijkheden bemoeiende Henriëtte ook met een anti-oorlogsspel aan!
We zijn verrast, het kan niet worden ontkend. Ten zeerste verrast. Vooral omdat in dit werk zulke prachtige woorden voorkomen, waar ieder weldenkende het mee eens moet zijn! maar die uit den mond van mevrouw Henriëtte Roland Holst eenige verwondering wekken, omdat zij, in vroegeren tijd wel eens heel anders gesproken heeft! Blz. 39 bijvoorbeeld. Daar lezen wij:
Geen geweld, kameraden, geweld is niet ons wapen.
Wij hebben onze zaak op den geest gesteld
Van trouw aan elkaar en liefde tot menschen.
| |
| |
Mooi, nietwaar? Zeer schoon van uitdrukking en bedoeling. Maar.... wie herinnert zich niet het beruchte kaaiwerkersoproer, toen de thans zoo vredelievend gezinde dame, die zich wars toont van geweld, tegen de kaaiwerkers, wijzende op de soldaten, overspannen: Schiet er op! schiet er op! heeft geschreeuwd? niet voelende de schromelijke inconsequentie van haar opruiing, immers: de soldaten waren even goed de broeders van de kaaiwerkers, als andersom!
In dit spel klinkt, god zij gedankt, een andere, vrij wat weldadiger toon. Daar lezen wij, (blz. 40):
Leve de soldaten.... Ze zijn onze broeders....
En wie is het geweest, die den zonderling-wreedaardigen eisch stelde, dat, in den strijd tegen de bourgeoisie het proletariaat bewapend moest zijn? Immers, in een gevecht van ongewapenden man tegen man moeten de niet spiersterk geoefende bourgeois het toch wel tegen de bicepsen van het proletariaat afleggen. Doch neen, die krachtige arbeiders moeten nog gewapend zijn!!
God zij gedankt. Mevrouw Henriëtte is tot inkeer gekomen van haar euvelen wil. Thans zegt zij, bij monde van Marianne: Geen geweld, kameraden! en roepen stemmen: Wij willen toch allen den vrede. En hoopvol lezen wij op blz. 16:
......wanneer jullie allen den vrede wilt,
Dan behoeft niemand van jullie den oorlog te vreezen.
en op blz. 33:
Oorlog bestrijdt men alleen door menschen te leeren, hem niet te willen.
en vooral dit behartigingswaardige:
Als alle arbeiders elkaar goed vasthouden over de geheele aarde, Dan is het vrede.
Zeer juist. Uitstekend gezegd, en uitermate doeltreffend, wanneer dit maar niet enkel een frase is....
Frases, helaas, treffen we toch nog aan, aan dit, in opzet en van intentie zoo goede werk. Wie moet niet lachen, als hij leest: ‘dat het proletariaat bij levenden lijve verrot’, dat zij ‘slaven’ zijn,
| |
| |
dat ‘nachtwerk’, de menschen ‘kapot’ maakt, dat de loonen, door de ‘meesters’ telkens ‘omlaag zijn geschroefd’!! Alsof de door de vakbonden ‘telkens omhoog geschroefde loonen’ niet de oorzaak zijn van minstens de helft der werkloosheid! alsof de arbeider heden ten dage niet drie en viermaal zooveel verdient als de intellectueel! (En het doet goed uit den mond eener socialiste een kleinen sneer te hooren tegen de ‘vakvereenigingsbestuurders’, die ‘inbreuk tegen de discipline niet dulden’!)
Hoe het zij, door dit nieuwe werk van de vroeger zoo militante strijdster speuren ook wij iets van morgenrood.
‘Alle bloed is broederbloed....’ ‘Niet schieten, niet schieten, broeders....’ en, als het volgende waarachtig gemeend is, mogen wij gegronde hoop koesteren voor de toekomst:
Wij mogen enkel aan den vrede denken,
Enkel aan vrede door 't socialisme.
Zoo zij het!....
Jeanne Reyneke van Stuwe.
| |
Een paedagoog.
De Wereldbibliotheek, die al zoo vaak goedkoope, keurig uitgegeven boeken het licht deed zien, heeft onlangs het letterlievend publiek verrast met een aantal nieuwe uitgaafjes, aardig van formaat, stevig gekartonneerd, uistekend van druk, zeer verscheiden van inhoud en passend geïllustreerd.
Een der aantrekkelijkste nummers uit deze serie is stellig: Een paedagoog door Nico van Suchtelen, met een zeer eenvoudig gegeven, dat evenwel verteld is met zulk een fijnen realiteitszin, zulk een kostelijken humor, dat men er graag elke spannender intrige voor geeft.
Wel. Het is een vader, en het is een kleine jongen, en het is het verslag, hoe, en met welke middelen het zoontje de opvoedkundige voornemens van den vader-paedagoog finaal versloeg.
Er is een zusje gekomen, en één enkelen nacht zal ‘Bapa’ de zorg voor het tweejarig ventje op zich nemen, om hem ‘het verwennen van altijd bij zijn moeder in bed te liggen’, voor goed af te leeren.
| |
| |
De vader voelt zich boordevol kracht en energie. Hij zal niet toegeven, hoezeer de kleine jongen ook dreint en drenst en zanikt en schreeuwt. Van moeheid zal het kind wel vanzelf bedaren, en bovendien: door het gillen en brullen van jeugdige klanten worden hun longen geoefend, nietwaar?
Ach, hemel. De natuur gaat boven de leer. Men is paedagoog. Zeer goed. Men is verstandig. Nog beter. Men heeft positiviteit en doorzettingsvermogen. Best van al!
Maar men is ook vader, vader, vader; en, wie had het niet gedacht, dat de onrust-nacht zóó eindigen zou?.... na alle kwellingen van angst en boosheid en weifeling, en alle verdere helsche martelingen te hebben doorstaan, bleek van vrees, met bonzend hart en klam van zweet, ijlt Bapa ten slotte, eveneens brullend van opwinding, toe op zijn jongen, en draagt hem mee naar zijn bed als een veroverden schat, en drukt hem in zijn armen en kust hem, en neemt hem aan zijn borst, en kust hem, en kust hem, en fluistert hem zoete woordjes toe en kust hem en kust hem en kust hem.
O, theoretici, o, wijze paedagogen, o, leeraren in opvoedkunde.... leest deze kleine schets, en spiegelt u aan de practijk!....
De andere nummers, die wij ontvingen, zijn:
Louis Couperus: Romantisch avontuur, de onderhoudende historie van een niet alleen romantisch, maar ook gevaarlijk avontuur. Sint Veit van den onvergetelijken Aart van der Leeuw; De Heiligen van Sichem door Ernst Claes; twee verhalen van Pirandello en Het witte schip, naar Aïno Kallas. De volgende deeltjes zien wij met belangstelling en verlangen tegemoet.
N.G.
| |
Een nieuwe Engelsche literatuurgeschiedenis.
Het kan niet worden ontkend: de voorliefde, die het Fransch hier te lande vroeger algemeen genoot, is in den laatsten tijd op het Engelsch overgebracht. Er zijn wel eens getallen gepubliceerd, hoeveel Engelsche boeken er in één jaar tijds in Nederland zijn verkocht: dat liep in de duizenden. Het spreekt dan ook vanzelf, dat een beknopte, en toch zooveel mogelijk volledige handleiding der Engelsche letterkunde een welkome verschijning is.
| |
| |
De ondernemende, intelligente, moderne uitgever J.M. Meulenhoff gaf, van Dr. W. van Maanen, leeraar aan de H.B.S. te Rotterdam, een Short History of English Litterature in het licht, die, als leiddraad voor de studie in deze taal uitstekende diensten kan doen.
Dr. van Maanen geeft een overzicht van de vroegst bekende literatuur, gaat dan over naar de Middeleeuwen, de Renaissance, de poëzie en het proza der zeventiende eeuw, de romantiek, de Victorian Age, de eighteen nineties, om dan te komen tot het moderne drama, het moderne vers, den modernen roman, de moderne novelle en schets.
Met een aangename beknoptheid, doch geen enkele hoofdlijn verzuimend, waarlangs de Engelsche letterkunde is gegaan, geeft de samensteller ons een zeer goed overzicht der ontwikkeling van de Britsche literatuur. Van de voornaamste auteurs geeft hij telkens een korte, maar kernachtige karakteristiek, en teekent in enkele omtrekken een goed, aannemelijk portret. Dat hij, zelfs over de belangrijksten niet uitvoerig kan zijn, spreekt vanzelf, maar de korte kenschetsing is meestal zeer voldoende, wij zien de dichters en schrijvers beschouwd als deelen van het groote geheel èn als gestalten op zichzelf, en tevens krijgen we een opgave van hun interessanste werk. Deze handleiding is dáárom zoo aantrekkelijk, omdat zij is bijgehouden tot op den modernsten tijd, en we er vele bekende en geliefde namen (èn afbeeldingen niet te vergeten, die zeer veel bijdragen tot de compleetheid van het boek!) van hedendaagsche auteurs in aantreffen: de hoogst origineele James Joyce, wiens (in Engeland verboden) Ulyssus in het Duitsch en in het Fransch werd vertaald, en waarover verschillende boeken ‘ter verklaring’ geschreven zijn (o.a. door Stuart Gilbert); Virginia Woolf, die thans zoo op den voorgrond treedt, (maar die in geen enkel opzicht een ‘modeschrijfster’ is of worden zal), omdat haar ‘surrealistische’ werk daar veel te diep, te bizonder en te psychologisch voor is, en die in haar To the lighthouse (een symbolische titel) een wonderfijne studie gaf van een vrouwenleven. David Garnett met zijn Lady into Fox (een vrouw die in een vos verandert), en die dit motief van een bekend Japansch sprookje verwerkte tot een suggestieven, realistischen Engelschen roman; Aldous Huxley, de jonge, door Joyce beïnvloede auteur,
| |
| |
die onderbewuste invloeden laat inwerken op het dagelijksche leven zijner personen, zooals ook Joyce dat doet; Sheila Kaye Smith met haar knappe interieur-studies.... Allen worden zij in een paar woorden behandeld, en met dikwijls treffende juistheid wordt hun hun plaats gewezen.
Ofschoon we natuurlijk volkomen begrijpen, dat in een noodzakelijk beknopt gehouden bestek als dit niet alle namen konden worden genoemd, kunnen bij een herdruk misschien nog o.a. Warwick Deeping, Rose Macaulay, Victoria Sackville West en Dorothy Parker worden ingevoegd, terwijl dan tevens zijn eerste noot op blz. 106 moet worden herzien, daar de genoemde Hollandsche dichters veel minder, of in 't geheel niet, door Shelley werden beïnvloed, dan Dr. van Maanen meent.
Het zeer inhoudrijke boek bevat nog een geheele serie specimina van Engelsche vers-vormen, en in een Appendix nog een overzicht in vogelvlucht van de Amerikaansche literatuur.
Summa summarum. De heer Dr. van Maanen heeft een hoogst verdienstelijk werk verricht, en zijn Short History wenschen wij gaarne een algemeene erkenning en veel waardeering toe.
N. G
|
|