| |
| |
| |
Het witte schip door Jeanne Reyneke van Stuwe.
‘....En het schip zal wit zijn als een zomerwolk, wit als het schuim van de zee....’
Langzaam, en met gebogen hoofd naderde Robert zijn woning, en met een diepen zucht stak hij den huissleutel in het slot.
Ach, het zou met Anna wel weer hetzelfde zijn: koel en stroef, zooals altijd in de laatste weken, sinds....
O, dat zij toch maar niet kon vergeten, wat niet eens zoo erg was geweest: een flirt met een der vroolijke meisjes van zijn kantoor, een gezellig ding, waarmee hij gekheid had gemaakt, en, aan wie hij in stoeiend spel, ook wel eens een kus had ontroofd! Och, het beteekende niets: wanneer hij haar niet zag, dan dacht hij niet eens meer aan het kind.... maar Anna was eens, toevallig, onverwacht op zijn bureau gekomen, en had toen gezien, dat hij met de hand op den schouder van het meisje stond geleund, terwijl hij haar een brief dicteerde.
Thuis was er een vreeselijke scène geweest. Anna was wanhopig, zij kòn de verschrikkelijke teleurstelling niet te boven komen.... en hij had razenden spijt over zijn onbedacht gedrag, en ook veel medelijden met Anna, wier smart niet geveinsd was, maar echt en diep. De zaak was hiermee afgeloopen, dat hij het juffertje, onder het een of andere voorwendsel haar congé had gegeven, maar dit had Anna niet bevredigd: zij hield nu maar vol dat, àls hij het meisje niet
| |
| |
had ontslagen, hij stellig nog erger ontrouw met haar zou hebben gepleegd, en dat hij als hij niet toevallig door háár was ontdekt, wel veel verder zou zijn gegaan, ja, misschien wel van háár had willen scheiden, om met dat meisje te trouwen.
Of hij haar al bezwoer, dat hij zich vergiste, het hielp hem niet, zij had alle vertrouwen in hem verloren. Hij had betoogd en gepleit, al zijn overredingskracht gebruikt, haar om vergeving gesmeekt, maar Anna was onvermurwbaar. Hij werd radeloos, hij wist niet meer, wat hij moest zeggen of doen, en eindelijk, eindelijk had zij hem vergiffenis geschonken.
Vergiffenis, ja, maar in welken vorm. Met haar lippen, maar niet met haar hart. Uiterlijk was zij ‘gewoon’ tegen hem, tenminste in haar eigen oordeel. Zij gaf hem antwoord op zijn vragen, luisterde beleefd naar wat hij te vertellen had, en deed hem huishoudelijke mededeelingen. Maar alle zachtheid, alle hartelijkheid was uit haar omgang verdwenen; met haar strak gezicht, haar koele oogen, haar stroef gesloten mond hield zij hem steeds op een afstand. Hij snakte naar een herstel van de oude goede verhouding; het was geen leven voor een man, om, als hij thuis kwam van zijn werk, altijd een correcte maar ijskoude vrouw te vinden, die, ondanks haar ‘vergiffenis’, hem altijd een wrok bewaarde, die nooit meer argeloos vriendelijk tegen hem was, hem afgemeten begroette, in niets-van-hem innerlijk belang leek te stellen, en die zich, - tenminste zóó voelde hij het in zijn moedelooze oogenblikken, hoe langer hoe meer van hem scheen te vervreemden. Hoe er verandering in dezen onmogelijken toestand moest komen, hij wist het niet. In 't eerst had hij gehoopt, dat de tijd wel verzachting zou brengen.... maar 't was nu al weken en weken geleden, en van verbetering in haar stemming bespeurde hij niets. Bracht hij iets voor haar mee, dan zei ze plichtmatig: ‘O, aardig; dank je wel’; stelde hij haar een uitgang voor, dan antwoordde ze: ‘Goed’, zonder eenige blijdschap, zonder eenig enthousiasme. Ze was niet boos, ze huilde niet, zij deed hem geen verwijten meer, ze werd niet driftig, en maakte geen bittere zinspelingen.... en voor de buitenwereld, (zij waren dat stilzwijgend overeen gekomen) liet hun verhouding niets te wenschen over; waren zij in gezelschap, dan lachte en praatte
| |
| |
zij, en vermeed het niet, met hem te dansen; maar thuis.... dan schoof zich onmiddellijk weer het strakke masker voor haar gezicht, en behandelde zij hem, als ware hij in haar huis een ongewenschte vreemde.
Hij hield zich goed; lokte geen verklaringen uit, deed, alsof haar houding hem niet schelen kon; hij wist, dat zij het recht had, hem te laten boeten voor zijn ‘wangedrag’; maar soms werd hij er toch wel eens moedeloos of ongedurig onder, vooral omdat hij niet wist, hoe hij handelen moest, om haar innerlijk jegens hem te verzachten....
- Goedenmiddag, An! riep hij quasi opgewekt.
- Goedenmiddag, Robert.
Hij vertelde een paar dingen, die hij in de stad had gehoord. Zij bracht hem zijn port, en zette de sigaren en een aschbakje bij hem neer: precies alsof hij een visite was, die het aan niets mocht ontbreken. Ook later aan tafel zorgde zij, dat hij alles had, wat hij kon verlangen; zij verzuimde geen van de kleine handreikingen, die een vrouw over heeft voor haar man, maar in niets wat zij deed, voelde hij een innerlijke warmte, een hartelijke belangstelling, een vriendelijk medeleven.
- Willen we vanavond.... begon hij.
Doch zij viel hem aanstonds, afgemeten, in de rede:
't Is immers de avond van Papa.
- O, ja, zei hij, en slikte een zucht in.
Hij hield veel van zijn schoonvader, en deze van hem, en hij was graag in diens gezelschap; maar na een gezelligen avond met den jovialen ouden heer, viel de stilte en de kilte daarná hem nog onaangenamer op het lijf.
Enfin. Daar maar niet te veel van te voren aan denken. Hij zou anders waarachtig bij Papa zijn gewone vroolijkheid verliezen.... en Papa mocht niets vermoeden; Robert huiverde bij de gedachte alleen.
En Papa was dezen avond blijmoediger en vriendelijker dan ooit. En zelfs Anna lachte, - niet laatdunkend, maar frisch en natuurlijk, alsof zij zich na een zenuwcrisis aangenaam ontspannen voelde.
De oude heer glimlachte, in oolijke verstandhouding met zichzelf, en zei:
| |
| |
- Jongens, - hij noemde hen beiden altijd zóó, - ik heb een verrassing voor jullie.
- Een verrassing, Papa?
Ja. Anna is gauw jarig, en ik heb gedacht over een cadeau.
- Goeie lieverd, zei Anna, want haar vader's hartelijke gulheid stemde haar altijd tot innige dankbaarheid.
- Ja, maar wát moet ik geven? dacht ik. Ik heb Anna naar een verlanglijstje gevraagd. Ze wist niets op te noemen, zei ze. Nu, 't is waar, jullie hebt al vrijwel alles. En daarom heb ik iets anders bedacht, en waarvan ik zeker weet, dat 't jullie welkom zal zijn.
- En dat is, Papa?
- Ik ben nieuwsgierig! lachte Robert.
- Wat 't is?.... Dat zal ik jullie zeggen: 'n Hapag-reis naar Noorwegen.
- O, Papa, wat prachtig!
- Zalig! ontsnapte Anna.
Verheugd, dat zijn plan met zooveel geestdrift ontvangen werd, ging de oude heer het verder ontvouwen.
Hij haalde een prospectus voor den dag, en zei:
- De Oceana, 't prachtige witte schip van de Hamburg Amerika-lijn, vaart van Hamburg af, en blijft zestien dagen onderweg. Jij, Robert, moet dan maar 'n deel van je vacantie nemen. En grappig las hij de moeilijke namen vóór:
- Je vaart langs Norheimsund, Gudvangen, Aandalsnaes, Svartisen, Lyngseidet, Hammerfest, Noordkaap, Digermulen, Merok, Loen, Bergen, en dan weer naar Hamburg terug. 't Is voor jullie interessant, omdat je nog nooit in Noorwegen bent geweest. O, 't is er zoo mooi, kinderen, en zoo heel anders, dan alles, wat je, tot dusverre hebt gekend. De luxe vertrekken met slaapkamer, woonkamer en badkamer op 't C-dek zal ik maar niet voor jullie nemen; de cabines zijn zoo luchtig en comfortabel, dat dat niet noodig is....
Hij praatte voort, en Robert en Anna luisterden verrukt. Ze waren werkelijk even aan hun eigen zware, drukkende gedachten ontkomen. Doch toen de oude heer vertrokken was, en Robert in zijn luchtige blijdschap op Anna toetrad, keek zij hem weer even koud en afwerend aan. En voor de eerste maal ontsnapte hem een verwijtende klacht:
| |
| |
- Hè, Anna, verander nu niet dadelijk weer. Zooeven was je toch vroolijk en blij.
- Ja, zei ze gesmoord. Dat was ik ook. Maar nu opeens denk ik er aan, hoe gelukkig ik zou zijn geweest met deze reis, als.... er niets was gebeurd....
* * *
In trotsche pracht lag het slanke witte schip, de Oceana, gepavoiseerd als voor een feest, op het donkerblauwe, zondoorflitste, wiegelende water der Noordzee. De passagiers waren aan boord, de muziek speelde; het sein tot vertrek werd gegeven, en Anna staarde, de langzaam uit het gezicht verdwijnende kust na, met de vreemde gewaarwording, of zij er haar verdriet achter liet, om een betere, gelukkiger toekomst tegen te gaan....
Zij lag, met naast haar Robert, op een comfortabelen dekstoel uitgestrekt, en als zij haar oogen openhield, zag zij den hoogen hemel, waar goudwitte wolken het àl te helle pastelblauw temperden.... zag zij ver, ver over het bewegelijke, kleurwisselende water heen, en voelde zich ontvoerd worden aan, en als ontdaan worden van alle leed en zorg. En als zij haar oogen sloot, dan voelde zij zich opgenomen in een blijdere wereld, waar zij eindelijk bevrijd was van wrok en verdriet.... en het was haar, of haar ziel vermoeid was geworden, doodvermoeid door een te zwaren strijd.... maar nú zich daarvan herstelde in een algeheele, genadevolle rust....
Haar gejaagde gedachten ordenden zich, en werden redelijker, haar gekwelde zenuwen werden vrediger gestemd, en de aandrang tot schreien, die, omdat zij zich steeds wilde bedwingen, haar uiterlijk zoo hard en koud had gemaakt, liet van haar af, en veranderde in een zachten weemoed, die haar gezicht zooveel liever maakte, dat Robert spontaan haar hand greep, en vroeg:
- Hoe vind je 't hier, An? Is 't niet heerlijk?....
- 't Is hier weldadig, antwoordde zij, en trok haar hand niet terug.
* * *
| |
| |
Dien avond dansten zij samen in de ruime hall, met de escalier d'honneur en de galerij; en in deze smaakvolle omgeving, waar alle gezichten vergenoegd stonden, omdat alle aanwezigen den tocht medemaakten voor hun pleizier, waar beschaafd gelach weerklonk en vroolijke scherts, waar een geanimeerde stemming heerschte, en waar de man, dien zij liefhad, en ondanks alles was blijven liefhebben, allerlei attenties voor haar had, en zoo aandoenlijk dankbaar was voor een enkel aardig woord, een enkelen vriendelijken blik, voelde Anna zich anders worden van oogenblik tot oogenblik; toen zij soupeerden in de grillroom, die er met zijn houten betimmering en ingebouwde kasten uitzag, als een grillroom in een hôtel, en zij, niet minder dan Robert, van al het nieuwe en ongewone genoot, dacht zij, in groote verbazing: Ik was bang, dat ik nooit meer veranderen zou, dat ik voor goed van Bob was vervreemd. En toch, hoe gemakkelijk is het, om hem weer te behandelen als van ouds.... Zou het mogelijk wezen, dat.... niet hij.... maar ik mezelf.... heb ongelukkig gemaakt?
Dien nacht, in het wit-gelakte ledikant, dat onder het raampje stond, in de groote cabine, met de breede spiegelkast, de canapé en de vast-staande kleine tafel, en zij niet dadelijk slapen kon, zoo overvol als zij was, schoof zij de gordijntjes voor het kleine venster, die zij gesloten had, weer open, en keek naar buiten in den stillen, vredig-schoonen nacht.
Hoe klein bij deze weidsche pracht van maanlicht en sterren en golvende, eindelooze zee, was haar zoo lang gekoesterd verdriet; het scheen zich óp te lossen in de grootsche natuur.... en de rust, de rust alom doordrong als een zachte balsem haar afgemartelde ziel....
* * *
Haar vader had gezegd:
‘In het Noorden reizen is het vervullen van een heimwee, dat je niet eens wist te hebben gehad...... 't heimwee om 's heelemaal uit 't gewone leven wèg te zijn, om al 't banale en alledaagsche den rug toe te keeren.... In de wonderwereld van 't Noorden wordt dat verlangen naar rust volkomen bevredigd. In de fjorden heerscht een ‘Zondagsstilte’, in de ge- | |
| |
weldige rotslandschappen van de Lofoden, in de grootsche eenzaamheid van de gletschers voel je al je menschelijke zorgen en bezwaren zoo onbeduidend, zoo gering.’
En zoo was het ook, duidelijk kon Anna het merken. Zij voelde zich als een zenuwzieke, die onder den invloed van zeelucht en zon en heilzame afleiding, allengs, vanzelf geneest. In de over twee dekken omhoog gebouwde eetzaal, waar men zoo gezellig aan aparte, kleine tafeltjes zat, genoot zij met gezonden eetlust van de heerlijke menu's, van ‘zilverzalm’ en ‘roodbaars’, van jonge groenten, van ‘kalfsroulade’ en ‘Wachteln mit kirschen’; dronk zij 's morgens om tien uur haar bouillon, en genoot om vier uur 's middags haar thee met gebak; zij nam in vroolijken ijver deel aan de spelen op het sport-dek, het ‘eierloopen’, het ‘touwtrekken’, het schijfwerpen van het shuffleboard, het squash-tennis en het kegelen. En als een kind, zoo frisch van geest, maakte zij opgetogen de tochtjes mee, die te land werden gehouden: het rijden met de eigenaardige ‘stolkjaerren’ door het Naerödal, met den trein naar Bjorli; de bezichtiging van den gletscher bij Svartisen; het bezoek aan een Lappenkamp, waar al het vreemde van kleeding en huisraad haar ongemeen hield geboeid; de bestijging van de Noordkaap; met een auto van Merok naar Djupvand, waar de waterval loodrecht van de Zevenzusters-rotsen duizend meter naar omlaag stortte in bruisend schuim; met de bergbaan naar het schitterende uitzichtspunt Flöien; en de boot-vaart door het Noordfjord en langs de Scheren....
En op een morgen vond Robert, toen hij Anna zocht, haar in de schrijfkamer, waar zij aan een der dubbele schrijfbureau's bij de ramen zat.
Hij wilde, bescheiden, zich weer verwijderen; toen, met een lieven glimlach hield zij hem terug:
- Ik schrijf aan Papa, zei ze. Wil je lezen, wat ik schrijf?
En hij las, met van ontroering schemerende oogen, hoe zij haar vader vertelde, hoe onnoemelijk veel goed haar de reis had gedaan.. Niet alleen door het schoone en interessante, dat zij had genoten, maar ook vooral, Papa, door de algeheele verfrissching en zuivering, die mijn geest heeft ondergaan. En ik had dat noodig Papa; u hebt 't misschien niet gemerkt,
| |
| |
maar in den laatsten tijd was ik een beetje down en nerveus; 't was mijn eigen schuld, want ik had er geen reden voor, maar nu, Goddank, voor Robert, en voor mezelf vooral, ben ik weer tot inkeer gekomen.... en tot geluk.
Zij waren alleen in de kamer. Hij greep onstuimig haar handen, en drukte ze aan zijn hart, en: Anna, Anna, heb je me vergeven? riep hij, smeekte hij.
En met een zacht gebaar legde zij haar hoofd aan zijn schouder, en bekende hem:
- Ik had je al lang vergeven. Ik wist, dat ik je vergeven kon, omdat 't zoo erg niet was, wat je had misdreven. Maar ik was koppig, Bob, en heb je veel meer laten lijden dan je verdiende. En toch ben je altijd goed en geduldig gebleven. Deze reis, deze zalige reis, heeft me aan mezelf ontdekt, en heeft mij aan jou en jou aan mij terug gegeven...... Je herinnert je het verhaal van Aïno Kallas over Het witte schip? waarvan alle heil werd verwacht?.... Dit witte schip, waarop wij nu zijn, ‘dat wit is als een zomerwolk en wit als het schuim van de zee’ heeft mij, en ik ben er o, zoo dankbaar voor.... mijn geluk terug gebracht....
|
|