De Nieuwe Gids. Jaargang 47
(1932)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |
De duivel ontwaakt door Ralph Springer.(Fragment uit den roman ‘'t Brokkenhuis’, een Sanatorium voor lijders aan een ‘gebroken hart’.Ga naar voetnoot1) Kreten, schorre hongerkreten, als van aasdieren, beantwoordden zijn roep.... Het was middernacht. Middernacht, in de hei, op den kouden, drassigen grond. Barrèl zat geknield, op de borst der Naakte Dame en drukte met kracht van vuisten haar armen neer. En om hen heen krioelden lichamen òp en òm elkaar, krijschten stemmen hoogop, kreunden diepe, zware zuchten laag langs den grond. Hij was sterk, wonder-sterk, woest en onweerstaanbaar. Het tegenstribbelen der Naakte Dame deerde hem niet en hij bedwong haar, nu zijn geschiedenis vertellend, zonder groote inspanning. - Ze heette Pia. Ze was verpleegster. Ze verpleegde mijn broer's vrouw tijdens haar kraam. Verdoemd zal ze zijn. Heb jij wel eens een verpleegster gezien? Echt gezien? Nee, hè? Nou, ik wel. Pia! Een verpleegster is een uniform om een heilig beeld. Pia! Een verpleegster is zelfverloochening, opoffering, geduld. Pia! Een verpleegster is vrouw! Pia! | |
[pagina 34]
| |
Ze is Ginko-foeri-foetisch, zonder bochel, niet scheel en ze loopt rechtop. Pia! Verpleegster praat over het schoone en het goede. Zóó deed Pia. Over de heerlijkheid van geestes- en zielsverwantschap met gelijkvoelenden. Zóó deed Pia! Een man is geen verpleegster. En àls een man verpleegt, dan is-ie als man mislukt. Een normale man vraagt dàn pas in de eerste plaats naar geestes- en zielsgemeenschap, als-ie door den invloed der lichamelijke onderste-boven is geslagen. Dat noemen ze verliefd. Ik was verliefd. Pia! Ik praatte over d'r ziel en ik wist niét, dat ik haar lichaam bedoelde. Ik ijlde over de groote geestelijke dingen des levens, over het reine geluk, dat geest- en zielsgebazel aan twee jonge menschen kan geven en intusschen griende mijn lichamelijk-zijn om haar lichaam. Al grienend verloofde ik me met haar en ze liet me raak grienen. Au! De Naakte Dame had zich met veel moeite een weinig opgericht en hem een geduchten stomp voor zijn borst gegeven. Door den schok kantelde hij van haar af. En zij, zich aan hem vastklemmend, wentelde hem op zijn rug en lag nu halverwege op hem. - Je verveelt me met je gebazel! krijschte ze schril. Ik was als meisje van vijftien jaar al zóó geraffineerd, dat ik met mijn oogen kon doen en bereiken, wàt ik wou, begon ze nu, sneller pratend, haar geschiedenis te vertellen. Mijn moeder had drie broers, allen tusschen de dertig en veertig.... Barrèl, grommend van woede en teleurstelling, deed tevergeefs moeite, haar van zich af te werpen. Eindelijk klauwde hij haar hand vast, duwde die woest in zijn mond en beet er schrokkig in. De Naakte Dame gilde uitzinnig, maar werd nog overschreeuwd door de Weduwe. Deze was namelijk terecht gekomen op den schoot van het Dronken Gezicht en had aanstonds haar armen om zijn hals gestrengeld, om hem, sentimenteel schreiend, haar geschiedenis in het oor te kweelen. Nauwelijks had ze echter een | |
[pagina 35]
| |
enkel woord uitgebracht, of hij sloeg met kracht zijn vlakke hand op haar mond. - Je ziet me natuurlijk voor een stuk proleet naar den geest aan, grauwde hij haar toe. Maar eigenlijk ben ik een brok Faust. Je weet, of je moèst weten, dat we in onze ouwere jaren allemaal een brok Faust worden.... De brandende pijn aan haar hand maakte de Naakte Dame zwak; ze liet zich zonder weerstand door Barrèl op den grond kantelen. - Val we nu nòg eens in de rede, als je het hart hebt, gromde hij. Let op, ik vertel verder. Wij praatten dagelijks uren lang over ons toekomstig leven, over de verheffing van ons wezen en over de noodzakelijkheid van het afsterven onzer lagere gedachten, gevoelens en verlangens. Als zij het over ons aanstaand huwelijk had, dan citeerde ze allerlei frasen uit een bijbeltekstenboekje van een als dominee mislukt essayist. En ik kletste mee, over ethica en geloofde bijwijlen zelfs dat ik het meende. Maar in den nacht van ons huwelijk wist ik er absoluut niets meer van en voelde ik me niettemin bijna gelukkig. En toch, toen begon mijn ellende pas, waarvan het ergste was, dat zij die hel van jammer ons ‘geluk’ noemde. Althans, in het begin. Later noemde ze ons, nooit eindigend, moordend twisten, de botsing tusschen mijn bestiale natuur en haar geweldigen drang naar geestelijke verheffing en volmaking. Verbeeld je, háár drang naar geestelijke verheffing en volmaking. En, gedurende de acht maanden, dat we verloofd waren, hadden haar praatjes geen anderen invloed op me gehad, dan mijn bloed te verhitten en me nijpend nieuwsgierig en verlangend te maken naar haar lichamelijk wezen. Nauwelijks verbeeldde ze zich, een teeken van zwangerschap waar te nemen, of ze drong me er toe, haar lichamelijk geheel vrij te laten; ze noemde dat, onze vrucht zoo jong mogelijk reeds een voorbeeld van reinheid en hooger leven geven. En, toen het bleek, dat ze zich had vergist, moest ik dat weer als een teeken zien, dat ons samenleven voor hooger plan dan het banale bestemd was. Ze nam zich een aparte slaapkamer en soms, als ik, volgens haar, te zwaar moest strijden tegen mijn lagere aanvechtingen, mocht ik haar hand kussen. Maar verder.... | |
[pagina 36]
| |
Barrèl voelde zich door een geweldigen schok tegelijk met de Naakte Dame opgelicht en weggeslingerd. De Kampioen-Bokser was de Statige Feministe, die zich in het donker aan hem wilde opdringen, met een grooten sprong ontvlucht en op het Dronken Gezicht en de Onbestorven Weduwe terecht gekomen. Dezen slingerde hij nu, met motorische kracht, tegen Barrèl en zijn dame aan. Te midden dier catastrophe trachtte de Naakte Dame te vluchten; maar worstelend en krioelend mèt en in het menschenkluwen, gelukte het Barrèl haar arm vast te grijpen. Schreiend van wanhoop en teleurstelling sleepte ze zich voort, hèm achter zich aan schurend over den drassigen grond, tot ze stuitten op de Oude Dikke Dame, die dik-bemodderd lag te jammeren van koude. Zelfs in zijn toestand rilde Barrèl van haar. Om haar van zich af te houden, liet hij de Naakte Dame vrij; aanstonds sprong ze op en vluchtte in de richting van 't Brokkenhuis. - Zomernacht? gromde het Dronken Gezicht, vlak langs zijn oor. Duivel's dracht, zeg ik je. En, als er maar tien druppelen regen vallen, trekken ze haar waterproof aan en dan zie je niets meer en je vermoedt een hel vol duivelachtigheid; door haar charme, haar lenigheid, haar geraffineerd manoeuvreeren met 'r heupen en wat ze nog méér heeft. De Onbestorven Weduwe was hem ontglipt; nu trachtte hij zich aan Barrèl vast te klampen. Maar deze vergat, uit angst vóór en afkeer ván hem, zijn afschuw voor de Dikke Dame; hij omarmde haar glibberig, bemodderd lijf en rolde, met haar, uit de nabijheid van het Dronken Gezicht, onderwijl het vervolg van zijn geschiedenis in haar oor krijtend. - Dus voortaan was ik een hongerlijder, Tantalus op zijn ergst. Want àl de zielige ethica, die uit haar mond rolde, alsof ze een overgebakken dominee was, werd tot leugen gemaakt, door de prullen van Hirsch en Liberty, die om haar lichaam hingen. D'r sprak geen greintje geestesleven, zielsverrukking of bijbelteksterij uit dat rare lappengoed. Maar wèl daagde het me voortdurend uit en stookte het me op, op haar beet te pakken en 'r te zoenen, wààr 'k wou. Hij was nu op haar geklauterd, maar gleed op den grond; ze | |
[pagina 37]
| |
was glad en glibberig van modder. Op goed geluk rolde zij zich voort, zoo snel als haar mogelijk was, om uit zijn nabijheid te geraken. Een eind verderop schommelde ze met veel moeite overeind en waggelde de Naakte Dame achterna. - Pia! schreeuwde Barrèl woest, zich opwindend, wijl de een na den ander hem alleen liet, Pia! Een enorme hand spande zich om zijn keel. - Mijn biceps kon een halve centimeter hooger opzwellen dan de biceps van den kampioen dien ik d'r uit knock-outte! bulderde de machtige, angst-aanjagende stem van den Kampioen-Bokser in zijn oor. Als 'k 's avonds de arena uitwaggelde, m'n heele gezicht bepleisterd en beklonterd met gestold bloed, dan kwijlden de wijven van de geld-burgerij me met zùlke groote oogen aan. Ik had ze voor de keus en kon nemen wiè en zoovéél ik wou. Ben jij óók wel eens Kampioen-Bokser geweest? vroeg hij, na korte pauze, iets zachter. Meteen gaf hij Barrèl 'n vinnigen stomp voor zijn maag. Nee, gromde de Bokser, teleurgesteld, jij weet d'r nièts van, hoè en wàt het leven van 'n kunstenaar is. Maar als je met zóó een begint, dan maakt ze joù kapot vóór je 't weet en dàn maken je collega's je pas goèd af. Dáárom keek ik d'r nóóit eentje aan en d'r cadeautjes verkocht ik aan een knul van 'n bazar, omdat 'k d'r geen zin in had, zèlf een winkeltje op te zetten.... Hij zat nu rustig op Barrèl's rug, met het voornemen, al vertellend het aanbreken van den ochtend af te wachten. In Barrèl begon geweldige energie te gisten. Zijn innerlijke krachten en vermogens, lang teruggedrongen, ja latent gemaakt door zijn liefde-misère en de daardoor ontstane apathie, kristalliseerden een ontzettende macht; hij voelde de mogelijkheid in zich groeien, tot grootsche uitingen van zenuw- en spierkracht. Saamgedrongen, ineen gekrompen liggend onder het robuste lichaam van den Kampioen-Bokser, slaagde hij er door bovenmenschelijke inspanning in, zich met zijn vracht op te richten. Heilige Hercules! schreeuwde de Bokser, beangst. - Pia! joelde Barrèl nu zijn kreet uit. Hij wachtte, den blik dreigend gevestigd op den ander, of hij reageerde. Pia! Pia! Pia! herhaalde hij dan. | |
[pagina 38]
| |
Gelijk een buffel den hem besprongen tijger, slingerde hij den Bokser ver van zich af en snelde toen weer op hem toe, om nu op hem te zitten èn hem te noodzaken, naar zijn geschiedenis te luisteren. Allen, die nog krioelden en gromden op den drassigen heigrond, rukten ontzet overeind, om aan de uitbarstende woede van Barrèl te ontkomen. Het Jonge Ventje, dat juist zat te zeuren aan de borst van de Zeenymph met de Groene Haren, voelde zich door haar opgelicht worden. Toen hij bemerkte dat ze vluchtte, liep hij haar snel achterna. In het voorbijgaan struikelde de Zeenymph over de toga van de Statige Feministe, die dadelijk een hartigen vloek uitstiet. Meteen, echter, rende ze de anderen na, haar kleed hoog optillend, om een herhaling te voorkomen. Pia! Pia! joelde Barrèl. Zijn kreet joeg allen op en vuurde hen aan tot haast. Zelfs de Kampioen-Bokser, die nog heel even de kans had willen waarnemen bij het Dronken Gezicht, werd zoozeer van schrik bevangen, dat hij zijn plan veranderde. Hij rukte den ander overeind, duwde hem, joeg hem, al dravend voor zich uit. En, gedurende die vlucht vertelde hij, hijgend en onsamenhangend, van zijn noodlottige successen bij de rijke sportliefhebsters. Barrèl sprong mèèr dan hij liep, vloog eerder dan hij sprong. Maar, misleid door het zigzag loopen der anderen, slaagde hij er niet in, een van hen te grijpen, om zijn geschiedenis te vertellen. |
|