| |
| |
| |
Maandelijksch overzicht
Letterkundige notities. XVI.
De basis der welsprekendheid.
Albert Vogel, Neerland's groote voorganger in de leer der welsprekendheid, zoowel in theorie als in practijk, deed bij de firma Brusse te Rotterdam, een werk verschijnen, dat hij Rhetorica heeft genoemd, en dat wij met buitengewone belangstelling hebben gelezen.
Rhetorica, (hier natuurlijk genomen in den zin van redekunst, leer der welsprekendheid, en niet in dien van de twééde beteekenis: valsche beeldspraak, als waartegen De Nieuwe Gids zijn heele leven gestreden heeft) is een standaardwerk geworden, waaruit voor iedereen, ook voor degenen, die géén redenaar zijn of het wenschen te worden, ontzaglijk veel te leeren valt.
De schrijver, man van groote kennis, eruditie en belezenheid, zelf een hoogst gewaardeerd redenaar en voordrachtkunstenaar, heeft zijn stof nauwkeurig overwogen, zoodat hij, alvorens te gaan schrijven, zijn materiaal volkomen meester was; toen heeft hij dit in hoofdstukken verdeeld, en deze weer onderverdeeld in paragrafen, welke hij allen een titel gegeven heeft, zoodat de aandachtige lezer een prachtig overzicht krijgt van het veelomvattende onderwerp, dat door onzen knappen ‘wèl-spreker’, die tevens een aangenaam en boeiend auteur moet worden genoemd, van alle kanten wordt belicht, zoodat dit omvangrijke werk, met de beeltenis van Demosthenes op het titelblad, waarlijk ‘niets te wenschen overig laat’, omdat men in dit boek als in een Fundgrube alles tezamen vindt, wat maar met de kunst der welsprekendheid in verband kan worden gebracht.
| |
| |
Albert Vogel heeft een manier van schrijven, die dadelijk pakt en dan blijft vasthouden. Zijn werk is nergens dor en droog, zelfs bij de technische gedeelten om ze zoo maar eens te noemen, wordt de behandelingswijze nooit vervelend, integendeel; want hij weet zich exact te beheerschen, vermijdt alle ‘teveel’, en kiest, met heldere intelligentie dàtgene uit, wat een algemeen publiek kan interesseeren. De auteur heeft reeds menig ander geschrift in het licht gegeven, maar nog geen zoo uitvoerig, en dit boek zal het dan ook wel zijn, waarvan hij het meeste pleizier zal beleven.
Welk een studie, welk een arbeid moet er vooraf zijn gegaan aan het tot stand komen van dit boek. En over hoeveel geduld en intuïtie heeft de auteur beschikt, om ervan te maken, wat het geworden is. Levend komt zijn woord tot ons, en het is, of wij den voordrager-zèlf, met zijn beheerschten eenvoud en zijn juist besef, tot ons hooren spreken.
Eerst worden met ons verschillende soorten van redekunst besproken; dan behandelt hij met ons de samenstellende werkzaamheden, die aan het optreden in het openbaar vooraf moeten gaan. Verder krijgen we beschouwingen over den stijl, de poëzie en het proza, over de rhetorische figuren in de taal, die ons allen duidelijk worden uitgelegd en met toepasselijke voorbeelden geïllustreerd, de samenstelling der redevoering, de voorbereiding tot het spreken in het publiek, de uitspraak van klinkers en medeklinkers, het gebaar, de mimiek, styleeren en typeeren, spreekoefeningen, den adem, het pantomimisch vermogen, de ontwikkeling van de spraak, - en voorts over alle details, die met deze onderwerpen samenhangen; en het boek sluit met een reeks voorbeelden in Fransch, Duitsch, Engelsch en Hollandsch van beroemde improvisators en redenaars.
Het boek Rhetorica verdient in verschillende talen te worden vertaald, en misschien gebeurt dit ook wel, want Albert Vogel is tot ver over onze grenzen bekend en geliefd. En niemand is nog het opmerkenswaardige feit vergeten, dat een leerling van hem, Harry van Hooff, in een internationalen wedstrijd voor welsprekendheid, in Amerika gehouden, den prijs behaalde!......
| |
| |
Wij wenschen dit mooie, zuiver geschreven, interessante en tegelijk nuttige boek in veler handen. Een meester in de voordrachtkunst is hier aan het woord, èn iemand, die zijn eigen, voortreffelijke theorie in een eigen, voortreffelijke toepassing heeft gebracht. Er zullen niet veel Hollanders zijn, die niet dikwijls onder Vogel's gehoor zijn geweest, en die niet dankbaar genoten van zijn voordracht, welke de schoonheid van zijn gekozen stof volkomen tot haar recht komen deed. En dus wenschen wij dit belangrijke nieuwe oeuvre dan ook gaarne het succes, dat het in alle opzichten ten volle toekomt.
N.G.
| |
Gij, vrouwen!....
Een kreet, een klacht, - een zóo snijdende, doordringende kreet, een zoo huiveringwekkende klacht, dat zij in onzen geest blijft dóórklinken met niet aflatende macht. Een pleidooi tegen den oorlog, welsprekender dan het meest welsprekende woord, omdat het als het ware alles laat zien, de werkelijkheid toont, en de verschrikkelijkste waarheid in beelden aan ons openbaart......
Gij vrouwen!.... door Helen Zenna Smith is geen verhaal van oorlogsondervinding, half feit en half fantasie; het is geen roman met een intrige en een ontknooping, neen! het is een rauw, onbarmhartig verslag, dat wij méévoelen, méélijden, want mede ondergaan. Het is van een zoo wreede waarachtigheid, dat wij ons met een siddering zouden willen afwenden, ware het niet, dat wij beseften, hoe deze dingen geweten worden
moeten, door iedereen, oud of jong, aanzienlijk of arm, hetzij man of vrouw, geweten worden moeten.
Toen, kort na den oorlog het eene boek na het andere vol oorlogsellende verscheen, waren wij na een tijd moe en beu en àf van dit soort lectuur. We konden eenvoudig niet langer in deze gruwelkamer der geschiedenis vertoeven; we sloten onze oogen en ooren voor het steeds maar weer oprakelen der misère, nu de misère toch goddank achter den rug was, eindelijk....
Toen hadden wij een heele poos rust. Doch opeens verscheen daar Remarque's remarquabele boek: Im Westen nichts neues.
| |
| |
En opnieuw was ‘de stroom ontketend’, en ieder, die zich nog iets herinenrde, kwam daarmee voor den dag. Doch het lijkt wel, of wij nu, na onze rust, weer vatbaarder zijn geworden voor de ontroering, die oorlogsboeken nu eenmaal altijd wekken, en menigeen zal na zijn lectuur de hand voor het voorhoofd slaan, en steunen: Dat nóóit meer. Nóóit meer dat oproepen over de wereld van deze willekeurige hel....
En dát beoogt immers de oorlogsliteratuur. Dát is toch het doel dergenen, die hun ondervindingen, observaties en souvenirs te boek stelden tot een waarschuwing voor hun tijdgenooten en voor het toekomstige nageslacht. En daarom, spaar uzelven niet, en werp uw boek niet angstig en walgend terzij, maar laat het op u inwerken; ik weet wel, het bijt als vergif, uw zenuwen worden aangetast tot zij rillen van pijn, maar verhard u tegen uw eigen overgevoeligheid, die nauwelijks lezen durft, wat anderen moesten doorleven. Het moet, het moet. Deze gruwelen, helscher dan zelfs in de hel kunnen bestaan, moeten door ieder worden geweten.
Gij vrouwen!... (uitgegeven door den uitgever H. Schuyt Jr. te Alkmaar en bizonder goed vertaald door Yge Foppema) is een aanklacht door Helen Smith (het boek wordt in den ikvorm verteld) in het aangezicht geslingerd van de heele beschaafde wereld, en vooral is het een brandend verwijt aan de kortzichtige ouders, die uit een vreemd soort vaderlandsliefde, een bekrompen chauvinisme, hun kinderen ten offer werpen aan den oorlogsmoloch, hen dwingen deel te nemen aan deze menschonteerende ellende en het verminkte lichaam van hun zonen niet tellen, als daar de fictieve eer van een medaille aan is verbonden. Tot dezen richt zich in de eerste plaats dit felle boek, dat de keerzijde laat zien van wat jonge menschen in hun overmoed wel eens hebben genoemd: het glorieuse oorlogsbestaan. Die keerzijde - hoe weerzinwekkend verschrikkelijk is zij. Zoo zonder eenige schoonheid of heroïek, zoo vol lijden, lijden, lijden, - zooals het beest lijdt, dat weerloos in den val is gedreven, zooals de mensch lijdt, die leeft in een angst, die te zwaar is om te dragen, die van oogenblik tot oogenblik gemarteld wordt door onzegbare smart om pijn, gemis, ontbering of verlies....
| |
| |
Van alle verschenen oorlogsboeken lijkt Gij vrouwen! mij wel het treffendste. Waarom? ik weet het niet. Misschien omdat hier een vrouw aan het woord is, en ik als vrouw al haar duldelooze ellenden meevoelen kan?.... O, de verwording, de verkommering, zedelijk, zoowel als lichamelijk, die de vrouwen aan het front ondergaan....
Twee perioden zijn er, die het meeste indruk op mij hebben gemaakt. Den rit van de chauffeuse met haar ziekentransport naar het hospitaal, als achter haar in den wagen een waanzinnige en een shellshock-patiënt gillende elkaar te lijf schijnen te gaan, en zij weet, dat zij zou moeten gaan kijken.... maar niet durft. En de tweede is de hijgende rit in het maanlicht, als van een vliegeraanval de bommen neerdonderen over de wegen, en al dichter en dichterbij komen neer te vallen, en vlammend barsten in krakend geweld....
Van dergelijke toestanden hebben de veilig thuisgeblevenen geen besef. En daarom lees, lees dit boek, - misschien, dat ge er een wiser and better woman door wordt....
* * *
En menschen gingen voorbij.... is de door J.M. Meulenhoff te Amsterdam uitgegeven, direct beroemd geworden roman van Marcelle Capy, die eenige weken na het verschijnen reeds in 50.000 ex. was verkocht, en die met algemeene stemmen bekroond werd met den Prix Sévérine (die eenigszins te vergelijken is met den Nobelprijs voor den vrede).
In dit boek leven wij het leven der thuisgebleven vrouwen mede, en zien wij, hoe, door den omgang met krijgsgevangenen, in de ‘vijanden’ het besef ontwaakt, dat ook hun tegenstanders menschen zijn, met menschelijke rechten, verlangens, opvattingen, en hoe langzamerhand de gevreesde en gehate Boches bevriend raken met het volk, dat zij bestreden.
Een goed en nobel boek. Een sympathiek en ook wel juist boek, zeer natuurlijk en menschkundig geschreven. En waarvan de bedoeling, als zij doordringt in de zielen der ‘oorlogmakers’ misschien onnoemelijk veel goed kan doen.
Maar.... wie zijn de ‘oorlogmakers’?
| |
| |
O, ik weet natuurlijk heel goed, hoe altijd imperialisme en kapitalisme en politiek de schuld krijgen van het oorlogvoeren, en dat het arme volk als oorlogsvee ter slachtbank wordt gedreven, door den dwang van heerschers, aan wie zij als martelaren onderworpen zijn. Doch is dit de waarheid? Zou een oorlog mogelijk wezen als het volk het niet wou? Als niet in het volk zèlf het eeuwig aanwezige bête humaine dorstte naar het uitvieren van den drang naar wreedheid en bloed?...... Welke tiran, welke abstracte macht zou in staat wezen millioenen en millioenen tot ondergang te doemen, indien deze millioenen weigerden deel te nemen aan een strijd tegen vijanden, die zij niet kennen, en waartegen zij dus geen haat kunnen koesteren?
Ik denk aan de socialisten. Met klem en geestdrift zongen zij de ‘Internationale’. Grenzen bestonden niet. Alle menschen waren elkanders broeders, vrienden, kameraden. Doch.... op het eerste oorlogssein werden de triomfantelijke roode vaandels verbrand... en... trokken de broeders tegen hun broeders op...
De 4.000.000 socialisten in Duitschland, de 13.000.000 socialisten in geheel Europa hadden den oorlog kunnen beletten... maar... zij hebben dat niet gedaan.
Zeker, vele leiders hadden daarvoor hun leven veil moeten hebben, en zouden gevallen zijn voor hun zaak. Doch ‘het bloed der martelaren is het zaad der kerk’, en als de leiders hun bloed hadden over gehad voor hun heilige overtuiging, dan zouden honderden en duizenden, nú hun tegenstanders, bekeerd zijn geworden, en zich bij hen hebben gevoegd, zooals dat ook het geval is geweest, toen de eerste Christen-vervolgingen vele overtuigd geloovigen tot martelaren maakte. Men moet eerbied en bewondering hebben voor deze laatsten, omdat zij menschen-uit-één-stuk waren, en hun godsdienst hun werkelijk boven alles ging, welke zóó volkomen echt bij hen was, dat zij er zelfs voor wilden sterven....
En dáarom. Geef aan het volk, dat, in onberaden onbedachtzaamheid, den verscheurenden drang volgt van het wilde dier in zijn bloed, deze, alle oorlogsboeken in handen; misschien dat zij erdoor tot inkeer en zelfbezinning komen. Want eerst als het volk tot de overtuiging zal zijn gebracht, dat oorlog iets monsterachtigs is, zoodat zij weigeren aan deze menschenslach- | |
| |
ting-zonder-noodzaak-of-baat deel te nemen, dán eerst, - ondanks kapitalisme en imperialisme en diplomatie en militairisme - zal er geen oorlog meer mogelijk zijn.
Jeanne Reyneke van Stuwe.
| |
‘Het eeuwig Nu, het eeuwig Alom....’
De wereldziel is in de stof gekruisigd.
Plato.
Met een suggestieve bandteekening van Willem van Konijnenburg en een bizonder interessante voorrede, die in een klein bestek ontzaglijk veel lezenswaardigs bevat, van Mr. C.P. van Rossem, geeft een jonge schrijver, die hartstochtelijk de schoonheid liefheeft, en haar in het leven naast de religie plaatst, wijl beiden ‘zonder dogma zijn, een innerlijke bewustwording, een éénwording met het Zijn’, - André Peters is zijn naam, bij Toorop's Twaalf Staties van den Kruisweg, een nieuwe interpretatie in poëtisch proza (W.P. van Stockum en Zoon, Den Haag.) Een dieper religieus instinct is in de moderne wereld ontwaakt, en zoo beeldde deze auteur dan ook, met een zuiver aanvoelingsvermogen, niet de tragedie van den Palestijnschen Jezus, maar de lijdensstaties van den mystieken Christus, den ‘geest, gekruisigd in de stof’.
In de huidige, algemeene ontwrichting, ontreddering, is de mensch opnieuw gaan zoeken, tasten, trachten naar een betrouwbaar houvast, - André Peters, een zelf-voeler, zelfdenker, zelf-vinder, biedt het resultaat van zijn tot bewustheid geworden, onbewuste ziening en beleving ons aan tot een nieuwe toeverlaat, een nieuwen steun. Want het mystieke leven is boven tijd en ruimte verheven, en ontheft ons van onze aardsche zwaarte, om het bestaan lichter voor ons te maken, in een ‘eeuwig Nu, een eeuwig Alom’.
Jeanne Reyneke van Stuwe.
|
|