De Nieuwe Gids. Jaargang 47(1932)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 653] [p. 653] Verzen door Hélène Swarth. I. Ter nagedachtenis aan dichter Pol de Mont. Blijde zangmond, roos vol liederhoning, Vlammend zonhart - thans een handvol asch! Rust in vrede in de allerlaatste woning, In d'Aprilbloei, die zoo lief u was. Straalt zoo laat uw roem van zangerkoning, Minnestreel van zuiver dichterras, Loont zoo laat uw lied de lauwerkroning, Elk u lieft, die ooit uw zangen las. Leeuwrik, juublend hoog in blauwen morgen, Nachtegaal, die zong in sterrenlicht, Boven nijd, verguizing, leed en zorgen, Vondt ge op aarde al hemeltroost in dicht. Ver van de asch, in lentebloei verborgen, Zingt uw ziel voor Godes aangezicht. [pagina 654] [p. 654] II. Troost. Een zee van hoofden zag ik, vol vertrouwen, Geheven naar wie hoop en troost hen bood. - ‘Uw lieven leven! laat dan áf van rouwen! 't Versleten kleed vergleed in aardeschoot. De ziel zweefde óp naar de eeuw'ge bloemenweiden - Vreest niet Gods Engel, den verlosser Dood. Naar waar verloornen lievende u verbeiden Gelijk de leeuwrik, juichend, blij en licht, Rijs óp naar 't land, waar scheiden is noch lijden, Bevrijde ziel, en zing in morgenlicht. Gelijk een knaap laat speelgoed blij ontglippen, Wanneer hij 't hoofd ten hoogen hemel richt, Waar heimwee lokt naar verre sterrestippen, Laat vallen ál wat deerde reiner staat. Zie rozelicht, die glimlach van Gods lippen, Geen avondrood, maar hemeldageraad! Bereid u voor en blijf, vol aandacht, weven Voor 't eeuwig leven blank een zielgewaad.’ En tot den trooster zag ik trouw geheven. De zee van hoofden, schuimwit, golvegrijs. En 't orgel zong en zacht, met teeder beven, De stemmen zongen de oude vrome wijs. [pagina 655] [p. 655] III. 'K Vereer.... 'k Vereer de Ster, 't Gevleugeld Hart, den Vlinder, Doch, kniel ik neer, sla 'k de armen rond uw kruis, O Wegbereider naar het Vaderhuis! O Zoon van God, Verlosser en Verbinder! O Vrouwezoon en Heiland, met uw kinder- En godeziel, ons reddende uit gedruisch Der luide wereld, stillend stormgeruisch En wandlend op de waatren! Wie beminde er Zóo diep, zóo teeder? Wie op aarde zwart Kwam blank een spoor van hemellicht verspreiden? Wie droeg voor ons, voor u. voor mij zijn lijden, Waarvoor hij daalde in 't rijk van zonde en smart? U loven wij, van angst voor dood bevrijden, O Ster, o Vlinder! o Gevleugeld Hart! Vorige Volgende