De Nieuwe Gids. Jaargang 47
(1932)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 642]
| |
Mémoires van Philippe Zilcken den schilder en dichterGa naar voetnoot*) door Marie C. van Zeggelen.Neen, gedichten schreef hij niet, maar alles wat zijn geest wrocht, was dichterlijk, ontsproten uit het brein van een dichter. Zoo zijn zijn etsen, zijn schilderstudies, zoo is het vloeiend, sierlijke proza, meest geschreven in het Fransch, zijn geliefde taal. Philippe Zilcken was een buitengewoon gevoelig mensch van een groote goedheid voor zijn medemenschen en een fijn onderscheidingsvermogen. Zijn spontaniteit en daarmede gepaard gaande nerveusiteit, maakten hem het leven niet gemakkelijk, maar waar hij heftig geweest was, trad hij onmiddellijk terug in de sfeer van vriendelijkheid, wanneer hij bemerkte iemand gekwetst te hebben. Deemoed was een deugd van hem en als vele kunstenaaars had hij zijn leven lang iets van ‘het kind’ behouden. Die eigenschap maakte den omgang met hem zoo aantrekkelijk. Men was altijd in goed gezelschap met hem. Alles leek lichter en eenvoudiger in zijn omgeving. Het was of de gevoelige hand dezelfde luchtige maar juiste lijn in het leven trok, als die, welke aan zijn etsen zulk een groote charme gaf! - Gratie!... Zilcken kon niet buiten gratie! Die deed hem zoeken het gezelschap van fijne, beschaafde mannen en geestige vrouwen. Ten onrechte zou iemand, die hem oppervlakkig kende, dit voor een vertoon van ijdelheid hebben kunnen houden. Wie met hem bevriend was, wist wel beter. Zilcken was de eenvoud zelf. Kinderlijk blij kon hij zijn, iemand die hij bewonderde plotseling te ontmoeten. Over zulk een ontmoeting of gesprek, kon hij juichen als ware hem het grootste geluk te | |
[pagina 643]
| |
beurt gevallen en het lot was hem in dit opzicht gunstig. De brieven aan Madame Ch.C.A., de vriendin die den zoo goed passenden titel aan zijn mémoires gaf, getuigen daarvan. In dezen ‘tuin van het verleden’ dagen uit den schemer de mannen en vrouwen op, die Zilcken's vrienden werden, die invloed op zijn leven kregen en die hem vooral geïnspireerd hebben. Eerst die uit zijn kindertijd zooals de indrukwekkende grijsaard met den langen baard, Armand Barbès, van wien de kleine Philip het eerst de woorden ‘republiek, democratie en volk’ hoorde. Zoowel zijn ouders die groote muziekliefhebbers en beoefenaars waren, als de familie Danglar, vrienden van zijn ouders, omringden zich gaarne met interessante landgenooten en vreemdelingen en het is vooral in den salon van den Franschen professor Danglar, waarheen Philip zeker reeds jong met zijn ouders heen ging, dat hij de ontmoetingen had die op zijn verder leven van invloed waren. ‘Je me souviens encore que, tout enfant, j'ai été sur les genoux de nobles Japonais faisant partie de la dernière ambassade japonaise en Europa, en costume national, avant la Revolution de 1868’. De sobere. streng Japansche kinomo's van mevrouw Nagaska, de vrouw van den Japanschen gezant en de gezelschapsdame, prinses Fudé Watanaba maakten een onvergetelijken indruk op het kind en stellig hebben die uiterst gedistingeerde bezonken kleuren er toe bijgedragen hem den ‘Japonisant’ te maken, dien hij later geworden is, den verzamelaar en fijnproever van Japansche kunst. In diezelfde omgeving zou hij later ook doctor Jan ten Brink ontmoeten en als zeer jeugdig lezer en snuffelaar kon hij dezen een ontdekking doen, een werk van de nog weinig bekende auteurs, de Goncourts (Manette Salomon). Hij is dus degeen geweest die deze gebroeders in Holland heeft doen waardeeren evenals hij later het eerste de aandacht gevestigd heeft op de gedichten van Verlaine. Rondom den jongen Zilcken zien wij het oude den Haag verrijzen. Geboren in het huis aan de schaduwrijken gracht ‘où les oiseaux chantaient dans les grands ormes’,Ga naar voetnoot1) ging de jonge Zilcken al spoedig mede naar de Willemstraat. In den | |
[pagina 644]
| |
grooten tuin van dat nieuwe huis mocht hij later zijn atelier bouwen en hier hooren wij de bekende namen noemen van Bosboom, Israels, Destrée, de Bock, zelfs komen wij in hoogere kringen. Koningin Sophie had een particuliere secretaris noodig en de vloeiend Fransch sprekende en schrijvende Philip Zilcken kreeg door relaties deze niet gehonoreerde betrekking. Het was louter een eer! ‘à titre gracieux’. In de ‘Revue internationale’ van 1900 heeft Zilcken een uitvoerige beschrijving van dezen, voor den zestienjarigen, zoo interessanten tijd gegeven, maar ook de enkele bladzijden in deze Mémoires doen zien welk een vereering hij voor de groote Vrouw, de bijzondere vriendin van Napoleon III gekregen heeft gedurende dien tijd. Aan het tafeltje gezeten ‘en bois noir recouverte de cuir’, moest hij in een notitieboekje ‘relié sur un papier trop raide et trop dur’ de gedachten in brief- of in literairen vorm opschrijven die zij hem dicteerde. De laatsten waren studies over Dante, le Tasse, Shakespeare, Renan, Leibnitz, Motley en filosofische beschouwingen o.a. over: het menschdom, de vrijheid, de beschaving. Hij leerde de Koningin dus wel in haar rijkdom van geest kennen, en mocht het eerebaantje dan verder geen materieele voordeelen opleveren, zeker kwam die tijd zijn eigen zelf ten goede en heeft deze hem met schatten verrijkt. Dat Zilcken in zijn jeugd ook reeds die soort van bescheidenheid had, welke met gerust timiditeit kon noemen, lezen wij in het volgende onbeduidende maar teekenende voorval. Op een morgen stond er bij zijn aankomst op het huis ten Bosch (waar H.M. toen vertoefde) een oud Japansche schotel met de prachtigste vruchten voor hem klaar. Attentie van de Koningin, opdat hij zich kon restaureeren. Maar Philip durfde er niet van te nemen en de schotel bleef onaangeroerd! Ook in zijn teekeningen stelde de Koningin belang en toen hij op haar hoog verzoek deze eindelijk medebracht, ried zij hem aan ‘veel te werken’, ‘ce en quoi elle n'avait pas tort!’ meent hij. Zijn eerste leermeester was de fijngevoelige Anton Mauve. Door hem leerde hij de waarde van ‘toon’ kennen. Met hem dwaalde hij in den omtrek van den Haag, bracht zelfs de zomermaanden met hem buiten door Hij werd ‘prèsque son ecordé’ zooals hij zelf zegt. Eens buiten wandelend, kwamen | |
[pagina 645]
| |
zij een troep schapen tegen die aan den rand van een beek ging drinken. Mauve en zijn leerling legden zich in het gras neer en bleven zoo langen tijd dit tafreel bespieden, om ernstig in zich op te nemen wat lichter was, de lage lucht, de ruggen der schapen, of het vol belichte weiland. ‘Eerst toon dan kleur.’ Dit principe van Corot was ook dat van Mauve en waarschijnlijk hebben die eerste lessen bij den jongen Zilcken den grondslag gelegd voor zijn zoo uiterst gevoelige en beschaafde etskunst. Bij Mauve leerde hij ook Vincent van Gogh kennen en als hij eindelijk in het buitenland gaat studeeren, opent zich de rij van Fransche en Belgische grootheden. Wij ontmoeten met hem Mols, van Beers, de Perme, Armand Sylvestre, Felix Batot, Georges Rodenbach, niet te vergeten Edmond de Concourt, bij wien hij een voor hem onvergetelijk bezoek bracht en dan ‘bijna’, Claude Monet - toen nog een vrijwel onbekend schilder. - Dit ‘bijna’ is alweer te verklaren uit die zekere schuchterheid welke den jongen Zilcken eigen was. Hij bedankte n.l. voor een uitnoodiging tot een dejeuner waar hij met Claude Monet kennis zou maken. Altijd heeft hij die timiditeit betreurd, want zegt hij, ‘hoeveel had ik niet kunnen leeren van dezen grooten luminist’. Het zou te ver voeren alle belangrijke personen die Zilcken's leven rijker hebben gemaakt, in dit overzicht op te nemen. Een is er evenwel aan wie de schrijver een hoofdstuk gewijd heeft, dat in dezen ‘tuin van het verleden’ een kleine hof op zich zelf is geworden en waar wij om haar schoonheid een oogenblik moeten toeven. Het is het hoofdstuk over Paul Verlaine, die in 1892 op verzoek van een comité waarin o.a. Toorop en Zilcken zitting hadden, Holland bezocht. Zilcken had als de wegbereider voor Verlaine (want hij is degeen geweest die het eerste de aandacht op de gedichten vestigde, terwijl deze in Frankrijk zelf nog van geen beteekenis werden geacht!) de eer zijn gastheer te zijn. Op Helène-Villa, het smaakvolle landhuis in de nabijheid van het Huis ten Bosch, gebouwd door den veelbelovenden jong gestorven architect BauerGa naar voetnoot1), werd Verlaine ontvangen en de veel gesmade in eigen land, schijnt onder het gastvrije dak aan het Bezuiden- | |
[pagina 646]
| |
hout, vele harten gewonnen te hebben en vele vrienden te hebben gemaakt. In de 17 of 18 bladzijden aan Verlaine gewijd, heeft Zilcken den man die door den een verguisd en door den ander verheven werd, zoo levendig geschetst dat het ons is alsof wij hem ook leerden kennen; tehuis opgewekt en teeder met Zilcken's vrouw en dochtertje Renée aan wie hij een sonnet wijdde, buiten teruggetrokken, sprekend met zachte stem, ook als hij op het podium stond. De kunstzinnige boekhandelaar Blok had het eigenlijke plan gevormd, Verlaine voor een reeks conferenties in Nederland uit te noodigen en ‘het pleit voor Holland van dien tijd, dat men het finantieel mogelijk maakte dit plan te volvoeren. Verlaine nam de uitnoodiging met vreugde aan, maar toch, toen hij voor het eerst tot het Hollandsche publiek zou spreken, zag hij tegen de onderneming op. ‘Je tremblais un peu, schrijft hij in zijn ‘Quinze jours en Hollande’, quand je prononçai le sacramentel ‘“Mesdames et Messieurs”’. Gemakkelijker ging het thuis in Helène Villa, waar de jonge schilders hem kwamen teekenen en de vooraanstaanden uit de letterkundige wereld hem opzochten. Tot de eerste behoorden Marius Bauer, Toorop, Jan Veth, Thorn Prikker, Haverman, tot de laatste Willem Kloos, Frederik van Eeden, Albert Verwey, Lodewijk van Deyssel, Hein Boeken, Gorter, Helène Swarth, Henriëtte van der Schalk, Boutens, Henri Borel e.a. Deze namen lezend voelen wij onzen tegenwoordigen tijd naderen, beter nog, de tijd van vóór den oorlog toen de alles vernielende bom nog niet in de wereld van kunst en intellect geslagen was. Vooral in den Haag had het leven toen een groote, rustige charme, die zich vooral in het schilderscentrum ontwikkelde. De drie Marissen, Mesdag, Bisschop, Israels, Bles, Offermans, Barbara van Houten, waren er de bekende figuren, Mauve was reeds vroeg aan hen ontvallen, de jonge Israels en Marius Bauer, de twee speciale vrienden van Zilcken begonnen naam te maken en Pulchri Studio was het tooneel van menig vroolijken en hoogst artistieken avond, waarin vooral ook de figuur van Frans ter Meulen uitkwam, die door zijn prachtigen kop in de vaak gehouden tableaux vivant's altijd de hoofdrollen had. Helène-Villa gelegen in den polder, was Zilcken's gelukkig | |
[pagina 647]
| |
verblijf voor vele jaren, daar leefde hij met vrouw en dochtertje, werkte er en schreef er; naast de villa lag een atelier voor de leerlingen, waartoe ik mij in 1899 ook mocht rekenen. Door de vensters had men een prachtig uitzicht op de verre weilanden en als wij een dicht begroeid laantje doorgingen kwamen wij in Helène-Villa, waar de deur naar het ‘museum’, de wonderlijke en prettige verzameling ‘schoeisel uit alle tijden’ menigmaal voor ons belangstellenden en nieuwsgierigen open ging! Als ik aan dien gelukkigen studietijd terug denk, zie ik mij het verdere als een film voorbij gaan. Zilcken's leven vestigt zich meer in het buitenland. Na den dood zijner vrouw en het huwelijk zijner dochter, roept hem vooral Frankrijk, Parijs en de Provençe. Helène-Villa wordt verlaten, eindelijk verkocht (zelfs de mooie verzamelingen!) verdwijnt eindelijk geheel om alleen in wezen te blijven als klein onaanzienlijk atelier, een eenvoudige groote schuur met bovenlicht en omgeven door struikgewas waar Zilcken vertoefde als hij naar 't Vaderland kwam ‘in de warme zomermaanden’. Maar die zomermaanden waren meestal een teleurstelling voor den man die nu zijn hart verpand had aan de Côte d'Azur waar hij zich sedert zijn tweede huwelijk gevestigd had. Ondanks die teleurstellingen bleef hij het echter vol houden, iederen zomer daar te komen op de oude plek van Helène-Villa, zooals een ooievaar naar het oude nest weerkeert! Ja in dit allesbehalve logeabele kwartier overnachtte hij zelfs, de waarschuwingen van zijn zorgzame vrouw ten spijt en het laatste jaar is hem deze getrouwheid noodlottig geworden. Hij zag het wel in dat het Hollandsche klimaat geen geschikt zomerverblijf waarborgde. ‘Ik vlucht om den regen, schreef hij mij, kom nog maar eens hier voor ik weer naar Les Lianes vertrek!’ En ik kwam, weinig vermoedend dat dit mijn laatste bezoek aan hem zou zijn. ‘En de Mémoires?’ vroeg ik. ‘O die komen uit, ik heb er een uitgever voor gevonden!’ en toen vertelde hij mij ook van den titel die door Madame Charlotte C.A. aan het boek gegeven was. De Mémoires waar zijn gedachten de laatste jaren zoo vol van waren, de mémoires die ik, zelf aan de Côte d'Azur vertoevend, zag en mij nu nog als een ‘tas de papier’ voorstelde die waren dan eindelijk voleindigd! en nu ruimde hij hier alles | |
[pagina 648]
| |
op, hij moest nog wat orde brengen in het atelier voor hij het verliet. Alles moest opgeruimd zijn. Tusschen den chaos van schilderpaneelen, etstafels en reisbenoodigdheden, zaten wij met ons drieën, hij zelf, zijn vrouw, en ik, aan de welverzorgde koffietafel, fleurig door fruit en gebak, de tafel die wij tweemaal moesten verplaatsen om den regen die door het dak stroomde, en later nam ik afscheid, een afscheid voor goed, voor goed, zooals wij vele malen doen in het leven, gelukkig zonder het te vermoeden. Drie weken daarna is hij in Villefranche bezweken aan de gevatte koude. Camille Mauclair die een gevoelvol voorwoord bij de Mémoires schreef, zegt zoo terecht: ‘Il nous raconte une vie bien remplie, avec une absolu simplicité et cette vie s'est coulée parmi des êtres intéressants et souvent passionements.... Qu'un honnête homme qui a voulu et su voir-tant d'êtres et de choses se recueille à l'automne de sa vie pour les evoquer avec sagesse et lucidité, c'est toujours de quoi retenir et charmer l'attention. Je ne serai donc pas seul à remercier ce vibrant, ce sensible, ce loyal Zilcken d'avoir remises ses nôtes d'un demi siècle et de nous les avoir données.’ Er ware geen beter slot te vinden dan deze woorden van Camille Mauclair, als mij niet een liefelijker beeld voor den geest zweefde, dan dat van Zilcken op de verlaten plek van Helène-Villa, waar ik afscheid nam. Dat beeld is zijn laatste woonplaats, de villa Les Lianes aan de Côte d'Azur. In het schilderachtigst stadje tusschen Nice en Menton, het oude Villefranche, ligt zij aan den straatweg, maar zoo verborgen dat men het huis bij een eerste bezoek moeilijk vinden kan. Een bordje met ‘Les Lianes’ brengt u op een wegje en aan het eind daarvan staat een hek, maar ook dat hekje is moeilijk te vinden, wees er niet eenige keeren een geschilderde vinger naar. Als het hekje evenwel open is, zijt ge in een klein paradijs. Villa Les Lianes ligt in een terrasvormigen tuin, en iets lager een kleiner huis, het atelier. Langs steenen trapjes gaat ge tusschen bloemen door naar het atelier. Zilcken opent de deur en opeens zijt ge in een wonderlijke wereld van schildersarttributen, Japansche en Chineesche kunstschatten, schrijftafels met papieren, stoelen met papieren, gedeelten van den grond met papieren - les | |
[pagina 649]
| |
mémoires! Daartusschen Zilcken en zijn secretaresje Hester Carsten en als ge gezeten zijt voor het kleine venster dat het prachtigste uitzicht omlijst dat ge u denken kunt, de blauwe baai van Villefranche, de golvende kust van St. Jean en Beaulien sur Mèr en de groene bergen van de Cornische, dan ritselt het papier voor u en Zilcken staat daar met de handen vol manuscripten, vraagt heel deemoedig of ge ze eens in wilt zien en zeggen wilt wat geschrapt kan worden. Als ge dan poogt uw gedachten te laten gaan over dit onverwacht onder uw oogen liggende werk, staat Zilcken daar weêr, en zegt ‘kijk dit liever in, want dàt is misschien niet belangrijk!’ en als Hester er niet was, zou stellig de copy weer voor andere plaats maken, want niets was belangrijk in des schrijvers oogen. Hester echter zegt dan ‘laat toch eerst eens rustig lezen’, en zoo slaagt ge er in, iets er van in u op te nemen en misschien te voorkomen dat er te veel geschrapt wordt als onbelangrijk. Zeker was het oud naar lavendel riekend verhaaltje van ‘la Tante Rosalie’ niet onbelangrijk, evenmin de bladzijden over het volksmeisje, een schildersmodel, dat hem gedurende haar lang ziek zijn, zulke ontroerende brieven schrijft en als laatste gunst om witte rozen uit zijn tuin vraagt. Door haar dood komt hij in aanraking met twee welbekende vrouwen in Holland, Suze Groshans en Marie Jungius en het is dus ook haar wereld, die van hulpbetoon, van opoffering en menschenliefde die in Zilcken's ‘tuin van het verleden’ ontbloeit als een schoone plant. Er waren nog vele zulke voorvallen te herdenken al komen zij niet in de Mémoires voor, daar Zilcken het te gewoon vond anderen te helpen. Dat behoort tot het ‘onbelangrijke’ maar stellig niet in de harten van velen die hem gedenken. Eén ding was er dat Zilcken ongerust maakte. ‘De tijd gaat te gauw, de tijd gaat te snel!’ schreef hij mij herhaaldelijk. Hij had nog zooveel te doen en bovenal hij had zooveel geluk. Ondanks vele materieele zorgen, bleef er een groot geluk voor hem, liefde van die hem het naast waren en een laat gesloten maar onvergankelijke vriendschap met haar aan wie dit boek is opgedragen. ‘Heb ik te veel geluk?’ vroeg hij eens. Te veel?.... Fluisteren de golven aan de Côte d'Azur niet van een kinderlijk hart dat ophield te kloppen, juist toen het leven het allerschoonste bood? |
|