| |
| |
| |
Feiten en fantasieën (dames-rubriek).
De Fransche schrijfster Colette in haar leven en werk (Vervolg van blz. 474.)
Chéri en La fin de Chéri.
Chéri is de niet zeer vroolijke geschiedenis van een heel jongen man, die zeven jaar een liaison heeft met een vierentwintig jaar oudere vrouw, die het niet meer zonder haar kan stellen, doch die de verhouding ook niet kan laten vóórtduren, sinds hij gelegenheid heeft gehad vergelijkingen te maken, met een zeer jeugdig vrouwtje, - zijn eigen vrouw.
Ziehier in enkele woorden de inhoud van den roman.
Toch speelt zich hierin een geheele tragedie af, - geen wereldschokkende tragedie, want het gaat hier om twee wel zeer onbeduidende persoonlijkheden, - maar toch is het een innerlijk drama, waaraan een der twee handelende figuren ten slotte te gronde gaat.
Twee vrouwen uit de ‘galante wereld’, Léa en Charlotte Peloux, hebben zich na een jeunesse oragéuse gerangeerd, en hebben beiden een aardig fortuin overgespaard. Léa bewoont een keurig klein hôtel, met een kamenier en een huisknecht; zij bezit ook een buitenhuis, maakt reizen, en laat het zich aan niets ontbreken. Charlotte bewoont een mooie villa, want zij is zeer rijk, en haar zoon, die om zijn lichamelijke schoonheid altijd Chéri wordt genoemd, laat zij de beste opvoeding geven. Chéri is echter een zeer eigenaardige, egoïste, typisch-geraffineerde jongeman, die zijn moeder volkomen beheerscht, in een cynische onverschilligheid, en in alles zijn zin volgt. Wanneer hij een physieke crisis doormaakt, en de dokters bezorgd over hem zijn, neemt Léa, die hij, van kind af, met een koozend naampje ‘Nounoune’ heeft genoemd, hem mee naar buiten, om hem op te kweeken met ‘room
| |
| |
en melk, gebraden piepkuikens en volop fruit.’ En daar, in de landelijke eenzaamheid komen zij te zamen, en begint hun verhouding, die vanzelf, zonder dat een van beiden er bij denkt, zeven jaren voortduurt.
Maar dan.
Charlotte Peloux vindt het noodig, dat haar zoon, nu hij in de tweede helft der twintig is, eindelijk eens trouwt. Zij kiezen de dochter van een vriendin, de achttienjarige Edmée. Chéri vindt het, op zijn cynisch onverschillige wijze, goed. En, óok met zijn cynische onverschilligheid plaagt hij Léa, dat hij haar nu ‘aan den dijk zet’, en al dergelijke dingen meer. Maar Léa geeft hem geen satisfactie, door gekwetst te zijn, en zich gekrenkt te toonen. Zij blijft volkomen impassibel, zij woont zijn bruiloft bij, en blijft, als hij op zijn huwelijksreis is, zijn moeder gewoon bezoeken, zij ontmoet daar dan eenige verouderende vrouwen, wier omgangsmanieren en taal haar hevig tegenstaan, zonder dat zij het laat merken.... maar, ofschoon zij alle gedachten aan Chéri uit haar geest verbant, en zich wil wijsmaken, dat zij hem in 't geheel niet mist, - toch, wanneer zij verschrikt wordt door een waanbeeld (zij meende eensklaps Chéri vóór zich te zien, zooals zij hem altijd zag in de deuropening van zijn moeders huis), dan wordt zij door Charlotte's woning met de aanwezigheid der horribele vrouwen en de afwezigheid van Chéri, dusdanig benauwd, dat zij ontvlucht, en een reis naar het Zuiden beraamt. Om zich groot te houden, geeft zij er den schijn aan, alsof zij mèt iemand op reis gaat, en zij schrijft aan haar vriendin:
Ma chère Charlotte,
Tu ne m'en voudras pas si je pars sans te dire au revoir et en gardant mon petit secret. Je ne suis qu'une grande folle!....
Bah! la vie est courte, au moins qu'elle soit bonne.
Je t'embrasse bien affectueusement.
Tu feras mes amitiés au petit quand il reviendra.
Ton incorrigible
Léa.
P.S. Ne te dérange pas pour venir interviewer mon maître d'hôtel ou le concierge, personne ne sait rien chez moi.
| |
| |
Léa vertrekt naar het Zuiden, en slaagt er daar werkelijk in, eenige verstrooiïng te vinden.
Chéri en Edmée keeren terug van de huwelijksreis. Hun huis is nog niet geheel gereed, en zij nemen hun intrek bij Charlotte.
Sinds de korte weken van zijn huwelijk heeft Chéri, ofschoon hij het zich niet bekennen wil, al gerealiseerd, dat hij en hoe hij Léa mist. Hun beider bestaan is, als het ware, met elkaar vergroeid; zij kennen elkaar zoo goed, zoo goed.... ja, zij behooren feitelijk bij elkaar. Het is iets tegennatuurlijks, van elkaar gescheiden te zijn....
Heeft Chéri zijn jonge vrouw lief? Eigenlijk in 't geheel niet. Hij betoont haar een koele, niet-onvriendelijke onverschilligheid, maar het vrouwtje voelt dit natuurlijk wel. Eens betrapt hij haar voor zijn schrijftafel, waarin zij naar verboden brieven zoekt.... Zijn vlijmend sarcasme tegenover haar jaloezie grieft haar zoo diep, dat er een vreeselijke scène ontstaat; doch Chéri verandert niet, hij blijft altijd de, op een verren afstand van zijn vrouw levende.
En eindelijk, als het getrouwde leven hem al te ondragelijk wordt, neemt hij de wijk naar een vriend, en blijft zes maanden bij dezen wonen. Het verlaten vrouwtje doet geen enkele poging om hem terug te winnen; zij berust in haar lot.
En ondertusschen probeert Chéri te weten te komen, waarheen Léa is vertrokken. Uit den achtergebleven bediende kan hij niets krijgen, daar deze zelf niets weet. En Chéri moet er zich dus mee vergenoegen, Léa's huis te bewaken, om te zien, wanneer zij is terug-gekeerd....
En op een avond ziet hij licht. Zij is er weer!
En hij ondervindt zulk een gloeiende vreugde, dat hij zich nú weer in staat weet, naar zijn vrouw terug te gaan. Wat hij dan ook doet, met cadeaux en andere verrassingen beladen, en Edmée is wèl zoo verstandig, hem vriendelijk te ontvangen.
En Léa....
Weer terug in haar leege huis voelt zij zich vreemd gedésoeuneerd. Zij zoekt belangstelling, die zij niet vindt; zij probeert zich ‘gewoon’ te voelen, maar het wil haar niet gelukken. En vooral wordt zij onrustig door het bezoek van Charlotte Peloux, die haar alles vertelt van Chéri's escapade, en zelfs insinueert, dat Léa
| |
| |
maar één woord te spreken heeft, om Chéri terug te winnen....
Natuurlijk zal Léa dat woord niet spreken. Maar.... ondanks zichzelve verwacht zij ieder oogenblik Chéri te zien verschijnen. Telkens waant zij hem te herkennen, in een toevalligen voorbijganger, in iemand, die naar haar huis staat te kijken.... en eindelijk zegt zij tegen zichzelve:
- Maar al deze symptomen wijzen er op, dat.... dat ik van hem houd. Hoe vreemd, het ook klinken moge, - dit moet liefde zijn!
Met bijna zekerheid verwacht zij Chéri's komst. En als zij ten slotte, eens op een avond, zijn schel verneemt, en hij bij haar binnenkomt, zoo gewoon, als waren zij niet gescheiden geweest, dan ontwaart zij in hèm hetzelfde gevoel, als zij bij zichzelve heeft geconstateerd, en zij is ervan overtuigd, dat Chéri haar liefheeft, gelijk zij hèm.
Maar als dit het geval is, dan....
Dan behooren zij ook bij elkaar. Dan kan niets hen meer scheiden.... en 's morgens vroeg ontwaakt, terwijl Chéri nog slaapt, ligt zij plannen te bedenken,, wat hun nu staaat te doen.
Zij overlegt, dat het 't beste zal wezen, om samen te vertrekken, en samen te blijven, totdat Chéri's huwelijk zal zijn ontbonden, en zij tezamen kunnen trouwen. Zij is vol vertrouwen op de toekomst, Léa, zij is tevreden, zij is gelukkig....
Doch, als zij, in haar verlangen, een spoorboekje zoekt en vindt, en daarin de treinen gaat nakijken, gebeurt het, dat Chéri wakker wordt, en door zijn wimpers naar haar kijkt....
En hij ziet.... in het onvoordeelige morgenlicht.... een niet-opgemaakte, oudere vrouw, gezet en onbevallig, met een te dikken nek, en een te dikken rug.... en het is noodlottig, doch maar ál te begrijpelijk, hij maakt vergelijkingen met de jeugd zijner eigen vrouw....
Léa, de levenswijze, de menschenkenster, begrijpt zijn gevoelens; en hoewel zij zich met al de kracht van haar trots bedwingt, antwoordt zij, wanneer Chéri zegt, dat hij kwam, om zijn vroegere liefste te zoeken, onomwonden en bruusk:
- En je vond een oude vrouw.
Hij ontkent het niet.... en zij laat hem gaan. Zij haast hem nu zelfs tot vertrek.... zij geeft hem zijn hoed, zijn jas.... en
| |
| |
hij, met de onbarmhartigheid van zijn cynisch egoïsme, - hij gaat.
En Léa kijkt hem na. En zij ziet, hoe Chéri even blijft staan in het midden van het vóórplein, en:
- Il remonte! il remonte! cria-t-elle, en levant les bras.
Neen.... hij gaat verder. En Léa ziet nog, hoe:
....Chéri levait la tête vers le ciel printannier et les marronniers chargés de fleurs, et qu'en marchant il gonflait d'air sa poitrine, comme un évadé.
* * *
De Fransche l'Oeuvre heeft zoo juist een enquête uitgeschreven, om te weten te komen, welk boek, na den oorlog verschenen, en niets met den oorlog uitstaande hebbende, door het publiek het mooiste gevonden werd. De stemmen bleven evenwel zóó verdeeld, dat geen enkel boek meer dan vier stemmen op zich vereenigde.
Colette's Chéri verwierf vier stemmen. Haar: La Fin de Chéri slechts één.
Inderdaad is, ook naar mijn smaak, het eerst genoemde boek het beste. Het vervolg lijkt in vele opzichten precies op het eerste; we zien opnieuw een niets om handen hebbenden Chéri, die nooit in der eeuwigheid iets uitvoert, die voor alles cynisch onverschillig is, en in niets belang stelt, wat zijn geestelijke verveling, die op een physieke onpasselijkheid lijkt, zou kunnen verdrijven. Chéri is de verpersoonlijking van de machinale mensch, die onbewust is van alle hoogere verlangens, die wars is van werk, en in wiens leven eigenlijk het eenige beduidende sentiment is geweest: zijn gevoel voor Léa. En ook dát is niet grootsch, het is geen oplaaiende hartstocht, het is niets anders dan een langzaam verterend, smeulend tondelvuur.
We zijn nu een jaar of vijf verder. De oorlog is voorbij, en Edmée maakt zich verdienstelijk in een hospitaal voor oorlogsgewonden. Elken dag gaat zij er heen, en Chéri verdenkt haar van een verhouding met een der doktoren.... maar zelfs voor jaloezie is hij te sloom en te laksch; hij geeft niets om haar vermeende ontrouw, neen, - als hij goed zijn gevoelens nagaat, dan.... dan heeft hij eigenlijk een soort afkeer van haar....
Den heelen dag loopt Chéri, zooals men dat noemt, ‘met zijn ziel onder zijn arm’. En eindelijk, toevallig vernemende, dat Léa
| |
| |
haar hôtel aan Amerikanen heeft verkocht, en verhuisd is, drijft een oud, latent verlangen hem weer naar haar heen.
Maar nu heeft, naar mijn opinie, Colette het met Léa wel wat te bont gemaakt. In die enkele jaren is Léa verworden tot de caricatuur van de vroegere Léa. Zij is een ronde ton geworden, met armen als hammen, onderkinnen en hangwangen; haar kleine oogjes gaan haast schuil in de kwabbige ronding van haar gezicht, en haar haar is heelemaal grijs.
Geen wonder, dat Chéri haar in 't eerst haast niet herkent! Maar wij vragen ons af: was zulk een verwording nu noodzakelijk geweest, en.... is zij wel waarschijnlijk? Zeker Léa was thans in de tweede helft der vijftig, maar immers, tegenwoordig ziet men grootmoeders in de dancings zich meten met bakvisschen, en de schoonheidsinstituten zijn er niet voor niets!
Enfin, als Colette den toestand hier een beetje heeft geforceerd, dan deed zij dat, om Chéri van de onherroepelijkheid van het verledene te overtuigen en zijn einde voor ons aannemelijk te maken.
Chéri, die nooit eenig werkelijk contact met het leven heeft gehad, die wegkwijnt om de onbelangrijkheid van het menschen-bestaan, waaraan hij onmachtig was, zèlf wat belangrijkheid te geven, wiens leege hersens niet in staat zijn, zich eenige interesse in wát het ook zij, te verschaffen, die ziekelijk en maniacaal zijn liefde voor Léa kweekt, die langzaam wegsterft aan een onvervulbaar, neurasthenisch, onbestemd, heimweeachtig verlangen, neemt ergens een kamer bij een oude vriendin van Léa, en daar brengt Chéri nu zijn dagen door, in een pathologisch fetischisme, dat natuurlijk geen vooruitzichten op de toekomst biedt, geen voldoening in het heden, en dat dan ook alleen maar uitloopen kan, op datgene, waarop het ook werkelijk uitloopt: een revolverschot.
La fin de Chéri is geen opwekkende lectuur, en na Chéri is dit boek ook tamelijk overbodig, want geenszins een climax. Het publiek zou, dunkt mij, met Chéri-alleen ruimschoots tevreden zijn geweest, vooral omdat de twee inhouden der boeken tamelijk parallel loopen. Alleen is de Lebensüberdrusz in La Fin de Chéri nog wat sterker, en is Chéri's levensonmacht nog wat voelbaarder gemaakt. Doch was hiervoor een geheel boek nog wel noodig?....
Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe.
(Wordt vervolgd.)
|
|